vrijdag 25 maart 2016

Ik ben nog steeds aan het filmpjes kijken. Ik lees verhalen waarin getracht wordt het wezen van Johan Cruijff te vatten. Het is het allemaal niet. Zelf heb ik de woorden evenmin, dus ik probeer het niet eens. Ik ga verder met filmpjes kijken.

donderdag 24 maart 2016

Uitspraken van Johan Cruijff die het net niet haalden

De vandaag overleden Johan Cruijff verrijkte de Nederlandse taal met geniale uitspraken, die alleen van hem konden komen. Maar hij zei ook dingen die het net niet haalden. Een greep.

- Je moet richting doel schieten, anders gaat de bal naast.

- Voordat ik een fout maak, heb ik hem al een keer gemaakt en doe ik dat niet nog een keer.

- Op een moment gegeven.
- Ik ben overal tegen. Behalve als ik ergens voor ben.

- Winnen doe je als je hebt gewonnen.

- Volleybal is een kutsport

- De waarheid is dat wat waar is.

- Ajax, dat is iets anders dan Feyenoord.

- Een goede voetballer kan soms heel slecht spelen, maar een slechte voetballer kan nooit heel goed spelen. Nou ja, misschien. Soms komt dat voor.

- Je bent nooit sneller dan de bal. Behalve bij een rollertje.

- Voetbal is in wezen simpel. Speel de bal naar iemand met dezelfde kleur shirt.

- In wezen moet je altijd naar voren spelen. Anders ga je achteruit.

- Als ik niet naar Barcelona was gegaan, had ik bij een andere club gespeeld.

- Soms moet je wat.

- Wie een kuil graaft voor een ander heeft niks op een voetbalveld te zoeken, die moet bij de gemeente gaan werken. Dat is niet erg, ook daar zijn mensen nodig.

- Om teleurstellingen te voorkomen moet je zorgen dat het goed blijft gaan.

- Hunnie op rechts was een geitenkaas. Van biologische geiten, dat rook je.

- Ik zeg altijd: dat moet je niet begrijpen, dat moet je snappen. En als mensen zeggen: ik snap het niet, zeg ik: je moet het begrijpen.

- Tweederde van de wereldbevolking kent mijn naam, eenderde dus niet. Die hebben denk ik niks met voetbal.

- In een wedstrijd heb je drie mogelijkheden: winnen, gelijkspelen en verliezen.

- Geluk kun je niet kopen, een mooie auto wel.

- Als ik praat, ben ik aan het woord.

- Als er iets gebeurt, dan komt dat ergens door.

- Er is nog nooit een wedstrijd gespeeld zonder bal.
Het was een vrouwelijke collega die op enig moment vroeg in de middag over de redactie riep: Johan Cruijff is dood. Sinsdien wil ik alleen maar filmpjes kijken.

woensdag 23 maart 2016

Het was even over drie toen ik mijn vrouw ‘RIP Hammie’ appte. Waarna er even stilte was op social media. En weer even later toch een berichtje. Ze vond het toch wel zielig. Ik ook.

De dierenarts bevestigde wat wij ook al vonden. Dat het diertje er best levendig uit zag. Wekte niet de indruk pijn te hebben, ondanks het raar stuk gezwel dat als een rugzak aan zijn zijkant hing. Last had hij er wel van. Een onhandig ding.

Maar ze piepte en beet toen de arts haar wilde oppakken. Er zat nog genoeg leven in, zeg maar. Waarna een gesprek volgde over wat de opties waren. Opereren zou kunnen, maar het tegenargument was dat die beestjes sowieso niet oud werden. Daarbij, stel dat deze tumor verwijderd zou worden, dan kon het best dat er over twee maanden weer wat zat. Dus als ik er bij bleef om haar in te laten slapen, dan snapte ze dat.

Dat wilde ik. Wij.

Waarna ik zei het evengoed zielig te vinden. Je beëindigt een leven en een tweede kans zou het beest niet krijgen. Althans, dat is nog nooit bewezen.

De arts stelde me gerust: ,,Oh maar, maak je geen zorgen. Hamsters leven in het hier en nu. Ze zijn niet bezig met dingen die ze nog hadden willen doen of zo.’’

De vrouw pakte een spuitje, zette het in de buik van Hammie en even later werd het diertje rustig, viel in slaap en weer even later stopte het hartje. Ik gaf de dierenarts een hand, rekende 22,69 euro af en reed met een lege kooi naar huis.

dinsdag 22 maart 2016

Een jonge vrouw loopt snikkend in het donker over de Rondweg in Leermens. Ze wordt even voorbij de brandweerwagen opgevangen door iemand die eruitziet als een hulpverlener. Ik kijk langs de auto en zie een rokend huis. Het is dinsdagochtend half vijf.

Een agent houdt mij tegen. Wat ik van plan ben?

Ik zeg dat ik van de krant ben en de politievoorlichter zoek.

Die is er nog niet.

Er zit niks anders op dan te wachten. Maar ik denk aan de website. Daar moet zo snel mogelijk een stukje op. Met foto. Waar ik sta, bij de agent, aan de verkeerde kant van de brandweerwagen, zie ik niks.

De telefoon ging om even voor vier. Ik sliep net weer half, nadat ik heel nodig moest plassen en ik even had liggen lezen. Nog een geluk dat ik geen borrel nam. Wat ik soms doe als de slaap niet direct komt.

Om ik weet niet wat voor reden had ik mijn kleren zo neergelegd dat ik er direct in kon schieten en toen het persalarm ging en de stem sprak van een uitslaande brand en dat de persvoorlichter binnen een half uur ter plekke zou zijn, was ik in no time in de kleren, maakte mijn vrouw wakker dat ik er opuit ging, pakte mijn laptoptas en reed naar de plek des onheils.

Een bijzondere rit, in de vroege ochtend door het lege Noord-Groningen. Ik moest constant groot licht voeren en belandde bijna toch nog in de sloot. Ook moest ik omrijden omdat ze bezig waren met de brug in Leermens. Dat herinnerde ik me ineens. Daar had een berichtje over op de site van de gemeente Loppersum gestaan.

In het donker was echter vrij snel te zien waar ik wezen moest. In het schijnsel van de lichten van een hoogwerker zag ik hoe witte rook zich losmaakte van een huis waarvan alleen de muren nog overeind stonden.

Onderweg – en dat was de reden dat ik bijna de sloot inreed – had ik de Twitter-berichten van de brandweer gecheckt en zodoende wist ik dat er nog een persoon vermist werd. Dat moest, dat was niet zo moeilijk te beredeneren, de bewoner zijn.

Toen de brandweervoorlichter naar mijn zin te lang op zich liet wachten, belde ik de voorlichter van de politie. Die vond het maar wat vreemd dat ik vanaf de plek des onheils met hem belde, zei ook dat ik maar moest wachten op de brandweervoorlichter. Hij had bovendien ook niet veel meer informatie.

,,Kun jij me niet even bijpraten?’’, vroeg ik een politieman.

,,Nee.’’

Zo gaat dat tegenwoordig. Je staat op een plek, het nieuws is voor je neus, maar je moet wachten op de woordvoerder.

Ik kende de verhalen van collega’s die met hun perskaart zwaaiden en stampij maakten als ze niet dichterbij mochten komen, maar ik had geen perskaart, dus was niet als zodanig te herkennen.

Het was koud in Leermens.

Ik zag de jonge vrouw bij een paar andere mensen staan, maar het leek me ongepast haar op dat moment lastig te vallen. Pers of geen pers, sommige dingen doe je niet.

De burgemeester van Loppersum zag ik ook voorbij lopen. Hem kon ik wel aanspreken. We begroetten elkaar en hij bevestigde onofficieel wat ik vermoedde.

,,Word jij standaard opgeroepen bij rampen en rellen?’’, vroeg ik hem.

,,Nou. Niet als er een koe in de sloot ligt’’, klonk het droog.

Waarna hij verzuchtte dat het verschrikkelijk was.

Dat was het. Wij stonden voor een smeulend huis waarin zich nog een mens bevond. We kenden hem niet, althans ik niet, maar evengoed een mens. En in een klein dorp als Leermens is elk mens er een.

Een man in een groene hes liep voorbij. Ik herkende ‘…voorlichter’ en speerde achter hem aan, net als de collega van het persbureau. Hij begroette ons, beloofde informatie te halen, liep heen en weer, belde, praatte ons bij en bevestigde officieel wat we vermoedden. Meer kon hij niet zeggen, dat zou nader onderzoek moeten uitwijzen.

Daar stonden we.

In mijn hoofd had ik nog steeds niet meer dan een regel of tien voor de site. Veel meer zouden daar niet bij komen, maar ik bleef staan kijken, denkend aan de man in het huis.

Pas toen brandweerlieden met zuurstofmaskers aanstalten maakten de woning binnen te gaan, liep ik terug naar mijn auto, nam op afstand nog een paar foto’s, reed naar huis, tikte een stukje voor de site en zag dat het zes uur was. Te laat om weer te gaan slapen.

Ik zette koffie, maakte twee uitsmijters en probeerde wat te lezen. Dat lukte niet. Het was even over half zeven. Ik ging in de woonkamer zitten en keek naar buiten.

maandag 21 maart 2016

We keken om de beurt door het raam naar buiten. Kijken of de hamster nog leefde. Die leefde nog. Tot aan vanavond aan toe. Dat hadden we niet verwacht. We rekenden op een van de katten in de buurt die de beslissing voor ons zou nemen, maar de natuur kon of wilde haar werk niet doen. Misschien dat de katten voelden dat er iets mis met het beestje was.

Mijn vrouw vond het gisteren niet meer kunnen. De open wond aan de zijkant van de hamster was zo groot als die hele zijkant. De antibiotica hielp niet en opereren was volgens de dierenarts geen optie, dat werd een gepriegel van heb ik jou daar. Dus haalden we de bovenkant van de bak en zetten hem buiten. Dan zou het probleem zich vanzelf oplossen.

Althans, wij denken dat het dier een probleem heeft, want op het oog vergaat ze niet van de pijn. Ze eet nog goed en doet verder haar ding, voor zover hamsters hun ding kunnen doen. Alleen die wond, ja, die ziet er niet uit. Al verschillen ook daar de meningen over. Mijn vrouw vond hem een stuk groter dan de vorige keer; Hunter en ik zeiden dat het ongeveer hetzelfde was.

De hele zondag keken we door het raam naar buiten. Om de beurt, maar ik het meeste. Af en toe zag ik wat van het stro bewegen. Af en toe zagen we ook een kat bij de bak. Ik deelde mijn visie op het een en ander, dat het best een verandering voor het diertje moest zijn; van de warme kamer en elke dag verzorging, naar ineens de kou van buiten, waar het regende, waaide en waar lokale predators liepen met belletjes om de nek. Dat kon ze niet waarderen: ,,Ik hoef hier er geen gesprek over. Dit vind ik niet fijn. Het is al moeilijk genoeg.’’

Het eerste wat ik vanochtend deed was naar buiten kijken. Ik zag niks. Behalve dat ik me gisteren vergist had. Toen dacht ik dat ze zich verschool in de ene loopgang aan de zijkant van de bak. Daar zou geen kat bij kunnen komen. Maar wat ik voor de hamster had gehouden bleek een bultje stro.

Het eerste wat ik vanmiddag deed toen ik thuiskwam van het werk was naar de zijkant van het huis lopen. Uit het hoopje stro in de hoek zag ik twee kraaloogjes en een snuffelend snuitje. Dat zei ik toen mijn vrouw thuiskwam. ,,Ah nee. Dat is zielig. Ik dacht dat het in no-time gebeurd zou zijn.’’

We keken elkaar aan.

Ik opperde dat het dus niet uitmaakte. Dat we haar net zo goed weer binnen konden halen en gewoon eten geven net als anders. Op een dag zou ze hoe dan ook dood zijn. Zo oud worden hamsters ook weer niet en voor zover wij het konden beoordelen leed ze niet. Die indruk had de dierenarts ook niet gehad.

De bak staat sinds een half uur weer binnen. Bovenkant er op, het waterreservoir gevuld en vers vreten in het etensbakje.

woensdag 16 maart 2016

De griep is terug. Eigenlijk al sinds het weekeinde. De oudste klaagde zaterdag al over hoofdpijn, hockeyde nog wel, maar bleef zich zondag en maandag rot voelen en stortte vanochtend definitief in. Hoofdpijn, misselijk, alles doet zeer, kut, kloten, geef het maar een naam. Als ik de jongste wil wekken, zegt ook hij dat-ie zich niet lekker voelt. Een hoopje mens onder de dekens. Hij slaapt nog half als ik vraag of ook hij wil thuis blijven, maar de langzame hoofdbewegingen zijn duidelijk.

Waarmee de noodzaak tot rennen en vliegen zoals op andere ochtenden opeens is vervlogen. Mijn vrouw redt zichzelf en ik, ik hoef niks. Er is niemand die aangekleed moet worden, een broodje wil, of een glas melk, ik hoef geen broodtrommels vullen en dus loop ik op blote voeten naar de brievenbus, pak de krant, ren snel het huis weer in en neem het nieuws in me op, met als toetje de favoriete strip van mij en mijn collega’s: Dirk-Jan.

Een opmaakster bij de huis-aan-huisbladen verzuchtte eens dat ze eigenlijk wilde dat Dirk-Jan echt bestond. Daar heb ik niks aan toe te voegen.

De aanwezigheid van twee zieke jongens maakte wel dat werken aan mijn boek over Milko Djurovski met horten en stoten ging. Terwijl ik een interview met zijn oud FC Groningen-trainer Hans Westerhof uittikte, hoorde ik: ,,Pap, pap, pa-haap.’’

Waarna ik de opname stopte, vroeg wat er was en hoorde: ,,Kom je even bij mij kijken?’’

Nee, want ik was aan het werk.

,,Oh ja.’’

Even later weer: ,,Pap, pap, pa-haap.’’

Weer oortjes uit: ,,Ik ben aan het werk, weet je nog? Wat is er’’

,,Sorry, vergeten.’’

,,Wat is er dan. Ben nu toch al gestopt.’’

,,Ah nee, laat maar.’’

Ze mochten van mij niet direct gamen, dat zou niet verstandig zijn met hoofdpijn en misselijkheid, dus gingen ze lezen, vroegen na een uur of ze toch niet mochten gamen, ‘eh… nee’ en gingen verder met televisie kijken. En een beetje lezen.

Omdat ze ‘echt niet’ en ‘nou ja, misschien een beetje’ honger hadden moesten ze van mij nadenken over wat ze als lunch wilden. Ik douchte mij en noteerde, tijdens het aankleden, cheeseburgers, hotdogs, pizza en lasagne, alles kant en klaar uiteraard en nam dat inderdaad ook mee. Ze moesten van mij wel eerst een bakje fruit opeten.

Mijn vrouw en ik hebben nu en dan het idee dat ze veel te weinig eten en veel te weinig drinken en dat daar ook wel eens de hoofdpijn vandaan kon komen.

Ik zei dat ik tot twee uur zou werken en dan zouden we samen een film kijken, via Netflix. Goed idee, vonden de heren, maar toen ik eerst Bad Ass opzette, dat toch niet zo boeiend vond en later Olympus has fallen was ik de enige die bleek te kijken. Ze waren te zeer verdiept in de filmpjes op hun iPad. Het avondeten bestond voor mij uit rijst met kip en Indiase saus uit een potje en voor hen pizza met verse jus d’orange en vitaminedrank.

Ze mochten ieder een uurtje op de Playstation, maar daar ontstond weer zoveel hikhakkerij over dat ik besloten heb dat ze morgen weer naar school gaan.

dinsdag 15 maart 2016

Ik stond voor de deur van de woning van mijn gitaardocent en zag, even voor ik binnenstapte, een vlucht spreeuwen boven de huizen van Harkstede. De Engelsen noemen het ‘the black sun’. Wolken vogels die, vlak voordat ze ’s avonds de bomen ingaan, een luchtballet houden.

Er zijn legio filmpjes van op YouTube en ook Hunter en ik zetten er ooit de auto voor langs het Slochterdiep om het fenomeen te aanschouwen. Een paar minuten, toen was het weer voorbij. Het kan ook zijn dat we stopten met kijken, omdat we, toen nog samen, niet te laat wilden komen voor gitaarles.

Wat opviel was dat het nog licht was toen ik richting Harkstede reed. Langs het nieuwe natuurgebied ’t Roegwold, dat met de week mooier wordt en waar ik bijna met de week meer vogels zie. Een geschenk is dat, een platte jungle zo dichtbij. Dat krijgen we er gratis bij. Zoals we dat ook zeiden toen we net in Slochteren woonden en elke dag naar het bos tegenover ons keken: ook dat was gratis. Hoefden we niks voor te doen en wat ik vanavond dacht, dacht ik gisteren toen Hunter en ik na school en werk naar huis reden en ik hem stiekem observeerde. Dit is niet mijn land, dit is het land van mijn kinderen. Zij groeien hier op en zo zullen zij zich, als ze ergens op de wereld rondzwerven, het herinneren. Die kleine veilige wereld waar ze heg en steg kenden en waar ze zichzelf konden zijn.

Ze zullen af en toe denken aan hoe het, komend vanaf de stad, eerst leek op een vreemd dorp in de verte, met bomenrijen, een witte brug, molens en een kerk met een juffertoren helemaal links en dat, naarmate we dichterbij kwamen, steeds meer op thuis leek.

O ja, daar woonden wij.

Zo keek ik ook naar ons huis, toen ik na gitaarles terugreed. Ik draaide niet zoals gewoonlijk de ventweg op, maar bleef op het Slochterdiep en zag van een afstand, ik ging even langzamer rijden, de plek waar ik woon, waar op dat moment mijn vrouw en kinderen thuis waren en ik stopte niet omdat ik op weg was naar het gemeentehuis waar ik een interview had met jongeren uit Slochteren.

Wij spraken over de aardbevingen, hoe de jongeren dat beleven, wat dat met hen doet, want zoiets moet impact hebben. Het land van jouw jeugd dat rampgebied is geworden. Niet zoals op andere plekken op de wereld waar een aardbeving meteen betekent dat tienduizenden mensen dakloos worden, maar evengoed schudt de aarde hier ook en de gevolgen zijn er.

Dat klopte, zeiden deze jongeren, die de aardbevingen aan den lijve ondervonden. Op de fiets op weg naar Schanspop, zittend aan de keukentafel thuis en ook zij hadden scheuren in huis en anders hun ouders wel en ja, het was een factor die meespeelde bij het uitstippelen van de toekomst, maar wat opviel en eerst waren het er drie dat zeiden en toen vier en toen zes en toen zeven: ze wilden hier allemaal blijven.

maandag 14 maart 2016

Het was vandaag Pi-dag, leerde ik bij het ochtendoverleg. Dat wiskundige tal is immers 3.14159265359 en als je de datum van vandaag uitschrijft is dat 3-14. Zo is er dus overal wel wat voor te verzinnen, ik kan het allemaal niet meer volgen.

Op maandagochtend, bij het ontwaken, denk ik altijd aan alle andere plekken waar ik wil zijn op maandagochtend en ik dacht aan het gesprek gisteren met mijn uitgever, bij de presentatie van de nieuwe cd Floozy Man van AA & The Doctors.

We hadden het over mijn volgende boek, andere boeken, schrijvers die we kenden en schrijvers in het algemeen en subsidies die sommige schrijvers krijgen en hij wist me te vertellen dat Ilja Leonard Pfeiffer, van wie ik nog nooit een boek heb gelezen, maar naar wie ik wel erg nieuwsgierig ben, een jaarbeurs krijgt van, ik meen het Letterenfonds, zo’n 40.000 euro per jaar.

Dat zou ik ook wel willen.

Pfeiffer schrijft goed, schrijft bekroonde boeken, maar als ik 40.000 euro per jaar krijg en verder nergens over na hoef te denken, dan wil ik het ook nog wel eens zien, wat ik uit mijn pen krijg.

Het scheelt nogal als je niet elke maandagochtend om zeven uur je bed uit moet voor weer een werkdag, weer een werkweek en zo.

Maar daar heb ik het bijna elke maandag over en daar moet ik mee ophouden. Ik wil ook niet klagen en de indruk wekken dat ik jaloers ben op Pfeiffer (wel een beetje), of dat ik hem niks gun, maar ik heb vandaag verder eigenlijk niet zoveel te melden.

O ja, ik moest gisteren bij de presentatie van Floozy Man een stukje voorlezen en dat werden de liner notes, de begeleidende tekst in de cd-hoes. Ik zet het hieronder. Wellicht een aanbeveling om de plaat te kopen, want hij is best goed. En grappig. En helemaal des Appie Alberts.

Floozy Man takes no hostages

Als oude mannen beginnen met fluisteren is het oppassen geblazen. De verleiding wordt hier opgediend met funky groove en kinky orgeltje, zodat je meteen denkt: ‘hé, lekker’, alleen is bij AA & The Doctors niets ooit wat het lijkt. De muziek vervoert ja, maar beter is niet te googelen wat ‘Floozy Man’ betekent.

In het Groningse, waar dit gezelschap in een vorige eeuw het levenslicht zag, geldt dat sommige dingen ongezegd moeten blijven. Alles voor de goede orde. Rust, reinheid en regelmaat en handjes boven de dekens.

Wie de eerste betovering voorbij is hoort dat AA en zijn Doctors er de vloer mee aanvegen. Terwijl ook zij onschuldig jong waren in het vroegere land van suikerbiet en strokarton, tegenwoordig koolzaad en aardgas. What went wrong? En willen we dat weten, luisterend naar lines als ‘Where have my cumshot go?’ en ‘My dicky needs a kissie’.

Om het Gesundes Volksempfinden in deze barre tijden niet verder te ondermijnen zou het derhalve beter zijn deze zwarte romantiek te negeren.

Echter.

Elk album van AA & The Doctors is een event. Alleen al vanwege de zeldzaamheid. In tegenstelling tot de would-be’s van alle tijden, die elk half akkoord in een arty hoes verpakken, houden Alberts cum suis het op eens in de tien, vijftien jaar. Zelfs Donna Tartt schrijft sneller.

Een ander aspect dat een album als dit een belevenis maakt is dat het een excuus is weer eens een busje vol te laden richting de betere provincieplaatsen, alwaar meteen opgeschaald wordt naar Code Rood. Immers, The Doctor rekruteert zijn gevolg gewoonlijk uit the lost and wretched. Dat deel van de mensheid waar je moeder je vroeger voor waarschuwde: ,,Kijk, jongen, als je niet goed tussen je tenen droogt, word je ook zo.’’

O, zeker, over de muziek is nagedacht. Stukje vakmanschap naar de mensen toe. Alles zit erin, erop en eraan. Funk, ballade, rock, jazz en easy listening, maar volk der lage landen, waart u: live wordt de ruimte tussen de akkoorden gevuld met bloed, zweet en tranen van jong en oud, die hun hormonen daarna nooit meer in het gareel krijgen.

Voor wie zit te wachten op teksten over grootmoeders en bananen, loodgieters en hun tool en schandknapen in de pensioengerechtigde leeftijd is het: go wild. Ieder ander zij gewaarschuwd. Als deze mannen beginnen met fluisteren is het: ren voor je leven. They take no hostages.

maandag 7 maart 2016

Schrijfdagboek Milko's bio (11) - The Voice of Servië

Met een mapje met oude foto’s stapte ik maandagavond om even voor half tien uit de dikke Mercedes van Bosko. Hij had me vlakbij het hotel afgezet, ondanks dat hij nog moest pakken, want morgen gaan hij en zijn vrouw met Vladimir Petrovic en diens vrouw iets doen. Vanwege vrouwendag geloof ik, maar hang me er niet aan op.

De dag was begonnen zoals dat wel vaker gaat hier. Om half elf wist ik nog niet wat die dag zou brengen en om vijf over half elf kreeg ik een smsje van Zora, die aan het hardlopen was, dat Bosko mij om half twaalf wilde zien bij café La Martina, voor een afspraak met Nenad Bjekovic, de trainer van Partizan Belgrado in het eerste jaar dat Milko daar speelde. Ik had me gelukkig al gedoucht, kleedde me aan, pakte een schone blouse en schone broek, controleerde mijn laptoptas, een soort draagbaar kantoor met alle opladers, extra smartphone, usb-sticks en headphones en opschrijfboekjes, liep naar de balie van het hotel en vroeg de man een taxi voor te laten komen.

‘Three minutes.’

‘Gwala’, zei ik. Dat betekent ‘bedankt’ in het Servisch, na pivo het tweede woord dat ik in vijf dagen leerde, oh nee, er is ook nog een derde, ‘svezde’, wat ster betekent. Als het over Rode Ster Belgrado gaat hoor ik dat ook steeds.

Om tien voor half twaalf was ik bij La Martina dat in god weet welke wijk van de witte stad ligt, om vijf voor half twaalf keek ik geamuseerd toe hoe Bosko zijn enorme Mercedes tussen de andere auto’s langs de kant van de weg wurmde. Waarna hij ‘one moment’ zei, via zijn smartphone parkeergeld betaalde en we weer een moment later de eerste rakija voor de kiezen hadden.

In gezelschap van Nenad Bjekovic. Een gedistingeerde man en – wat me opvalt – al die oud-voetballers zien er nog zo goed uit. Ze zijn niet vies van een borrel om het even op welk tijdstip, maar ze zijn in betere conditie dan ik.

Onder het genot van een rakija of twee, Bjekovic aan de whisky, volgens mij Jack Daniel’s, haalden we herinneringen op aan Milko’s tijd bij Partizan en uit dat verhaal bleek dat de toenmalige coach hem precies genoeg vrijheid gaf. Vrijheid die de jongste Djurovski vervolgens betaalde met verantwoordelijkheid en beslissende doelpunten.

Het gesprek vond overigens niet plaats in La Martina, maar in een piepklein aanpalend café dat een Partizan-café bleek. Bosko zei na een dik uur ‘enough’, wat ik zelf ook wel vond en toen ik vroeg ‘en nu?’ zei hij dat we zo een afspraak hadden met Dusan Savic, een andere crack uit de glorietijd van het Servische voetbal.

Ter vergelijk: deze dagen in Belgrado voelen alsof ik met Willem van Hanegem, Frank Rijkaard en Ruud Krol over Rob Rensenbrink zit te praten.

Bosko nam een foto van Bjekovic en mij en met de inmiddels ook gearriveerde Zora liepen we naar een verderop gelegen restaurant, alwaar Savic aanschoof. Ik gaf Zora mijn oortjes, sloot die aan op mijn iPhone, waarna de voormalige spits zijn verhaal deed.

Inmiddels gewend aan de Servische gastvrijheid keek ik niet gek op dat de volgende rakija voor mijn neus stond (elke ochtend in de spiegel zie ik mezelf met bloeddoorlopen ogen) en dat tijdens het gesprek een lunch werd voorgezet, met wederom veel vlees, waar hier en daar een bot uitstak en toen bleek dat de ober voor Partizan brak de hel weer los.

Bosko zei dat Milko had gezegd dat hij ook iets slechts over hem moest vertellen en dat deed hij ook. Een ervan is dat, in hun eerste jaren bij Rode Ster, Bosko zijn jongere broer op pad stuurde om in Italië van het zuurverdiende geld van Bosko kleren voor hun beiden te kopen. Jeans hadden ze niet in Servië, dat kocht iedereen in Italië. Maar Milko zette met een vriend de bloemetjes buiten in Rijeka en kwam voor de vorm met één spijkerbroek en één T-shirt terug.

Van hetzelfde laken een pak toen Bosko twee weken op trainingskamp was en Milko opdroeg de huur te betalen. Ook dat geld werd er doorgejaagd. Hij ontkende dat eerst, maar toen de huurbazin bleef aandringen moest hij kleur bekennen en huilde tranen met tuiten. Bosko: ,,Milko kon goed huilen, oh, hij was dan zo zielig. Iedereen vergaf hem dan altijd alles, maar ik kon wel mooi betalen. De hond.’’

Een kans om de lunch te betalen kregen we uiteraard niet en nadat Bosko Savic en mij op de foto zetten, bracht laatstgenoemde, me in de auto van zijn vrouw keurig naar mijn hotel. Waarna ik de volgende drie uur bezig was met bijkomen van de lunch en het uitwerken van de interviews en ik om half zeven voor Hotel Square Nine stond.

Daar pikte Bosko ons op voor een bezoek aan Ana Bekuta. Zeg de Servische Barbara Streisand, een grootheid in de Joegoslavische folk en tussen de opnamen van de volgende aflevering van de Servische Voice, of The Voice of Servië, maar het programma heet ‘Svezde Grande’ wilde ze wel even met ons praten.

Dat hadden we gedacht.

Het liep – uiteraard – uit en Bekuta liet weten dat we nog een uur moesten wachten. Er waren nog drie rondes, met een barrage en weet ik wat al niet. Omdat we in gezelschap van Bosko waren zette een van de productieassistenten drie stoelen aan de zijkant van het podium, vroeg wat we wilden drinken – ik knikte voor rakija en kreeg oude witte wijn – en bezagen we de wereld van de showbizz in Servië. Daarbij zat ik tussen twee uitersten, want Zora, met haar undergroundattitude, vond het helemaal niks en Bosko vond het geweldig. Ook voor hem was dit verblijf in de coulissen nieuw. Ik moest naast hem zitten en hij wees me op allerlei mensen die hij goed kende en die een ‘friend’ waren.

In de jury zaten vogels van diverse pluimage. Vonden wij Jacques J. d’Ancona al bijzonder, dit was alsof je een blik songfestivaldeelnemers opentrok. Sterker, een van de juryleden hád ooit het songfestival gewonnen. Een lesbienne met zigeunerbloed, werd me verteld. Daarnaast zag ik de Servische Lady Gaga. Met borsten als ballonnen, haar dat leek op bijeengebonden inktvisarmen en een zonnebril als twee aan elkaar gemonteerde zwarte pleedeksels.

Uiteindelijk zat Bekuta naast me, spraken we zeven minuten, waarbij ze pasklare oneliners debiteerde en stapten we, nadat ik de hand schudde van alle Servische Martijn Krabbé’s en Wendy van Dijken, in de auto richting centrum.

Waarmee een einde is gekomen aan vijf dagen Belgrado. Milko bleef in geen velden of wegen te bekennen, maar zijn broer nam de honneurs meer dan waar. Los van dat: nu ik in Belgrado ben geweest, de mensen heb gezien, vooral zijn broer, begrijp ik ook dat mensen in Nederland, meer precies Groningen, nooit hebben begrepen wat en wie hij was.

Alsof dat trouwens mogelijk is. Meer nog dan Gods wegen, zijn die van de Rookmagiër ondoorgrondelijk. Of, zoals Bosko het verwoordde: ,,Hij komt gewoon niet en wij knappen het allemaal weer voor hem op.’’

Milko kon niet naar Belgrado komen omdat hij moest werken. Maar niemand, zelfs zijn broer niet, wist niet wat voor werk.

zondag 6 maart 2016

Schrijfdagboek Milko's bio (10) - Down and out in Belgrado


Het was zo’n dag dat het zelfs onder de brug regende, de zwerfhonden elkaar aan de ballen likten en de Sava geelbruin kleurde. Slechts hier en daar een mens, een enkele parapluverkoper in de Knez Mihailova en nergens een blijk dat de zon ooit weer zou gaan schijnen.

De lobby in Hotel Moskva deed je denken aan vervlogen tijden, aan eeuwen waarin geschiedenis werd geschreven en keer op keer de nieuwe grens met het bloed van het oude volk werd getekend.

Je zag goedkeurend de obers in zwart en wit, met vlinderstrik, zoals ze op die plek sinds mensenheugenis over het marmer lopen. Om je heen, weggezakt in fauteuils en banken, zoals je kent van vergeelde foto’s van oude koffiehuizen, zochten gasten, schuilend voor de regen, troost en vonden dat in koffie, gebak, bier en wijn en in vriend, liefde, of familie.

Tijdens het verblijf in het oude hotel, voor de tijd die het duurt om geïnterviewd te worden door een journalist die zijn huiswerk heeft gedaan, voel je je even onderdeel van die lange geschiedenis. Hoe langer je in de deze stad bent, deze blanke vlek in donker Balkanland, Belgrado betekent letterlijk witte stad, hoe meer de geschiedenis en de mensen onder je huid kruipen en je ze beetje bij beetje begint te begrijpen.

Het was zo’n dag waarop je vroeg wakker werd, na een nacht van slecht slapen omdat het zaterdagavond was met lawaai in straat en in hotel en je, in afwachting van de dingen die komen gingen, lag te luisteren naar de regen en begon te lezen in The Post Office, om er achter te komen dat de hoofdpersoon, het alter ego van schrijver Charles Bukowski, er niet veel beter aan toe was.

Weer een kater na weer een nacht drinken, weer afgeblaft worden door zijn baas The Stone, weer een zware route, weer tot op de draad doorweekt na weer een stortbui en weer geen lunch. De ellende werd bijna tastbaar en je hoopte maar dat down and out in Los Angeles vandaag voor jou niet down and out in Belgrado zou worden.

Daar moest je aan denken toen je, na het interview, een wandeling door de stad maakte. Over gladde wegen, langs een markt met meer verkopers dan klanten en je broekspijpen nat werden van het opspattende water van langsrijdende bussen. Je stond even stil boven de oude rivier en keek langs de oude stad naar het oude land.

Je zag ook jezelf. Een man op een brug, weggedoken in een oude legerjas. Op het eerste oog met vastberaden tred, op weg naar ergens, geleid door een innerlijk vuur, maar in wezen op de vlucht, weg van zichzelf, verlangend naar zin en rust.

Het was zo’n dag waarop je dacht: waarom ben ik hier? Waarom stap ik in een vliegtuig, weg van huis, vrouw, kinderen, op zoek naar het verhaal van een andere man? Die er niet is en waarvan het afwachten is of hij komt.

Maar het antwoord weet je wel: het is dat wat alle mannen drijft. Als jongens werden ze aan de hand genomen door hun vaders, die hun wegwijs maakten. Zij vertelden verhalen over belangrijke momenten, over mensen die geschiedenis schreven.

Mannen blijven jongens. Ook als die hand loslaat willen ze verhalen horen en dus gaan ze zelf op zoek. Naar nieuwe verhalen, nieuwe helden. Om zich aan te laven, omdat het leven zich in de verhalen van helden in al zijn glorie ontplooit. En ook: om zich aan te spiegelen en aan op te trekken. In de nabijheid van een held raak je een kort moment aan de mythe en dat geeft, hoe kort dat moment ook, stof om te dromen en dromen is wat een mens verder brengt.

Daaraan dacht je toen je door het nieuwe Belgrado liep, je bier en voedsel liet brengen en terugkeerde over de brug, naar de oude stad, via de betegelde gangen onder de straten, waar zwervers en muzikanten, de verworpenen, de antihelden, je vragend aankeken en je niet durfde terug te kijken omdat je begreep wat ze wilden en je geen excuus had om nee te zeggen en het was zo’n dag dat je doornat in je hotel aankwam, je spullen uittrok, een borrel inschonk, een boek pakte en een zakje ‘sport mix’ en zag dat het nog steeds regende.

zaterdag 5 maart 2016

Schrijfdagboek Milko's bio (9) - De brug van het menselijk schild

De twijfel was er: moet ik wel, moet ik niet, maar vanochtend om zeven uur hakte ik de knoop door. Ik ben naar een hotel verhuisd. Dat lag niet aan Miki, de bewoner van het appartement waar ik verbleef. Een aardige gast, behulpzaam, gastvrij, gemakkelijk in de omgang en iemand die je ’s ochtends bij het ontbijt een rakija (zeg maar de Servische jenever) aanbiedt, is gewoon oké.

Alleen, daar ben ik nu achter, ik kan niet zomaar bij een onbekende logeren. Op de een of andere manier voel ik me niet vrij, blokkeer ik. Zora bezweerde me dat het geen probleem was, omdat Serviërs dat zo gewoon zijn en ook als ik er niet was zou hij waarschijnlijk zelf op de bank slapen, maar ik merkte aan mezelf dat ik me zo bewust was van zijn aanwezigheid dat ik eigenlijk nergens toe kwam en me steeds meer ging afzonderen.

Dat begon gisteren eigenlijk al, maar ik heb nog even gewacht. Ik vond dat ik me niet moest aanstellen en ik realiseerde me dat het afwijzen van gastvrijheid beledigend zou kunnen overkomen. Zo van: oh, jij vindt het bij mij dus niet goed genoeg?

Maar dat had er niks mee te maken.

Laat ik het anders uitleggen: het nieuwe menu waarmee ik sinds donderdag te maken heb, heeft invloed op de chemische processen in mijn spijsverteringsstelsel, met als gevolg een andere samenstelling – en substantiële toename - van gassen die zich tijdens het afbreken van het voedsel ontwikkelen en aangezien de ruimte in darmen beperkt is zoeken die een uitweg en dat gaat gepaard met geluiden die door het andere voedsel ook substantieel anders van toon en volume zijn. Omdat ik heb geleerd dat je dergelijke natuurlijke processen nooit moet tegenhouden, dat is niet gezond, ben ik genegen me in dat opzicht helemaal te laten gaan, maar dat voelt buitengewoon ongemakkelijk als twee meter verder een vreemde achter zijn computer zit, slechts van geluid en geur gescheiden door een enkelwandige deur.

Wat ik dus heb gedaan is vanochtend vanuit mijn bed online een hotel reserveren. Midden in het centrum van Belgrado. Want dat was een ander nadeel, het appartement lag in een buitenwijk, op ongeveer tien kilometer afstand.

Dus ik werd wakker om zeg acht uur en kreeg meteen koffie. De rakija wees ik af, dat leek me niet verstandig. Ook al omdat hij me blokjes wat leek op Turks fruit voorzette. Daar zat zoveel suiker in dat ik dacht dat ik een hartaanval kreeg. Ik douchte, kleedde me aan, liep naar de dichtstbijzijnde supermarkt en kocht een fles whisky voor hem, bij wijze van dank. Toen ik terug was, meldde ik hem dat ik naar een hotel ging, omdat het praktischer was. Wat in wezen ook zo is. Afspraken hier worden in de regel in het centrum gemaakt en dat is nu op loopafstand. Ik wandel nu de straat uit, ga linksaf en sta dan in de Kalverstraat van Belgrado.

Mijn gastheer belde een taxi en omdat die er binnen drie minuten was, ging het afscheid vrij snel. Op de een of andere manier voelde ik me schuldig, alsof je iemand in de steek laat, maar ik denk dat hij het ook weer lekker vindt in zijn eentje in zijn appartement, zonder zo’n zwijgzame Groninger.

Op basis van gisteren dacht ik dat Servische taxichauffeurs niet met passagiers praatten, maar die van vanochtend wilde wel. Hij wees me op het gebombardeerde hoofdkwartier van het leger, op de hoek Kneza Milosa Street en Nemanjina Street – dat inmiddels tot cultureel erfoed is benoemd – en een van de grondslagen van de Balkanoorlog was volgens hem dat alle Serviërs ‘not normal’ waren, om er aan toe te voegen: I am Serviër, waarna hij hoofdschuddend en toeterend ‘not normale’ medeweggebruikers terechtwees. Dat snapte ik, want een vrouw reed heel raar (zoals in Nederland alle vrouwen raar rijden) en een meneer liep om onduidelijke reden over de tramrails midden op een drukke verkeersweg met een soort van kartonnen zak.

Om bij het hotel te komen moesten we een stukje omrijden. Een deel van een belangrijke winkelstraat, de Kralja Milana, was afgezet. Daar wees hij me op, zodat ik geen stampij zou maken over de ritprijs. Toen ik vroeg naar het waarom van die afzetting, haalde hij zijn schouders op: ‘Geen idee. Mij hebben ze niks verteld.’

Het hotel is vergane glorie, maar daar hou ik van. De online reservering was overigens niet binnengekomen, maar de man achter de balie deed niet moeilijk: I give you a room. Of het inderdaad 22 euro per nacht is, betwijfel ik, aangezien een Aziaat naast mij zijn beklag kwam doen. Die dacht voor 24 euro te slapen en dat bleek ineens 30. Ik vond de uitleg van de balieman overigens steekhoudend (de gast was weliswaar alleen, maar sliep in een tweepersoons kamer), de Aziaat was een andere mening toegedaan.

Eenmaal de spullen op de kamer, ging ik naar de naastgelegen supermarkt en kocht een fles Eau De Vie De Montenegro (50 %), twee flessen water, een pak jus d’orange, een flesje sinas, twee blikjes bier en een zakje studentenhaver, hier ‘sport mix’ genoemd. Alles bij mekaar iets van twintig euro.

Daarna maakte ik het mezelf gemakkelijk, omdat Zora vandaag familiebezigheden had en we vanmiddag zouden afspreken. Dat zou niet eerder dan twee, drie uur worden, smste ze, dus had ik ineens zeeën van tijd. Om elf uur proefde ik voorzichtig aan de Eau de Vie, had na twee bodempjes meteen rode wangen en werkte het zakje ‘sport mix’ naar binnen, om niet out te gaan, aangezien het suikerfruit het enige was dat ik vanochtend binnenkreeg.

Ik las wat in de speciale uitgave ‘Vergeten Helden’ van Hard Gras, waarin ook mijn eigen verhaal ‘Ik was Milko Djurovski’ staat en dat ik dus oversla, omdat ik het al ken en ik speelde Bubble Blast op mijn smartphone.

Het restaurant in het hotel is 24/7, dus om twaalf uur dacht ik: lunch! Ik was de enige. Er bleek zelfs geen bediening, dus haalde ik ergens een mevrouw vandaan om de bestelling op te nemen. Mijn eerste keus, mixed meat, kon niet, maar ze beloofde me een Servische specialiteit, wat een vleesstaaf bleek, met daarin gesmolten kaas (erg lekker), frietjes en mixed salad en bij het vlees lag ook een hoopje rauwe ui. Omdat ik niet wist of er niet alsnog een afspraak vandaag zou zijn, liet ik dat liggen. Zoals ook gisteren vulde de lunch zo, dat ik moeite had de trappen naar de derde verdieping op te komen. Daar zal de halve liter bier mede debet aan zijn geweest.

Inmiddels was het één uur en ging ik de stad in. Immers, ik wist niet hoe ver het lopen was naar waar ik Zora zou zien, Beogradjanka, een hoog gebouw dat als een zwarte pilaar uit de straten oprijst. Een gemakkelijk herkenningspunt.

Het eerste wat ik deed was een boekwinkel binnenlopen, want ik vermoed dat ik Vergeten Helden zo uit heb. Uit het kleine stapeltje Engelse literatuur in de boekhandel viel mijn oog meteen op ‘The Post Office’ van Charles Bukowski. Ik moet er niet aan denken dat ik ergens zonder boek ben.

Daarna sjokte ik via de Knez Mihailova (dat overgaat in de Kralja Milana en nog meer de Kalverstraat is) richting Beogradjanka en kocht een Blic. Daarin inderdaad een column van Ivan Mrden over mijn plannen voor een boek over Milko.
 
 
 
Wat ik ook wilde was shirtjes van Rode Ster kopen voor mijn zoons. Kunnen ze in trainen en hebben zij ook eens wat bijzonders en ziedaar: tegenover het afspreekpunt was een Red Star Fanshop.
 
Ze hadden ze ook nog in de goede maten, alleen niet voor mezelf. Dus kocht ik het - na het vaste tenue en het uittenue - het derde shirt van Red Star voor mezelf. Af en toe zaalvoetbal ik en ik wil ook wel eens wat anders aan dan het oude shirt van WVV 5 (wat overigens, mede door de opdruk ’t Pleintje een collector’s item is) en heb ik ook een keer wat bijzonders.

De verkoper zei dat dit het shirt was waarin Red Star altijd tegen Partizan speelde - en altijd verloor. Het is hier soms net Groningen qua fatalistische insteek.

Uiteindelijk was het kwart over drie dat Zora en ik elkaar zagen en na een kopje koffie, voor haar Bailey’s en een sorbetglas koude romige Nescafé-koffie, besloten we een wandeling te maken naar het fort van Belgrado, dat in een park ligt op de oostoever van de Sava, precies waar die rivier overgaat in de Danube (Donau). Een soort Central Park van Belgrado.

Van daaruit was er zicht op de beroemde drijvende hotels van de Servische hoofdstad en op de brug, volgens mij de Brankov Most, waarop de mensen van Belgrado in de Balkanoorlog als een menselijk schild hand in hand gingen staan om te voorkomen dat de laatste verbinding tussen het oude en nieuwe Belgrado ook kapot gebombardeerd zou worden. Een huiveringwekkend verhaal.
 
Tijdens de wandeling naar-, door- en terug van het park - met het tennisveldje waarop Djokovic het leerde - en later op een terras in de Knez Mihailova praatte Zora me bij over de geschiedenis van de hele Balkanregio, van pak hem beet 1213, toen het Servisch-orthodoxe geloof werd erkend als religie tot en met Turkse overheersing en de oorlog van de jaren negentig en ik weet nu hoe het zit, al kan ik dat op deze plek niet uitleggen, de lengte van dit stuk loopt al de spuigaten uit.

Om even over zeven namen we afscheid, ging zij bij haar moeder eten en liep ik op de weg terug naar het hotel bij de supermarkt langs. Ik was vanochtend shampoo vergeten en ik kocht een nieuw zakje sport mix.

Bij het aanzetten van de computer een mailtje van journalist Milos Rangelov van Blic. Hij wil me interviewen. We hebben meteen een afspraak gemaakt voor morgen om 13.00 uur bij Hotel Moskva.

vrijdag 4 maart 2016

Schrijfdagboek Milko's bio (8) - Bosko en Vladimir

Ik liep, even voor twaalf, vlak achter twee van de vijf grootste voetballers ooit van Rode Ster Belgrado: Bosko Djurovski en Vladimir Petrovic. Zora en ik hadden een dik uur lang met beiden gesproken in een restaurant dat eerst Zodiac heet, maar nu anders en we waren op weg naar een feest in het stadion van Rode Ster Belgrado, dat eerst Marakana heette, naar het beroemde stadion in Rio, maar nu anders.

Zo gaan de dingen in Servië, had Zora al gewaarschuwd. Je kunt niks plannen en achteraf was dat goed ook. Nu konden we de dingen laten gebeuren die gingen gebeuren.

We hadden om half elf met Bosko Djurovski afgesproken om over Milko te praten en wat hij verder nog voor ons kon betekenen en het bleek een hartelijke man, een grootheid daar, dat kon je aan alles zien en hij belde met Jan en alleman om te vragen of zij ook met mij wilden praten. Terloops meldde hij dat Petrovic er ook zo aan kwam.

Eerlijk gezegd kende ik hem niet zo goed, maar de in 1955 geboren voetballer was aanvoerder en rechtsmidden in de tijd dat Milko bij Rode Ster debuteerde. Petrovic maakte sinds 1972 deel uit van de hoofdmacht.

Ik wilde het interview langzaam opbouwen, maar de oude crack, zo bleek al heel snel, stond eigenlijk te popelen om los te gaan over Milko en meer precies over het feit dat hij in 1986 nooit de overstap van Rode Ster naar Partizan had moeten maken. Daarin is Petrovic overigens niet de enige. Het schijnt dat zelfs nu nog, dertig jaar na dato, hij nog steeds wordt uitgescholden daarom.

Volgens Petrovic had de statuur van Milko nog veel groter kunnen zijn, als hij nooit die switch had gemaakt. Ook Milko was voorbestemd om een van de vijf grootste voetballers van Rode Ster te worden.

De toenmalige aanvoerder noemde Cruijff als voorbeeld. Die had immers ook altijd bij Ajax had gespeeld en was daarom een grootheid gebleven. Ik kwam er niet aan toe om te zeggen dat onze beste voetballer ooit ook de overstap naar een aartsrivaal, Feyenoord, maakte en dat daar ook veel over te doen was. Ik kwam aan veel vragen en opmerkingen niet toe. Zoals gewoonlijk is een gesprek met Serviërs een wirwar van verhalen, opmerkingen, terzijdes, anekdotes, analyses en grappen. Zora had amper tijd om te vertalen.

Djurovski en Petrovic zeiden dat we mee moesten gaan naar het feest van Rode Ster Belgrado, dat om twaalf uur begon. Een jaarlijks festijn waarbij alle vroegere (en zelfs overleden) en hedendaagse sporters in het zonnetje worden gezet. Dat zijn overigens niet alleen voetballers, want Rode Ster is een omnivereniging, met onder meer afdelingen basketball, handbal en waterpolo.

Bij het uitstappen zette ik even de enorme Mercedes van Bosko op de foto. Voor mijn zoons.


Daarna waren we getuige van het zingen van de hymne van Rode Ster, veertig jaar geleden speciaal voor de club gecomponeerd en dat kunnen weinig Europese topclubs nazeggen, maar Bosko waakte er voor om aan iedereen te melden dat ik een boek over Milko aan het schrijven was. Ik was vermoedelijk ter plekke doodgeslagen. In ieder geval zou ik een gebroken neus hebben gehad.

Bosko regelde wel dat Zora en ik een speldje van Rode Ster kregen. Nu zijn we ook officieel fan.

Het zou een feest worden met veel speeches, maar daar had Bosko geen zin aan. Hij knikte van ‘kom mee’en nam ons mee naar het museum in het immense stadion. Dat ziet er in westerse ogen wat vervallen uit, maar het voetbal druipt er zoals dat heet van de muren.

Onderweg wierpen we nog even een blik op het veld en schudde Bosko de hand van een jongeling die ik niet herkende, maar die Marko Grujic bleek te zijn. Een negentienjarige jongeling die volgend jaar bij Liverpool speelt. Ik ging meteen met hem op de foto. Kan ik thuis ook eens wat laten zien.
 
In de Hall of Fame in het museum, dat dicht bleek, hingen portretten van spelers die 500 of meer, 400 of meer, 300 of meer en 200 of meer voor Rode Ster hadden gespeeld.

Bosko en ik gingen vlakbij zijn portret op de foto, in het groepje van 400 of meer of 500 meer, daar wil ik vanaf wezen. Hij wees ons ook op het feit dat er geen portret van Milko hing.

Apart, zouden we in Groningen zeggen.

Tijdens die foto bedacht ik me dat ik ook met Petrovic op de foto had gemoeten. Nu ja, misschien is er nog een gelegenheid.

Daarna vond Bosko het tijd voor de lunch en nam ons mee naar zo’n adresje waar je als toerist nooit komt. A: omdat je niet weet waar het ligt en B: omdat er geen hipsters zitten. Maar het bleek een van de beste restaurants in de stad, waar ze zo’n beetje alles zelf maken; van brood tot slivovitsj. Er staat zelfs een oude waterput binnen. Ze zijn bezig die bron opnieuw aan te boren. Zoiets.

Een salade van sla met tomaten, boterzacht lamsvlees, zacht gekookte aardappelen, tussendoor een soort van deegkoekje van maïsmeel en daar moest dan van gekarnde room gemaakte boter op (tenminste, als ik dat goed omschrijf) en baklava na en een appel die van binnen gevuld was met walnoten en daarop roomachtig ijs. Onderwijl dronken we de nodige slivovitsj, terwijl Bosko na verloop overging op witte wijn en zat ik tegen even over tweeën mudjevol. Het vervolginterview met Bosko hebben we maar uitgesteld.

Wellicht spreken we hem zondag uitgebreid. Ook zijn er nu principeafspraken voor maandag met zangeres Ana Bekuta (met wie Milko een paar nummers op nam, want ja beste mensen, hij zit ook in de showbizz), met Bejkovic, zijn trainer destijds bij Partizan, die dus ook op de bank zat bij de wedstrijden tegen Groningen en Dusan Savic, de spits van Rode Ster in de jaren dat Milko er als linksbuiten speelde. Djurovski was ook voorbestemd hem op te volgen, maar zijn overgang naar Partizan voorkwam dat.

De oudste broer Djurovski bevond zich in het restaurant overigens in het hol van de leeuw, want de vrouw des huizes en haar man bleken Partizan-fan en bijna alle andere gasten. Wat de maaltijd weer eens bevestigde is dat we in Nederland eigenlijk maar een krampachtig land zijn. In een land als Servië is de lunch een feest, met lekker eten en de nodige spiritualiën. Ik durf nauwelijks iets te drinken om twaalf uur omdat daar maar praatjes van komen, maar op zeker moment kwam er een man naast mij zitten, een vriend van de eigenaar, die al zes whisky’s op had.

Bosko deed tijdens de lunch een ontroerende ontboezeming. Hij zei en dat moest ik maar in het boek zetten: het lied I did it my way van Frank Sinatra, was volledig van toepassing op zijn broer Milko. Die leefde niet in het verleden, niet in de toekomst, die leefde vandaag. Hij vond hem de beste broer, de beste vader en hij herhaalde wat hij eerder in Zodiac dat nu geen Zodiac meer heet bekende: in de tijd dat ze samen voetballen was hij af en toe heel boos op hem, omdat hij dan weer de bal had verloren en met de handen in de zij stond te kijken, maar nu, als trainer, zou hij graag een voetballer als Milko in zijn team willen hebben.

Al is Bosko op dit moment, ‘in between clubs’. Hij zou naar Servette Geneve, daar waar hij ooit ook speelde, maar omdat die in de derde divisie speelt mogen daar geen professionals werken. Daarvoor had hij met Stojkovic in Japan gewerkt. Misschien gaat hij terug naar het land van de Rijzende Zon.

O ja, en waarom kon Milko geen trainer van FC Groningen worden. Hij had alle papieren. Ik moest het antwoord schuldig blijven en beloven dat ik het zou vragen. Bij deze: Hans Nijland, waarom kan Milko geen trainer van FC Groningen worden?

Terwijl we zaten eten ging af en toe een vinger naar een passerende gast: kijk, dat is de beste maagchirurg van Belgrado, die man is ex-minister van energie en op zeker moment schoof er een journalist in ruste aan. Hij heeft nog wel een dagelijkse column in Bric, zij het geen heel lange en die gaat morgen over het feit dat een Nederlandse journalist een boek gaat schrijven over Milko Djurovski.

Ik heb nu al een probleem: ik weet niet hoe ik iedereen hier moet bedanken voor alle hulp. Ik krijg alles, betaal tot dusver alleen de taxi en overal gaan deuren open waarvan ik niet eens wist dat ze bestonden.

Zora had me een fles Rakija meegegeven voor Miki en mij en even nadat de taxi mij weer naar het appartement bracht, voor 500 dinar (1 euro doet 123 dinar), beleefde ik een bijzonder moment. Ik wilde de man 600 geven, maar hij schudde van nee. Een taxichauffeur die een tip weigert, ook dat is Belgrado.

donderdag 3 maart 2016

Schrijfdagboek Milko's bio (7) - In Belgrado

Ik zit in een appartement in Belgrado. Ik weet niet in welke van de 17 stadsdelen, ergens. Er staan een hoop flatgebouwen in ieder geval. Er wonen naar schatting net zoveel mensen in al die flats dan in heel mijn dorp Slochteren.

De broer van Zora, de Servische die mij helpt bij het boek over Milko Djurovski, noemde onderweg van het vliegveld naar hier wel de naam van de dichtstbijzijnde wijk, maar tot dusver is de enige term die ik heb onthouden: pivo.

Ik hoef denk ik niet uit te leggen wat dat betekent.

Ik hoef ook niet uit te leggen wat ik in Belgrado doe. Dat is: Milko zien. Althans, dat was de bedoeling, want op de avond voor vertrek hoorde ik dat hij wellicht niet naar Belgrado komt. De precieze reden is me tot dusver onduidelijk, iets met werken, maar Bosko, zijn ruim een jaar oudere broer, die met hem in het jeugdinternaat van Rode Ster zat en jaren met hem in de hoofdmacht van Rode Ster Belgrado acteerde, is wel beschikbaar. Ook prima.

En misschien vertelt broertjelief wel meer over Milko dan Milko zelf zou doen.

Als ik de jongste Djurovski voor dinsdag niet zie, moet ik nog maar een tripje inplannen. Dan naar Slovenië, waar hij woont.

Los van Bosko hadden we al een principeafspraak met de hoofdredacteur van Novosti, dat schijnt een van de grootste kranten hier te zijn en is er een clubmuseum in het Marakana-stadion, de thuishaven van Rode Ster, dus het moet al heel gek lopen als ik hier niet wat informatie vandaan haal. Bovendien kan het geen kwaad sfeer te proeven in de stad waar de man in kwestie zoveel beleefde.

Het is twintig over zeven in de avond nu en de vermoeidheid slaat toe. De vlucht van Amsterdam naar Belgrado duurde iets meer dan twee uur en een kwartier, maar aangezien het vliegtuig om 10.20 uur opsteeg, moest ik redelijk vroeg op.

Het werd nog een heel gehannes om de vlucht te halen. Ik vertrok op tijd van huis, 06.20 uur - met de auto voor de verandering, anders had ik nog vroeger weg gemoeten en zo vroeg gaan er geeneens bussen -  maar ik zocht me het apelazerus naar een long parking plek. Via internet had ik er een gevonden, die bleek echter ergens onder de grond, naast iets wat leek op een gevangeniscomplex of psychiatrische inrichting, dus heb ik, staand voor een stoplicht, snel een ander opgezocht. Dat was ook weer niet naast de deur, dus meldde ik me, een kwartier voordat de incheckbalie dichtging, bij de incheckbalie.

Waarna ik, omdat de bagagecheck en paspoortcontrole ook niet in tien seconden waren gedaan, stevig de pas er in moest zetten om precies op tijd te kunnen boarden. Ik had seat 19F en volgens mij was dat bij het raam, maar daar zat al iemand. Ik had geen zin aan een discussie, dus ik dacht alleen: stik ook maar, ik hoop dat je neerstort, oh nee, toch niet.

We kregen zowaar eten aan boord. Vis, met gnocchi en spinazi, een salade vooraf en zowaar hadden ze Jack Daniel’s, mijn favoriete aperitief.

Waarna ik een beetje om me heen keek. Ik hou van vliegen en vind het prettig een beetje rond te koekeloeren en zo gaat de tijd snel.

Eenmaal geland, even over half een, moest ik wachten, aangezien Zora’s broer me om drie uur zou komen halen en die was er om half vier. Dat vond ik geen probleem. Ook in aankomst- en vertrekhallen van vliegvelden vermaak ik me opperbest en aangezien ze er pivo hadden, RTV Noord belde voor een telefonisch interview over mijn tripje, ging ook dat wachten best snel.

Het verkeer bleek, zoals het in een Oost-Europese metropool van 1,6 miljoen inwoners betaamt, dramatisch. Welke sluip- en kruipdoorroutes Kosta, zo heet de broer van Zora, ook probeerde, overal zat het muur en muurvast. Al kreeg ik meteen een goed beeld van het rijgedrag van de Serviërs en dat is van het soort: ieder voor zich en God voor ons allen en af en toe vreesde ik voor de lak van de mooie nieuwe auto van Kosta, als een medeweggebruiker akelig dichtbij kwam.

Bijkomend voordeel was wel dat ik al aardig wat heb gezien van Belgrado, dat in het Servisch overigens Beograd heet. Voetbal is misschien de populairste sport, aldus Kosta, maar de Serven zijn beter in basketball, handball en waterpolo. Althans, als ik het goed heb begrepen.

Kosta voetbalde niet. Al zat hij in 1989 wel in het stadion van Partizan Belgrado toen FC Groningen door die club werd uitgeschakeld in de Europa Cup, met een hoofdrol voor, inderdaad: Milko Djurovski, om waarom de groenwitten hem toen inlijfden.

De stad ligt precies op het punt waar de de rivier de Sava en de Danube één worden en Danube is Servisch voor Donau. Waarna nog allerlei toeristische informatie volgde die ik half ben vergeten, want we moesten er beide inkomen qua Engels en nadat hij mij afzette moest Kosta als een haas terug naar het vliegveld om Zora op te halen. Ik had nog voorgesteld: geef me het adres, dan neem ik een taxi, maar broer en zus hadden afgesproken dat dit praktischer was.

Zora belde overigens juist met verheugend nieuws. Milko komt misschien toch zondag of maandag en morgen om half twaalf hebben we reeds een afspraak met Bosko Djurovski. Hoe ik daar vanuit dit stadsdeel, waarvan ik de naam niet weet, moet komen, weet ik niet.

Maar dat moet ik nu leren, zegt Zora, dat dingen op zijn Servisch gaan en als ik het goed begrijp is dat een soort: we zien wel, maar op de een of andere manier komt het goed.

Ondertussen had ik ook nog mijn jongste zoon aan de lijn. Die logeert bij een neef en die belde doodleuk, op diens mobiele, naar mijn mobiele om de inlogcode van zijn Playstation op te vragen. Ik probeerde dat heel snel omdat zo’n telefoontje klauwen met geld kost en ondertussen probeerde ik hem ook uit te leggen dat zo’n telefoontje klauwen met geld kost, maar dat kon ik niet uitgebreid doen omdat dat ook weer klauwen met geld kostte.

We vergaten zowaar te vragen hoe het gaat, terwijl we gisteravond nog tegen elkaar uitspraken dat het niks aan was dat ik wegging. Dat is ook zo. Ik bedoel, ik vind reizen leuk, maar als ik weet dat er twee jongetjes (en een vrouw) thuiszitten die er niks aan vinden dat ik weg ben, dan vind ik het ook een beetje niks aan dat ik weg ben.

Maar ik heb gezegd dat het voor een goed doel is, want als dit een goed boek wordt dan word ik heel rijk en dan kunnen ze nog meer games en laptops en Playstations en zo kopen.

Zo even heb ik kennis gemaakt met de bewoner van het appartement. Die kwam net binnen. Dat is de broer van de vrouw van de broer van Zora. Ik dacht eerst dat hij er niet zou zijn, maar hij is er toch en dus zitten we vijf dagen op elkaars lip. Voor iemand als ik die nogal op zijn comfortzone is gesteld zal dat even wennen zijn, maar goed, als mijn gezin een offer moet brengen, dan ik ook.

Zijn voornaam heb ik niet verstaan, alle voornamen klinken hier alsof ze uitgesproken worden met een elastiek om de tong (zoals Groningers praten alsof ze bij elke lettergreep een stomp in de buik krijgen), maar als ik Miki zeg, is het oké.

Onmiddellijk nadat Kosta mij afzette had ik wat biertjes gekocht en gyros gegeten en toen ik de biertjes in de koelkast zette, zag ik daar een fles Jack Daniel’s staan. Goeie gast dus.