maandag 30 november 2015

Als mijn vrouw ’s avonds op de bank in slaap valt, laten we haar lekker liggen. Ze vindt dat gezellig, na een drukke dag wegdoezelen terwijl er een thriller op is en het is haar gegund. Want ze werkt hard. Ik waarschuw Hunter en Reyer dan rustig aan te doen: ,,Ssst, mama niet wakker maken.’’

Hoe anders is het als ik op de bank in slaap val, wat de laatste tijd opvallend vaak voorkomt. Ik slaap dan niet echt, zweef ergens tussen waken en dromen en hoor in de verte kinderstemmen smoezen: ,,Zullen we papa wakker maken?’’

,,Doe maar niet’’, zegt mijn vrouw dan. En tegen mij, als ik van het geroezemoes toch wakker wordt: ,,Waarom ga je niet lekker naar bed?’’

,,Waarom? Ik vind het net als jij ook fijn om hier zo te liggen.’’

Als ik na de daaropvolgende discussie toch maar zuchtend richting slaapkamer loop, klinkt het: ,,Ah, blijf toch nog maar even bij ons. Is wel zo gezellig.’’

Waarna een nieuw debat volgt en ik vraag waarom er geen probleem is als mama op de bank in slaap valt en wel als papa dat overkomt: ,,Je ligt er altijd bij alsof je neergeschoten bent.’’

vrijdag 27 november 2015

Een dirigent/componist vertelde in een interview, lang geleden, dat hij gek op Portugal en/of fado was. Idolaat van het Mediterrane leven, die cultuur. Zoiets. Het was een Nederlander. Op de vraag of hij daar dan heen wilde emigreren zei hij van niet. Dat werd zijn ondergang. De man zou, zo bekende hij, tot niets meer komen. Alleen maar elke avond in een restaurant of bar zitten, whisky en/of port drinken, sigaren roken en naar fadozangeressen luisteren. Daar moest ik vandaag aan denken.

donderdag 26 november 2015

Het is elf over tien als ik aan dit stukje begin. Ik zit op de groene bank, zoals wel vaker ’s avonds, alleen staat het meubel op een andere plek. Net zoals onze grote zwarte bank. Ze staan op elkaars plek nu. De reden van de verschuiving is me onduidelijk. Dat doet mijn vrouw. Die heeft dat eens in de zoveel tijd. Dan moet de inrichting van de kamer weer anders. Van mij hoeft het niet, maar goed, mij wordt niks gevraagd. Het zit wat apart, want ik heb nu een muur in de rug en ik zit schuin voor de televisie.

Het grootste deel van de avond ging op aan de commissie ABZ in Bedum. Daar zat voor de krant van morgen niet direct een verhaal in, maar zo vaak ik kan ga ik naar een vergadering. Je weet nooit of je niet iets hoort waar je later iets mee kunt. Bovendien is het belangrijk om de mensen te zien en de mensen jou. Journalistiek blijft een kwestie van bronnen. Om de doodeenvoudige reden dat we nog steeds geen nieuws kunnen ruiken. Iemand moet je dat vertellen.

Naast mee staat een glaasje whisky, leeg, en een bakje chips, ook leeg en ik weet dat als ik dit af heb, ik naar bed ga. De Hulk is op tv, maar de film haalt het niet bij de serie die er op was toen ik jong was. Daarbij boeit televisie me de laatste tijd nauwelijks. Ik lees vooral en ik verslind het ene boek na het andere. Na Vrouw van Knausgård en een bundel korte verhalen van Tsjechov begin ik nu aan een nieuwe, maar ik weet nog niet welke. Voordat ik aan het slotdeel van de cyclus van de Noorse auteur begon was ik half bezig in Zuckerman Bound van Philip Roth en nu twijfel ik.

Lees ik eerst Roth uit, of begin ik aan In een mens van John Irving? Dat heb ik vaker. Dan ben je ergens mee aan het lezen, maar dan komt er een nieuwe titel van een favoriete auteur en dan moet die eerst. Dat heb ik dus onder meer met Irving. Ik neig naar hem, omdat ik Roth in het Engels lees en voor het slapen gaan is dat niet altijd handig. Je leest hooguit drie pagina’s en valt in slaap. Maar ik wil Roth ook niet steeds vooruit schuiven.

Daarbij: Irving is typisch iemand die lekker weg leest rond kerst. Dus bewaren. Aan de andere kant ligt er nog van alles op het nachtkastje: Effi Briest van Theodore Fontane, Infinite Jest van David Foster Wallace, een biografie van Hunter S. Thompson, de speciale uitgave Vergeten Helden van Hard Gras, een enorme pil met wielerverhalen en nog wat dingen die ook lekker zijn met kerst. Dus zou Irving nu kunnen. Maar ik ben ook weer iemand die vindt dat eerst Roth uit moet. Gewoon: omdat die er ligt. Eerst afmaken waar je aan begonnen bent. Dan het volgende. Zo leerden wij dat vroeger.

Het is inmiddels half elf en terwijl ik net mijn tweede bakje chips over het toetsenbord gooi, per ongeluk, ben ik er nog niet uit. Ik slaap tijdelijk op het bed van Reyer (geen ruzie of zo hoor) en voor de zekerheid heb ik zowel Roth als Irving op zijn boekenkastje gelegd. Over een kwartier maak ik de keuze.

woensdag 25 november 2015

dinsdag 24 november 2015

,,Ik heb niks vandaag.’’

(…)

,,Nee.’’

(…)

,,Wat?’’

(…)

,,Nou ja… gewoon…’’

(…)

,,Heeft er niks mee te maken.’’

(…)

,,Vind ik niet. Dat is, eh…, hoe zal ik het zeggen…’’

(…)

,,Kan ik je niet uitleggen.’’

(…)

,,Neehee.’’

(…)

,,Hou maar op. Niet van belang. Is gewoon iets van mezelf. Gaat over niks. Eigenlijk.’’

maandag 23 november 2015

Mijn schoonvader drinkt elke avond een biertje voor het eten. Na het afruimen gaat de televisie aan. Onder het kijken van nieuws en actualiteiten drinkt hij een paar glazen water. Om half elf is het mooi geweest. Dan wordt overgeschakeld op een van de vijftig Duitse muziekzenders. Er komt een borreltje op tafel en een bakje zoute pinda’s, soms een schaaltje leverworst. Tegen half twaalf gaat de radio uit, net als het licht in de woonkamer en zit hij in het donker nog een tijdje naar buiten te kijken.

vrijdag 20 november 2015

Windjacks en werkschoenen. Bemodderde auto’s in het gras. Kale bomen en bleke gezichten. Een crematie op het platteland. In de aula klinken Motörhead, Nick Cave, Rammstein en Edwin Jongedijk.

Ik ben terug in de wereld waar ik vandaan kom, de wereld waar ik vandaag niet wil zijn en dat is op de uitvaart van Okki.

Okko en Gerrie. Gerrie en Okko. De gebroeders Ten Hoff. Uit Musselkanaal. Veendorp langs het kanaal dat Bareveld met Ter Apel verbindt.

Ze zijn onderdeel van mijn jeugd, deel van mijn leven. Zo lang ik bij Seta voetbalde (Sportclub Eerste Exloërmond tot Afdraai), zo lang stonden zij elke zaterdag langs de lijn. Zo lang ken ik ze.

De aula is afgeladen. Gezichten uit een voorbij leven. Terwijl Lemmy bezig lijkt aan een soort van ballade, komt de familie binnen. Ik zie Gerrie zoals ik hem niet ken. Huilend. Een gebroken man. Zijn broertje, zijn Okki, ligt in een kist.

Onderwijl Nick Cave zingt van waar de wilde rozen groeien denk ik aan het jaar dat Okki en ik leider waren van Seta D1. Dat bleek achteraf geen goed idee. Tijdens een weekend in kampeerboerderij De Alinghoek in Drouwen, deden de rest van de begeleiding en ik geen oog dicht. Overdag hadden we de zorg voor de jongste jeugd en ’s nachts konden we achter Okki aan die in de verkeerde slaapzalen rondhing.

Okko en Gerrie, Gerrie en Okko. Een kennis van mijn ouders noemde ze ‘vreselijke mensen’ en dat was, gek genoeg, een compliment.

Ze waren apart. Heel apart. Sloffe praters, intelligente jongens, scherp van de tong en zwaar alternatief. Sjappen, maar ónze sjappen. Ze gaven kleur aan het leven. Authentiek, helemaal zichzelf. Sans gene.

Al zagen ze dat zelf niet zo. Op een van de familiedagen van Seta, jaarlijkse afsluiting van het seizoen, zat ik met Okki te praten en hadden we het over een familie uit Ceresdorp. ,,Die mensen,’’ bezweerde Okko, ,,dat zijn héél aparten.’’

Broer Bert, met zus Liesbeth de enige ‘normale’ kinderen van het gezin Ten Hoff, schetste tijdens de uitvaart een hilarisch beeld. Want Okko en Gerrie stonden elke zondag langs de lijn bij voetbalvereniging Musselkanaal. Uit en thuis, in weer en wind. Supporters in hart en nieren. Kwam niet aan de club, dan kwam je aan hen. Wat meermaals tot dolle taferelen leidde. Als er iets gebeurde wat hen niet zinde, renden ze het veld in.

Eerst Okko die verhaal ging halen bij scheids, keeper of trainer, daarachter Gerrie, om zijn broer te beschermen en daar achteraan vader Batse, hetzij om zijn zoons in toom te houden, hetzij om er ook op los te meppen, dat was niet altijd even helder en daar weer achteraan broer Bert, die, werkzaam bij Lokale Omroep Kanaalstreek, microfoon en koptelefoon aan de kant gooide en het veld in stoof om zijn familie tot de orde te roepen en in zijn kielzog een handvol bestuursleden.

Okko zat, op de jaarlijkse familiedag, bij voorkeur tussen de wat oudere vrouwen, waaronder mijn moeder en sprak met hen over de zorgen van alledag en het huishouden. Hij dronk, in tegenstelling tot alle andere mannen, geen bier. De jongste Ten Hoff had suikerziekte. In plaats daarvan dronk hij rum, met cola light en bij wijze van traditie, of omdat het gesprek met de oudere dames hem verveelde, stond hij aan het einde van de middag bovenop de tafel en liet zijn broek zakken.

De laatste act op de familiedag was penalty schieten voor iedereen. Ik vond het elke keer bijzonder om mijn moeder een strafschop te zien nemen. Als een van de laatsten was Okki aan de beurt en elke keer tijdens de aanloop liet hij zijn broek zakken. Daarna ging de deur van de kantine op slot en was het vakantie.

Als het tijd wordt om afscheid te nemen staat Gerrie voor de kist. Hij heft de armen in de lucht. Zelden iemand zo radeloos gezien. Hij roept iets van ‘ouwe rocker’ en wordt door broer en zus afgevoerd, snikkend.

Als ik aan Okki denk, denk ik aan hem met zijn broek op de enkels, klaar voor de aanloop. Een herinnering met een lach.

P.S. Het laatste nummer op de uitvaart was Ohne dich van Rammstein. Tip: luister dit met de volumeknop op max.

donderdag 19 november 2015

In het licht van de morgen vervaagt het land. De lage zon verblindt, de wolken kleuren zwart. Huizen worden vlakken, bomen silhouetten, het asfalt een modderig pad. De weg kronkelt door akkers gele klei, langs kletsnatte bermen, voorbij verlaten huizen. Wind jaagt over een lege wereld, dwingt de vogels in de lucht. Ze hangen stil, hun vleugels zwaar van wind. Ik ga voort, opgejaagd door de storm, wiegend over kronkelpaden, buigend van links naar rechts, alsmaar voort en ik voel de regen tegen de wagen duwen. Code rood in het noordenland. De rede verdwijnt. De aarde verandert in zwart of wit, leven of dood, vechten of sterven. Ik ben op weg maar het voelt als een vlucht. Een race tegen de tijd, een sprong naar voren, naar een huis. Plots. In het woeden der elementen opent het zwerk. Het leven verstilt, de mens verdwijnt. Ik zie stralen, een onzichtbare hand, een opening, de poort naar de eeuwigheid.

woensdag 18 november 2015

Het eerste wat ik zei toen iemand me belde met de mededeling dat ik genomineerd ben voor de Kees van der Hoef-prijs was: ,,Ikke? Waarom? Ik heb nog nooit iets gedaan voor de Groningse literatuur?’’

Die prijs is ooit ingesteld – ik kan het weten want ik ben de bedenker van die prijs – om iemand te eren die veel dingen organiseert op het gebied van de letteren. Opdat het levendig blijft in de noordelijke wereld van de boeken. In de geest van Van der Hoef, die dat met name in de jaren zestig ook deed. Zo iemand ben ik niet. Ik heb op dat gebied nog nooit iets gedaan, behalve deze prijs bedenken.

,,Maar je hebt toch boeken geschreven over Groningen’’, zegt mijn vrouw.

,,Nou en? Dat doe ik voor mezelf, omdat ik schrijven leuk vind.’’

,,Daarmee kun je Groningen dan toch op de kaart zetten?’’

,,Daar gaat die prijs niet om.’’

Ze zuchtte.

Ik zuchtte ook en lag er vanochtend wakker van. Zoals ik tegenwoordig vaak wakker lig. De kern van het probleem is ‘ik vind mezelf niks’. Daar heb je hem weer ja. Het riedeltje heb ik vaker afgestoken. Daarom had ik besloten om er niet meer over te schrijven, maar ik lees nu Knausgård en die zit met hetzelfde. Wat ik nu en dan hoor, dat mensen mijn stukjes herkenbaar vinden, heb ik bij hem. Zelfde houding naar de wereld, naar zijn omgeving, zelfde ontiegelijk gebrek aan zelfvertrouwen. Het is geen zelfhaat, zover gaat het nog niet, maar op de een of andere manier staan we apart in het leven.

Ik voel me altijd de mindere, zegt hij ergens in Vrouw. Van alles en iedereen. Dat klopt, dacht ik, hier net zo. In het onderlinge contact kruip ik altijd in de onderdanige rol. Anderen zijn beter, weten meer, kunnen beter schrijven, zijn betere mensen.

En ik doe maar wat.

En wat ik doe, doe ik in mijn eigen beleving nooit goed.

Op het werk niet en thuis niet.

Er is een onderliggend gevoel dat ik mij voortdurend moet bewijzen. Je bent zo goed als je laatste verhaal, of als de laatste was die je hebt gedaan.

Ik heb sinds augustus een nieuwe werkplek. Ik zat nog maar net een dik jaar op de vorige en nu moet ik alweer wennen, me alweer inwerken en me het gebied eigen maken. Daar gaat tijd in zitten, maar die tijd gun ik me niet. Ik spiegel me aan collega’s die al jaren in een gebied werken, weten hoe de hazen er lopen en stukken schrijven hoe de hazen er de verkeerde kant op lopen en hoe ze eigenlijk zouden moeten lopen.

Desondanks denk ik: ik moet elke dag een verhaal schrijven voor de IHN (dat is In Het Nieuws, direct na de voorpagina, belangrijke plek), een opening voor de Groningse pagina’s en een stuk of wat verhalen voor het Noord-Groningse deel. Dat lukt vaker niet dan wel, dus ik vind van mezelf dan ook dat ik het niet goed doe. Ergens in mijn achterhoofd weet ik wel dat het overdreven is om dat te denken, maar ik denk het toch. Als er dan eens een verhaal voorin staat denk ik: mwoah.

Zoals zaterdag. Had ik een stuk geschreven waarin ik de Nederlandse gebruiken zoals Sinterklaas, Kerst, Sint Maarten en Carbidschieten tegen het licht hou, met als achterliggende gedachte hoe vluchtelingen daar tegen aan kijken en het was grappig bedoeld en dan zie ik het staan en dan weet ik wat er in Parijs is gebeurd en dan denk ik: wat een dom verhaal. Wie leest dit? Wie vindt dit leuk?

Het is sterker dan ik.

Wat ik doe is mezelf voortdurend meten met anderen. Als Bert Wagendorp signeert zet hij er hele verhalen bij. Ik ben als de dood dat mensen zeggen: ‘zet er maar iets leuks in.’

Ik weet nooit iets leuks. Sterker, ik kan op zo’n moment zelfs niet op de naam van een buurvrouw komen en ik schaam me dood. Als ik dat aan mijn vrouw vertel krijg ik op mijn donder. Zij weet zelfs de verjaardagen van de buren van vier huizen verderop.

Als ik een collega zie overleggen met de eindredactie over een mooie pagina, denk ik: waarom overleg ik niet met een eindredacteur over een mooie pagina?

Op de een of andere manier heb ik het gevoel dat ik voortdurend achter de feiten aanloop, er van alles langs me heen gaat dat ik wel had moeten zien. Omdat het mijn werk is.

Mijn vrouw is alerter, die ziet direct verbanden. Dat is zus en zo, die en die zit daar mee en ‘ach nee man, dat zit heel anders.’

Ik ben nooit alert. Als mensen mij aanspreken kom ik zelden verder dan dom gegrinnik. Of ik geef ze gelijk, of ik laat de discussie langs me heen gaan. Ik hou niet van het debat. Mensen luisteren toch niet, willen alleen maar meningen poneren. Mijn vrouw houdt wel van het debat. Die is daar goed in. Die houdt haar mond nooit en daar heb ik bewondering voor. Omdat ze voor zichzelf op komt, voor haar ideeën, voor haar kinderen. Ze maakt dingen aanhangig, als er op school iets is trekt ze aan de bel, maakt het bespreekbaar.

Ik kom nooit verder dan ja knikken en nee doen. Of ik trek me terug, zwijg, ga naar de wc, of kijk geïnteresseerd naar Twitter. Terwijl me dat ook niet interesseert.

Het kan er mee te maken hebben dat ik in wezen niet echt geïnteresseerd ben in de wereld. Of het niet begrijp. Op social media, radio en tv buitelt Jan en alleman over elkaar heen om de gebeurtenissen in Parijs, in Syrië en IS te veroordelen of te duiden, of te bezweren. En ik, ik weet niks te verzinnen. Ik hou me stil, omdat ik het gewoon niet weet.

Geschiedenis ja, dat vind ik interessant. Ik ben meer bezig met waar we vandaan komen dan waar we heen gaan. Of zelfs: waar we nu staan. En als ik niet kan slapen, denk ik aan een jeugd voorval uit mijn jeugd, of hoe het vroeger was. Als kind, in mijn adolescente jaren. Soms wilde ik het over doen. Maar dat doe je altijd met de wetenschap achteraf, dus dat is niet reëel. Daar maak ik in gedachten dan weer een verhaal van. Dat is waar ik eigenlijk voortdurend mee bezig ben: schrijven. Schrijven over mijn eigen kleine wereld.

Voor een journalist, ook dat heb ik wel eens eerder geschreven, heb ik een ontstellend gebrek aan gevoel voor de actualiteit. Op het gevaar af dat ik mijn eigen glazen in gooi, vraag ik me serieus af of ik wel geschikt ben voor het vak. Het beste gedij ik op enige afstand van de wereld, achter de keukentafel, stukjes schrijven. Stukjes waarbij de lezer, als het meezit, een keer of twee in de lach schiet. Dat is mijn bijdrage aan de wereld.

Terwijl ik dit schrijf is mijn vrouw bezig met onze oudste zoon. Leren voor het proefwerk. Dat gaat vrij intensief. Ik vraag me af of het niet te diep de materie in gaat, zoonlief bevestigt dat, maakt een beweging die zijn moeder niet ziet, maar waar het om gaat is de aandacht die ze hem schenkt. Hij haalt goede cijfers. Dat komt mede door haar. Met mij als steun en toeverlaat was dat niet zo geweest. Ze heeft een paar dagen in het ziekenhuis gelegen vanwege een netvliesoperatie en toen heb ik met hem geleerd. Dat heb je niet goed gedaan, zegt ze. Je had die opdrachten ook mee moeten nemen. Daar heb ik geen weerwoord op.

Ze is, krijg ik het gevoel, liever voor de kinderen. Ik mopper vaak, wijs ze op dingen die ze niet doen, rotzooi die ze achter de kont laten slingeren en heb te weinig aandacht voor hun gevoelsleven, ben alleen bezig met de dagelijkse gang van zaken.

Zorgen, dat kan ik wel, omdat het doedingen zijn. Dat is handelen, praktisch denken. Ik trommel ze elke ochtend uit bed, loop drie, vier keer naar de slaapkamers: ,Nu komen.’ De avond ervoor heb ik het brood al uit de diepvries gelegd. Als ik wakker word pak ik vier borden en smeer voor iedereen. Beide zoons willen chocopasta, de een met boter, de ander zonder, mijn vrouw en ik beide hagelslag. Ze krijgen er een glas melk bij, mijn vrouw koffie (die ze overigens zelf zet) en ik een kop thee. Terwijl ze eten, begin ik aan het smeren van de broodjes voor in de schooltassen. De een met boterhamworst, de ander hamkaas, want in de lunchpauze bakken ze tosti’s, voor mezelf vier met kaas. Altijd. Pakjes melk in de tas, wel of geen fruit (tegenwoordig geven ze dat op school weer, je krijgt er geen hoogte van) en de oudste een bidon met Karvan Cevitam.

Terwijl ik daar mee bezig ben, let ik goed op of ze een beetje dooreten. Omdat anders alles op het laatste moment moet. Dooreten, je moet je straks aankleden, jij gaat je nog douchen. Jij moet straks je tas inpakken.

Als ik thuiskom van om het even wat, bijvoorbeeld een lezing, zoals vanavond en de keuken is een zooitje, ga ik dat eerst opruimen. Ik zie niet waarom de keuken een zooitje is en dat is omdat mijn gezin het zich gezellig heeft gemaakt voor de televisie, daar alles op focust en de boel een beetje de boel laat, terwijl ik eerst vind dat de keuken opgeruimd moet zijn, alvorens ik kan genieten.

Nu ik er over nadenk realiseer ik me dat ik zelden echt ontspannen ben. Op momenten. Maar meer niet dan wel. Er is altijd iets dat moet gebeuren, of altijd iets dat er aan zit te komen waar ik me van te voren druk over maak. Bij deze zin is het half negen ’s avonds. Ik wil dit stukje af hebben zodat ik nog even kan zitten, met een borreltje voor de buis. Maar ik weet nu al dat ik in gedachten al bij morgenvroeg ben. Dan moet ik om half negen in Middelstum zijn en voor die tijd moet ik het zo regelen dat de ene zoon klaar is om op de fiets naar school te gaan en de ander met de juiste boeken in de tas en gedoucht en al op de bus stapt. Dat wordt weer een gejaag en gestress en ik weet nu al dat ik vroeger wakker ben dan nodig.

dinsdag 17 november 2015

In Vrouw, het laatste deel van de omvangrijke cyclus Mijn Strijd van de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård staat op bladzijde 710 (van de Nederlandse vertaling) een verontrustende passage:

,De meningen die Hitler verkondigde, waren duidelijk en helder: hij hield niets achter en voor hetzelfde geld hadden ze geen gehoor gevonden; op zich hadden hij en zijn partij geen macht, die macht verkregen ze doordat het volk naar hen luisterde en daarin zichzelf hoorde, de stem van het eigen verstand, die zei dat het zo was. Duitslands tragedie was dat niets die stem van het verstand, de gedachten die men in stilte had, tot zwijgen bracht, dat geen van de structuren die het laag-bij-de-grondse afwezen meer functioneerde.

maandag 16 november 2015

Een vriend is dood. Ik werd daarover gebeld toen ik in de lobby van het ziekenhuis stond, op weg naar mijn vrouw die net bij lag te komen van een operatie. Een andere vriend deelde het me mee. Die was net op de hoogte gebracht door de neef van de overleden vriend.

Hij was vanochtend niet op zijn werk verschenen en toen ze bij zijn huis kwamen lag hij dood op bed. Vermoedelijke oorzaak: hartstilstand. Overleden in zijn slaap.

Daar was ik even stil van. Daar ben ik nog steeds stil van.

donderdag 12 november 2015

Nog een keer en dan hou ik er over op: ik mis een kat die direct op het aanrecht springt zodra ik een pak met riblapjes openscheur.

woensdag 11 november 2015

De bel. Klasgenootje D., gebracht door moeder E. Tot onze verbazing staat er nog een jongetje bij. T.. Van dezelfde klas. Wil ook mee. Daar hebben we geen moeite mee. In plaats van dat de mannen de hort op gaan, willen ze eerst naar de buren van A., geen klasgenootje. Daar krijgen ze party poppers, zegt. D. Die wonen echter aan de overkant van de Hoofdweg. Dus breng ik ze daar heen, omdat mijn zoon van ons nog niet zelf de grote weg over mag.

Ik zeg de jongens dat ze in de auto moeten gaan zitten en dan halen we N. op. Daar aangekomen blijkt er nog iemand mee te gaan. Een meisje, I. Ondanks dat ik best een grote wagen heb gaat vijf kinderen niet lukken. De moeder van N., L., zegt dat ze ook wel even mee gaat met de auto. Wij rijden de zeshonderd meter naar de Hoofdweg, parkeren bij de bibliotheek en zetten ze de weg over.

Ik wacht bij mijn auto, L. aan de overkant. Het vijftal doet niet alleen de buren van A. aan, maar pakt de rest van de straat eveneens mee. Dus staan moeder L. en ik elkaar een minuut of wat aan te kijken, elk aan een kant van de weg. Na gedane zaken, geen party poppers, wel iets anders leuks, helpen we ze weer de straat over. ,,Volgend jaar krijg je daar popcorn’’, zegt D. ,,Elk een stukje?’’, vraag ik. ,,Nee, elk een zak.’’

We verdelen de vijf weer over de twee auto’s, rijden de zeshonderd meter terug naar het huis van N. en moeder L. en na een minuut of vijf instructies over uitkijken met oversteken en bij elkaar blijven en geen gekke dingen doen, mogen ze alleen de buurt in.

Omdat mijn vrouw en andere zoon op visite gaan bij jarige schoonzus heb ik het rijk even alleen. Ik rij naar de supermarkt, voor koffiefilters, bouillonblokjes en Maggi en zie bij de ingang een lange tafel met groene zakjes. ,,Allemaal voor Sint Maarten’’, vraag ik. ,,Ja’’, zegt het kassameisje, ,,we zijn op alles voorbereid.’’

Ik rij door naar de Chinees. Die is dicht. Ik rij terug naar het centrum, nou ja, centrum…, naar de snackbar, bestel een houthakkersschnitzelmenu, praat even kort met een dorpsgenoot over het boek van schrijver A., dat zich tientallen jaren geleden afspeelde in een streekje nabij ons dorp, neem de tas met het eten in ontvangst en rij weer naar huis. Ik zet me aan de keukentafel, werk het naar binnen, onderwijl ik een novelle van een andere regionale schrijver, N., herlees en maak het me daarna comfortabel op de bank.

Ik sms D., omdat ik net op de radio het bericht hoor dat de lampionstokjes van A. te warm kunnen worden zodat de handvaten kunnen smelten. Lekker is dat, zo’n bericht, net op het moment dat miljoen kinderen op stap gaan.

Als ik op de bank zit, merk ik ineens dat het stil is. Dat komt niet alleen omdat ik alleen ben, of omdat er geen tv aan staat en geen playstation, iPad, of laptop, het komt vooral omdat er geen kat meer is die vlakbij mij gaat liggen. Op de bank, op de ruglening, in de stoel vlakbij, of op de televisietafel. Het is de derde dag dat hij dood is. En door zijn dood is er iets veranderd in dit huis. Ik weet niet of ik daar aan ga wennen.

De bel gaat. Twee kindertjes die ik niet ken zingen een versje dat ik nog nooit gehoord heb. Ze mogen van mij ieder twee dingen uit de schaal met snoep pakken. Ik bedank ze voor het lied en sluit de deur. De bel gaat even later weer. Mijn zoon met D. en T. Alweer zonder N. en I. dus. Waar die gebleven zijn wordt niet helemaal duidelijk. Maar de drie zijn nog niet klaar, zegt mijn zoon, en of ik ze even naar het huis van T. wil brengen. Dat is een oud-klasgenoot van mijn oudste zoon H. ,,Dat is aan de andere kant van het dorp’’, zeg ik, ,,waarom willen jullie daarheen?’’

,,Daar krijgen we broodjes knakworst.’’

dinsdag 10 november 2015

Dag Raï,

Een rare gewaarwording vanochtend: de eerste keer in 16,5 jaar, uitgezonderd vakanties, dat jou binnenlaten en eten geven niet het eerste was wat ik deed nadat ik wakker werd. Je bent dood. We hebben je gisteren laten inslapen. Om je een lijdensweg te besparen. De dierenarts zei zaterdag dat je hart op de hobbel was. Vermoedelijk na een infarct. Sloeg 200 per minuut en de slagen werden niet afgemaakt zodat de circulatie in je lichaam slecht was. Vandaar de opgezette pootjes en je zware ademhaling. De pilletjes hielpen zondag niet.

Je hebt het misschien niet meegekregen, maar toen Hunter jou maandagochtend een plakje worst wilde geven, toen je weggekropen was in de garage, schrok hij ontzettend. Het vocht zat onder je kin waardoor je op een voorwereldlijk monster leek. Ik weet, ze kijken te veel griezelfilms, maar wij begrepen waarom hij schrok.

De dierenarts had het al gezegd: ik hoop dat de pillen aanslaan, anders wordt het een moeilijk verhaal. Dat laatste is het geworden en het is nog steeds een moeilijk verhaal.

Ik zou aan het werk, maar in plaats daarvan reden jij en ik naar Schildwolde voor wat jouw laatste uur op deze aarde zou worden.

Je hebt het niet meegekregen, maar toen ik op school aan de juffen vertelde dat Reyer mogelijk verdrietig zou zijn omdat het niet goed met je ging, zat ik zelf in de klas te grienen. Ze schrokken zich wild, omdat ik niet uit mijn woorden kwam. Dachten waarschijnlijk eerst dat Joke en ik gingen scheiden of zo, of dat een van ons een erge ziekte had.

Maar het ging om jou.

We hebben ons gisteren de hele dag afgevraagd of het de juiste beslissing was, maar we refereerden aan de woorden van de dierenarts: omdat je niet meer at, het hart op hol bleef en je vocht bleef vasthouden, was je vroeg of laat gestikt of verhongerd. Dat wilden we niet.

Je kreeg een spuitje voor het slapen, je hebt nog even bij me op schoot gezeten en nadat je sliep heeft ze een vloeistof in je hart gespoten, waardoor dat stopte.

Dat de arts na een paar minuten zei: ,,Hij is al vertrokken’’, ging door merg en been en ook daar moest ik weer om je huilen.

Ze legde je mooi in je reismand, alsof je sliep en ik heb je weer meegenomen naar ons huis, daar waar je de afgelopen 16,5 jaar was, daar waar je hoort. We hebben je nog even op de salontafel laten staan en nadat we waren uitgehuild heb ik een diepe kuil gegraven, jou erin gelegd zodat het leek alsof je sliep en de kuil weer dichtgegooid. De aanblik van jou in de grond en de eerste schep zand erop zal ik niet snel vergeten.

Je ligt op een mooi plekje, vinden wij.

Misschien doet het je goed om te weten dat we gisteren een rotdag hadden. Ik zou aan het werk, maar heb gebeld dat ik thuis ging werken. Daar kwam ik tot niks. Nooit geweten dat het zo’n impact zou hebben. Zoals een collega zei: je staat versteld van jezelf.

Ik reed gistermiddag naar Groningen om Hunter op te halen omdat hij zei dat hij naar huis wilde. Dat wilde hij uiteindelijk toch niet en ik reed alleen terug over het Slochterdiep. De donkere wolken boven het land werden ineens mijn gedachten en toen de regen langzaam begon te vielen, kwamen de tranen weer. Wij hebben nogal om je gehuild en doen dat nog, zij het zonder tranen.

Je wilt niet weten hoe leeg het is in huis. Ik praat nog hardop tegen je, al ben je er niet meer. Je was geen aanhankelijke poes, je hebt in al die 16,5 jaar nooit bij iemand op schoot gelegen, maar waar wij waren daar was jij. Als ik zat te schrijven, lag je tegen mijn rechterhand, de laatste weken kroop je bijna in de laptop. Nu weet ik waarom. Je moet het hebben gevoeld.

Ook nu, tijdens het schrijven, kijk ik om me heen of ik je zie en ik verwacht half en half het geluid van het kattenluikje weer te horen. Maar dat gaat niet gebeuren.

Je bent weg, al prent ik mezelf in dat je gewoon in een hoekje van onze tuin, onder de grond ligt te slapen. Lieve Raï, waar je ook bent, je was een lieve kat en ik wil je even laten weten dat ik het fijn vond dat je bij ons was.

vrijdag 6 november 2015

De oudste heeft zijn eerste schoolfeest. Op de middelbare dan. In stad ook nog. Ik breng hem. Ik haal hem weer op. Hij heeft geen zin. Zoals-ie geen zin had aan schoolkamp en andere publieke activiteiten. Daar herken ik iets in. Ik had ook nooit ergens zin aan. Mijn zusje ook niet. We deden nergens aan mee. Dansavonden, toneelstukken, het was aan ons niet besteed. Wat we wel deden? Geen idee. Op de bank liggen, denk ik. Televisie kijken. Lezen. Bekvechten. Slapen.

Ik zeg hem ervan te genieten: ,,Het is de eerste keer, je weet niet wat te verwachten, daarom denk je dat het niks wordt. Maar die is er en die en die en die. Komt goed man. In het begin zal iedereen afwachtend zijn, daarna gaat het los. Maak feest, je bent maar een keer jong.’’

Ik wil best weer jong zijn. Dat gaat niet. Je krijgt geen tweede kans.

donderdag 5 november 2015

Ik jaag over het Slochterdiep, het is half elf, ik wil naar huis, naar eindelijk op de bank na weer een avond weg en ik zet het gas erop, wetend dat ik na de N46, Ringweg-Oost, Damsterdiep en Borgweg alleen nog het Slochterdiep over moet en het is een mooie weg nu, met nieuwe asfalt, nog wel wat bobbelig, maar mooi breed en ik doe het groot licht aan omdat ik dan harder kan rijden en dat doe ik, al is het uitkijken, want het is hartstikke donker, echt goede straatverlichting is er nog niet en ik weet ook niet hoe dat komt en zelfs bij de nieuwe chicanes hou ik niet in, want ik ben er wel een beetje klaar mee deze week, elke avond op pad en morgen wacht weer een nieuwe werkdag en ik zie de brug bij Lageland al en ik schrik want ik verbeeld me dat ik kikkertjes op de weg zie springen of nee, het zijn blaadjes die over het asfalt waaien, maar nee, echt, het zijn toch kikkertjes en echt, ik moet uitkijken, want ik wil ze niet doodrijden dat zou zielig zijn en oeps dat was er een, of toch niet, want ik voel geen bonkje, wat wel zou moeten als ik er een overrijd, want het zijn kleine kikkers en een keer weet ik zeker dat ik met mijn linkervoorwiel er een bijna raak dus die zal wel wat jeuk op zijn neusje hebben en zie je, het zijn echt kikkers en nu zit er een midden onder mijn auto als ik er met tachtig kilometer per uur overheen ga en ik zou langzamer kunnen rijden maar dat doe ik niet want ik heb ook pijn in mijn linkerschouder en ik weet zeker dat het met vermoeidheid te maken heeft en even voor een pittige S-bocht moet het groot licht uit vanwege een tegenligger, waarbij ik wel wat gas terugneem omdat ik de breedte van het asfalt minder goed kan inschatten, maar als de tegenligger voorbij is heb ik met een klik van de richtingaanwijzer weer volledig zicht en ik weet dat ik moet oppassen omdat de weg hartstikke modderig is, nog van de wegwerkzaamheden en ook van de boeren die op het land bezig zijn, hé, zie je wel, links zie ik lichten op het land en er komt nu een mooi recht stuk tot Denemarken, maar ook daar is het weer oppassen geblazen, vanwege nieuwe kikkers en ik denk, kikkertjes, kikkertjes, jullie moeten allang slapen en ik verbeeld me dat ik nu en dan een hoopje witte brokjes op het wegdek zie liggen en ik denk: zijn dat doodgereden kikkers en ik wil snel thuis zijn, maar ik minder toch vaart, want van de gedachte dat ik een moordenaar op vier wielen ben word ik ook niet vrolijk en ik neem nog meer gas terug zodat als ik weer zo’n vrolijk springende vriend zie ik meer kans heb om hem te ontwijken en hé, was dat een fietser op het fietspad naast de weg, zo laat nog bij pad en ik zie in het schijnsel van mijn koplampen een vogel wegvliegen, moet een reiger zijn en wat gebeurt er toch nog veel zo laat op de avond en ik leg het laatste stukje af tot de witte brug die de entree van mijn dorp markeert en ik minder vaart, ik laat me als het ware uitvieren tot ik nog geen twintig per uur rijd en ik doe het knipperlicht uit en ik rij onze oprit op en ik ben blij want ik heb geen enkele bonkje gevoeld.

woensdag 4 november 2015

Ben bezig met een minitournee door Groningen. Nederland Leest is deze maand het credo bij de bibliotheken en aangezien er een verhaal van mij staat in het geschenkboek dat er bij hoort, sta ik in zes bibliotheken te orakelen. Voorlezen uit eigen werk.

Zo’n tournee is overigens in niets te vergelijken met wat in de mondiale pop- en muziekwereld onder tournee wordt verstaan. Mijn weg voert van Oude Pekela via Stadskanaal naar Veendam en de komende twee weken is het nog Winsum, Uithuizen en Ter Apel. Daar zijn geen T-shirts van.

Het leuke van een optreden in Stadskanaal, my hometown, is dat er altijd iemand is die je in dertig, veertig jaar tijd niet hebt gezien. Een oud-klasgenoot, iemand met wie je vijftien jaar lang in één team voetbalde. Of iemand die na afloop zegt: ,,Ik heb nog mit dien pa waarkt.’’

Die was er gisteravond niet in de Kanaalster bieb, Sinterklaas wel. Althans, een meneer die zich herinnerde dat hij inderdaad een jaar of veertig geleden thuis langskwam bij een jongetje die zijn been had gebroken. ,,Ik was schietensbenauwd veur joe’’, zei ik. ,,Was nait neudig west’’, antwoordde hij, ,,ik was ja Sinterkloas.’’

Met de oud-klasgenoot doorliep ik in gedachten de jaren op de St. Willibrord-school en gingen we turven wie er te traceren zou zijn voor een reünie. De meeste, al zijn er al drie dood. Ziekte, drank en drugs. Een stuk of wat zijn spoorloos. Het leuke is: al zie je iemand veertig jaar niet, je praat alsof je elkaar gisteren nog zag. Voor altijd verbonden, niet in de echt, wel in de jeugd.

Met de oud-teamgenoot sprak ik alleen bij het signeren. Ik word daar wat ongemakkelijk van, om een handtekening te zetten voor iemand met wie ik in vervlogen tijden drie keer per week naakt onder de douche stond.

,,Aal goud’’, vroeg ik hem.

,,Joa, mit die den?’’

,,Wie doun ons best.’’

,,Nou, moi, hé.’’

,,Hol hom dreuge.’’

Ook van dat voetbalteam wil ik wel een reünie. Gewoon, om elkaar weer te zien. Herinneringen ophalen, aan die goede oude tijd, toen we nog jong waren en de wereld nog voor ons lag. Nu ligt er meer achter ons dan voor ons. Zijn tweelingbroer kende ik net zo goed en zijn vader ook. Goed volk. Ik vond hem weinig veranderd en ik weet zeker dat hij dat ook tegen zijn vader en broer zegt: ,,Die Sandman is niks veranderd. Plaast nog net zo dom.’’

dinsdag 3 november 2015

Het cadeautje ligt al op de achterbank. Een verrassing. Open maken mag nog niet, pas als we er zijn, maar even later is het van ‘ah, doe toch, kan wel’. Mijn ouders zitten voorin, mijn zusje naast me. Ze brengen we weg. Naar het ziekenhuis.

Ik scheur het papier er af en zie een auto. Weer een auto. Ik ben gek op auto’s en ik krijg altijd auto’s. Op verjaardagen, Sinterklaas, onder de kerstboom. Dinky Toy, Matchbox, of Siku. Een gele kraanwagen dit keer. Van metaal. Een echte dus. Met een rode kraan, uitschuifbare pootjes en een haak. De koplampen zijn twee stukjes op diamant lijkend glas.

Met een schreeuw word ik wakker. Ik zit ergens diep in de aarde, onderin een lange donkere put en ben bezig me langzaam omhoog te werken als ik ineens in het licht sta. Buiten, denk ik, maar de muren zijn wit. Uit mijn keel komt bloed. Er zijn handen die mij grijpen, tegenhouden. Hij is te vroeg wakker, hoor ik. Ze waren nog niet klaar. Mijn binnenste gilt, voelt rauw, hard en huilend word ik op een brancard weggevoerd.

Ik open mijn ogen en weet dat ik alleen ben. Door de spijlen zie ik een grote ruimte. Meer bedden. Vreemde gezichten. Dit is niet mijn eigen slaapkamer. Als ik roep komt er iemand aan. Ze is aardig en ik mag ‘je’ zeggen, maar het is niet mijn moeder. Er vallen tranen op de broek van mijn nieuwe pyama. De mevrouw aait me over mijn hoofd en ik ga weer liggen. Bij gebrek aan een knuffel hou ik de kraanwagen tegen me aan.

Een verpleegster houdt een kommetje voor. Vruchtenyoghurt. Eten mag, maar voorlopig alleen vloeibaar. Het is koel en lekker. Een ijsje mag ook nog. Is goed voor je keel, zegt ze. Alsof ze me een plezier doet. Het smaakt, maar blij ben ik niet. Waar zijn pappa en mamma?

Ik schrik weer wakker en schreeuw: ,,Zuster!!!’’ Ze zijn ze laat. Uit mijn mond gulpt een roze brij. Over de dekens, over mijn nieuwe pyama.

maandag 2 november 2015

Het ging vanavond over de begroting 2016 in de gemeenteraad van Loppersum. In wat mogelijk een recordtijd is: twee uur en een kwartier. Een wat ik zou willen noemen harmonieuze vergadering. Uiteraard waren er hier en daar wat kritische puntjes, maar het algemene gevoel was ‘positief’. En ik zou daar ook niks aan af willen doen, behalve één ding: ik kan het woord ‘duurzaamheid’ niet meer horen.