vrijdag 23 oktober 2015

Ik kijk mijn oudste zoon na als hij naar de keuken loopt. Hij krijgt brede schouders. Zijn manier van lopen is als die van mij, vroeger. Op de tenen. Een mooie loop, zei onze huisarts tegen mijn moeder toen. Maar dat heb ik mezelf afgeleerd. Omdat vriendjes anders liepen, ging ik dat ook doen. Meer met de voeten naar buiten. Beetje stoerder. Geen goed idee. Ik hoop dat mijn zoon zichzelf blijft.

Ze staan me op te wachten vandaag, zijn moeder en hij. Met brede grijnzen. Of mij iets opvalt. Ja, nieuwe broek. Wat nog meer? O ja, schoenen ook. En shirt. Heeft hij speciaal voor mij aangetrokken om te laten zien. Een trotse blik, een trotse jongen. Groot ineens. En kom eens pap, dit hebben we gekocht en dit en dat. Nog een broek. Trainingshirt voor hockey. Handschoenen. Helemaal zelf uitgezocht, zegt zijn moeder.

Ik denk aan de keer dat ik voor het stoplicht sta aan de Lübeckweg. Vanaf het centrum komt een bus. Dat kan die van hem zijn, realiseer ik me. En inderdaad, voorin, vlakbij de deur aan de voorkant zit hij. Met de rug naar de chauffeur. Hij zit er helemaal alleen, kijkt naar buiten, tegen de zon in.

Ik denk aan de verjaardag bij mijn vriend, waar ik met een andere vriend zit te praten. Zijn dochter is even oud als onze oudste. We kunnen er moeilijk aan wennen, dat ze naar de middelbare school gaan, waar alles nieuw is. Waar ze hun basis kwijt zijn, waar ze zichzelf opnieuw moeten uitvinden.
Hij vertelt over zijn dochter, die op zeker moment in de kantine zichzelf voor de keuze plaats om of bij de hele klas te gaan zitten, of bij de drie meisjes die ze niet kent, maar bij wie ze graag wil horen. Moeilijke keuze. De kans op afwijzing is groot. Jongeren zijn genadeloos naar elkaar. Toch kiest ze de laatste optie.

Ik vertel van mijn zoon. Dat hij het in het begin ook moeilijk heeft. Bang de aansluiting te missen. Zoals ik als kind ben geweest. Een meeloper. Hij niet. Hij is anders. Alleen beseft hij dat nog niet. Ik wel. Ik zie het aan hem.

Ik wil dat alles was zoals het was, verzucht hij. Ik wil mijn oude leven terug. Dat snappen wij. Maar wij kunnen daar weinig aan veranderen. Hou vol, zeggen we, hier moet je doorheen. Besef dat andere kinderen zich net zo voelen. Nee, zegt hij, die zijn al vrienden van elkaar.

Ga van jezelf uit, zeg ik hem. Neem je lot in eigen handen. Bijt van je af. Doe het anders dan ik. Dat doet hij. Hij stapt op zijn klasgenoten af nu, maakt keuzes. Zijn keuzes. Het gaat langzaam, maar het gaat goed. Ik zie dat hij in zijn eigen leven groeit.

Ik kom laat thuis en de kamer is donker. Op onze slaapkamer brandt licht. Mijn vrouw ligt in bed, met de iPad. Op de grond in onze slaapkamer liggen twee matrassen. Vanonder de dekbedden kijken twee hoofden mij vrolijk aan. Slapen jullie nog niet? Nee, nog niet. Ik denk dat jullie op je eigen kamer moeten vannacht, vraag ik. Mag van mamma, zeggen ze. De grijnzen worden nog breder.

Ik denk: stop de tijd.

1 opmerking: