maandag 29 februari 2016

Het waren niet alleen de buikloop en de hoofdpijn die maakten dat ik mij afgelopen donderdag ziek meldde. Eerlijk gezegd was het meer nog - om eerlijk te zijn vooral - die allesverlammende moeheid die een mens eens in de zoveel tijd overvalt. Een staat van dasein waarin zintuigen en zenuwen nog minder functioneren dan afgekapte armen. Een uitvloeisel van dat wat een tijdje geleden door Happinezz-goeroes werd omschreven als het fin de siècle-gevoel en derhalve geen probleem, want wie wilde kon zijn mind resetten (‘geluk is een keuze’) met tantrische yoga, taugé-smoothies en curry’s van zeewier en tapioca. Wat achteraf natuurlijk enorme lulkoek bleek omdat het ‘waar doen we het allemaal voor, mensen’ in wezen de standaardmodus is voor de 21e-eeuwse met rede begaafde wezens. En nee, dat is niet de zoveelste uiting van het traditionele doemdenken waarin de bevolking in dit deel van Nederland nogal uitblinkt, of, zoals mijn vrouw het verwoordt, ‘jij bent altijd zo negatief’, maar veeleer een realistische benadering van het bestaan in al zijn vormen, tot en met de oerknal van dit universum en dat is: volstrekt zinloos.

Oftewel: soms heb je dat.

En wat doe je als je je zo voelt? Niks. Compleet niks. Want daar heb je geen zin aan. Je hebt nergens zin aan. Voor je gevoel nooit gehad ook. Televisie kijken is ruk, lezen vermoeiend, uislapen hebben we nog nooit goed gekund en zelfs doelloos uit het raam kijken bracht geen verlossing, want je zat zoals gewoonlijk weer te kijken naar een stortregen.

Buiten het feit dat ik een keer of wat met mijn vrouw naar het ziekenhuis moest omdat haar oog niet op de netvlieshersteloperatie reageerde zoals dat zou moeten, heb ik in een pyama in een stoel gezeten. Omdat mijn betere helft ook niet veel meer kon, keken we een paar dagen achter elkaar thrillerseries op Netflix. Eerst ‘Arne Dahl, daarna ‘The Divide’ en toen was het alweer zondagmiddag en zag ik nog een stukje ‘Goodfellas’, waarna Netflix haperde omdat onze beide zonen tegelijk gameden en skypeten en onze internetverbinding zich net als het weer gedroeg, volkomen kut.

Ik vond het daarom niet zo erg om vandaag weer aan het werk te gaan, al ging het gevoel van ontheemdheid niet meteen weg, want vandaag was de dag dat we voor het eerst met ons nieuw redactiesysteem werkten en voor iemand die al het idee had aan het einde van zijn krachten te zijn, voelde dat alsof alle basis onder zijn voeten werd weggeslagen en ik tikte drie stukjes in dat nieuwe systeem en er is goede kans dat het morgen in de krant staat, maar ik heb eigenlijk geen idee wat ik precies gedaan heb.
 
Een klein momentje dacht ik: ik zou wel eens overspannen kunnen zijn, maar alle mannen denken bij elk ongemak onmiddellijk aan iets groots, existentieels en vooral onomkeerbaars en ik wilde dit eigenlijk ook niet opschrijven, omdat mijn ouders zich dan weer een hoedje schrikken (‘maar geloof niet wat je leest hoor pap en mam, niks aan het handje; ik vind het gewoon leuk om het zo op te schrijven en we zien jullie morgen gewoon op de verjaardag van Joke, ik heb al cadeautjes voor haar gekocht en ben al aan het snert koken!’) en zoals altijd dacht ik daar dan onmiddellijk weer achteraan: waarvan?

woensdag 24 februari 2016

Zeggen dat je vandaag niks doet is een ding; maar daadwerkelijk geen klap uitvreten blijkt in de praktijk nog niet eenvoudig.

De woensdag is mijn schrijfdag. Voor mijn boek over Milko Djurovski ben ik, zoals dat heet ‘aan’, dat wil zeggen, dat ik even niet verder kan, omdat ik in afwachting ben van een weekje Belgrado, van 3 tot en met 8 maart en de buslading vragen die ik de Macedonische ex-voetballer voor wil leggen ligt al klaar, dus is het niet zo heel gek om op een dag als vandaag te zeggen: ik doe lekker niks.

Dat ging een tijdje goed. De jongste zoon had ik naar school gebracht, de oudste was op de fiets gestapt richting bushalte en vrouwlief lag op bed, nog steeds aan het bijkomen van de oogoperatie en ik nestelde me op de bank met Infinite Jest van David Foster Wallace en ik schoot lekker op - nog niet eenvoudig aangezien die pil van een jaloersmakend niveau is en even ingewikkeld als de gebruiksaanwijzing van de Space Shuttle, met in ieder geval evenveel voetnoten - maar na drie kwartier had ik al zoiets van: oh ja, fuck, ik moet de ketting van de kettingzaag nog halen, die had ik laten slijpen in Zuidbroek, ik moet eindelijk een joggingbroek hebben voor het hardlopen, een flesje whisky voor mijn verzameling, een witte blouse voor door de week (bij de Wibra), een extra paar schoenen (die komen binnen twee en vier dagen over de post) en de boodschappen voor het avondeten worden nog altijd niet door de kaboutertjes gedaan en zat ik niet lekker meer.

Ondanks dat die eerste drie kwartier in een de laatste tijd zelden genoten stilte verliepen, besloot ik om half tien toch alvast naar Zuidbroek te karren, dan had ik dat gehad en meteen door naar Sappemeer en Hoogezand en voordat ik er erg in had was het alweer kwart over twaalf; tijd om de jongste weer van school te halen.

,,Lekker zeker’’, vroeg mijn vrouw, ,,een beetje voor jezelf shoppen.’’

,,Nou…’’

Na de lunch – broodje met eitje voor hem, sandwich met tonijn voor mezelf en mijn vrouw redde zich maar – lukte het om weer een uurtje te lezen, maar ook niet langer dan dat, want de was moest gedaan worden, de vaat in de vaatwasser en tijdens het gamen wilde zoonlief een beetje kletsen en daarna moest ik met hem naar de dokter (buikpijn, vermoedelijk een residu van de buikgriep, maar je weet het niet) en zat ik al snel weer in de doe-stand, ook al omdat de oudste niet heel lang daarna weer thuis kwam en de aandacht vroeg en net toen ik dacht, ik ga nu even gitaar spelen (The Ventures – Pipeline) kwam vrouwlief uit de slaapkamer met de opdracht dat ik met onze middelbare scholier Latijn en wiskunde moest oefenen en toen moest ik poepen en toen kwam een vriendin van mijn vrouw langs en toen was het alweer tijd om de jongste van de training te halen en toen ging ik eten koken en daarna afruimen, toetje maken en koffie zetten en de hele meuk weer op bed brengen en nou ja, zo wat aal en daarna zat ik op de bank en ik dacht: dat niks doen is niks voor mij.

dinsdag 23 februari 2016

Ik knik. Naar de auto voor ons. Mijn zoon knikt ook. Daar heb je hem weer. Een grijsgroene, of groengrijze Vectra. Het is sinds enkele weken een terugkerend ritueel. Als we naar Groningen koersen en we gaan over het Slochterdiep rijden we vroeg of laat achterop die Opel.
Dat is een probleem. Want die meneer, het is een oude meneer, rijdt niet hard. Een gangetje of vijftig kilometer per uur. Dat is te weinig voor een weg waar je tachtig mag. Zeker in de ochtend, want ook de forenzen uit Slochteren hebben haast. Wat gebeurt is als we achter die langzaam rijdende wagen zitten is proberen er zo snel mogelijk voorbij te komen. Dat is lastig, want de man heeft niet zo goed in de gaten dat mensen hem willen inhalen en hij gaat niet echt aan de kant.
Deze automobilist is het levende bewijs dat te hard rijden gevaarlijk is, maar te langzaam zo mogelijk nog gevaarlijker. Hij doet me denken aan mijn opa op oudere leeftijd. Dat was op zeker moment ook niet meer vertrouwd en dat is hier ook het geval. Deze meneer moet eigenlijk niet meer achter het stuur. Ik ben elke keer blij dat ik er langs ben, al weet ik dat het geluk tijdelijk is. De volgende morgen rij ik er weer achter, knik ik naar mijn zoon en haal diep adem.

The Short Life of Godert Walter - Groningen bookseller was not afraid of the German occupiers

Een mail van Theodoor Walter (93), de tien jaar jongere broer van de in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Groningse boekverkoper Godert Walter. Hij had mijn artikel 'Het korte leven van Godert Walter', dat in 2010 in literairhistorisch tijdschrift De Parelduiker verscheen, aan een Engelse vriend, Rob Bayliff gegeven. De Brit had het tot verbazing van Walter in het Engels vertaald en die stuurde dat weer naar mij, met het verzoek het op mijn blog te zetten. Zodat ook mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn het tot zich kunnen nemen. Bij deze.

A car with four uniformed men stopped on 17 September 1944 in front of the house of Godert Walter at Dilgtweg 30 in Haren.  It was a lovely day, the sun was shining and the Groningen bookseller was in the garden with his wife and children.  The youngest, Just, was two months old.  His brother, Theo, was yet to be two.  The idyllic scene would be roughly disturbed by the unannounced visit.  The feared SD Tr1) member Robert Lehnhoff, better known as the ‘Brute of Scholtenhuis’ 1) walked in front. Walter was dragged into the house where Lenhoff held a book in front of him: “You sold this!”  The bookseller was shot dead on the spot.

The then 22 years of age Agnes van Gelder was suddenly a widow: ‘I was held fast by two men so that I could not go inside.  Lehnhoff came outside and I asked: “Is he dead?”  But they said nothing at all.  It happened very quickly and that has always been a consolation for me.  He had no time to be afraid.  In several post-war publications it is maintained that Ode was executed after a hearing of three minutes, but taking everything together it was no three minutes.  They were suddenly gone again.  When those chaps rode up, I immediately thought: “Oh God, it’s up now”.’



Van Gelder heard much later that the sale of the Geuzenliedboek proved fatal for her husband.  Godert Walter appeared to have been betrayed by a Wichers, their butcher. ‘He went with it to the Scholtenhuis. I have no idea if he was a member of the NSB Tr2) Maybe he was just a scoundrel and got money for it.  At the time I had no idea.  After Ode, as we called him, was murdered, on occasion I went shopping to that butcher’s.  The affair was only attended to after the liberation.  It was a while before I learned who had betrayed him.  Then, Wichers was not longer alive.  The butcher was immediately shot dead after the liberation.’ 2)  (The files of the Scholtenhuis: Wichers was one of the two 'informants'. – TW)

Resistance work


The execution did not come as a complete surprise.  Walter appeared to have been warned more than once.  The bookseller was very active in the illegal Tr3) work.  Whenever possible, he aided artists in financial difficulty and took part in the distribution of illegal and clandestine publications.  As well as the Geuzenliedboek, an anthology of resistance poetry published by De Bezige Bij, there were, for example, a ten-part series ‘In agris occupatis’ and the Volière-series.  Both were printed by Hendrik Nicolaas Werkman.  The publishers were A. Th. Mooij (A. Marja), W. H. Nagel (J. B. Charles) and W. H. Overbeek (Marten Drossaard).

One of those who told him to watch his step was Jacques den Haan: “I had paid him a visit at home to warn him about his too open activities, his excessive impulsiveness. Everyone knew they could get resistance books from him and that was in those days, after the allied invasion in Normandy, the days in which the sinister Sicherheitsdienst Tr1) worked overtime, extremely dangerous. [...]  Walter patiently listened to my expostulation politely and was somewhat absent-minded as usual.  He showed me his books and playfully grabbed a huge sword, which in a scabbard was lying on his bookcase.  “I’ll stitch them here if they come,” he said laughingly, whilst he half-withdrew it with an awkward gesture which did not match our waistcoats.  “Rather be sensible,” I said, “and let it be for a while.  It hurts them and they are angry, you know this.” 3)

Hendrik Werkman


Den Haan compared him with printer and artist Hendrik Werkman, who on 10 April 1945, a few days before Groningen would be liberated was executed at Bakkeveen.  He described them as harmless men who did not believe in the evil of the world.  Walter took the view that, after the invasion during June 1944, the liberation would be a question of time and that the Germans would keep quiet.  The Sicherheidsdienst was however exceptionally awake.  But the bookseller refused to give in to fear, though his father died in Buchenwald in 1941. 4)

Van Gelder: “Ode was somewhat carefree in a childish way.  I did say at times that I found it creepy. “Certainly not,” sounded the reply.  “They do not know at all that I exist.”  He said that to the end.  Going underground was not for him.  Then other persons would be in danger.  He wanted to bear his own responsibility.  Ode really was of terrific character.’

The death of the amiable bookseller shocked the Martinistad Tr5) .  In the Groningen edition of the paper De Vrije Kunstenaar, which appeared immediately after the war, Godert Walter was recalled as ‘one of the relatively few booksellers who exactingly determined their point of view with regard to the German occupation, who scorned to give any concession, and who on their patch waged the fight against the occupier with great activity.

Mr. W. R. H. Koops, former librarian of the Groningen State-university, was one of those during the war who sold illegal books for Walter.  The dealer collected the money and channelled the proceeds through to the resistance.  ‘I found him an exceptionally pleasant man, a bit absent-minded, but always friendly.  A lord, not a gentleman.  Godert Walter was a notary student drop-out and this radiated from him.  The bookshop of the moment in Groningen was Scholtens.  But that was a rather dignified shop.  I went rather to Walter. A. Marja worked there too. 5)  ‘Walter combined knowledge of business with love of his trade.  At the time I did not have much money, many wants and that which interested me, I could find there.  There was much read during the war.  After eight o’clock we were not allowed outside, so there remained not much more which could be done.’ 6)

Koops, then at secondary school, was friendly with Geertjan van Meurs, Son of Professor J. H. Van Meurs, professor of Roman and old national law at the university at Groningen.  He refused to sign the declaration of Aryanship Tr6) and was dismissed. Van Meurs left for the west of the country.  ‘Together we brought a portion of his books to Walter’s house on the Dilgtweg during the summer of 1944.  It seemed a safe spot.  A few weeks later he was shot dead’. 7)

Son of a notary


His life shortly before his death had been that of a ‘happy child-man’.  He grew up with two brothers and sisters in Apeldoorn, in comparative freedom from want.  Father Theodoor was a Notary, just like Ode’s grandfather.   His mother was of noble blood, came from Amby, near Maastricht and was named Cornelia Eleonora Johanna Petronella Pichot van Slijpe.  After secondary school, Godert studied to be a Notary, first in Utrecht and thereafter in Breda.  The charming young man generally had many male and female friends around him.  Son was deemed to follow in the footsteps of father but decided to follow his calling and future career ‘in service of the book’.

After two years at the Noord Nederlandsche Boekhandel in Leeuwarden, where he was inculcated in the rudiments of the trade, he worked a year in Paris at an English bookshop and made an appearance as salesman with Dijkhoffz in the Hague.  Dijkhoffz called him ‘a good book seller’ meaning thereby that Walter was born for it.  He knew practically all the customers personally; was very attentive and knew and remembered of everyone their slightest particulars. 9)

Roughly disturbed


An until then carefree existence was roughly disturbed in 1941 when his father died as hostage in Buchenwald after a short illness.  Through this tragic occurrence, a new force rose in him.  Godert Walter realised that he now belonged to the generation which had to take on the responsibilities.  That resulted in August 1941 with the taking over of bookseller A. G. Van Berg of Oude Boteringsestraat 15 in Groningen. 10)
Mr. Van den Berg had died suddenly.  Godert Walter needed only a few months in which to feel at home in the Martinistad.  In the shortest time he was again surrounded with a large host of male and female friends and the booksellers’ flourished.  A book was a popular present in wartime, simply because there was little else to give. 11)

The trade in illegal reading matter which would ultimately prove fatal started early 1944.  van Gelder: “I knew well that Godert sold books on behalf of those who had gone underground but further, nothing.  Not to whom he delivered money or such.  He didn’t talk about it.  Those engaged in illegal work did not talk about it at home.  Far too dangerous.  I was then too only 22, really still a child ...”

Bookshop Godert Walter


The Sicherheitsdienst evidently had satisfaction with the execution of Walter.  This came from the fact that the bookshop was not searched.  Neither did the Germans find the collection at home of interest.  His wife was never interrogated.  ‘The SD thought no more of it.  Wichers declared him and that was sufficient.  During that period things did not go well with the Germans and they went straight to the point.  They really did not get involved in such matters.’

The Wednesday after the murder, a large flat truck rode ahead in Haren.  The German office who had to empty the house seemed to be of good breeding and made a show of dawdling so that the neighbours who succoured the young widow could rescue valuables.  The back room in which Walter was laid out was left alone.  ‘Through which I still have all the books.  I couldn’t care about all the other things, but I am happy that that place was not violated.  Ode was buried the weekend thereafter.  I was able to arrange that myself.  That was quite exceptional as most people who were shot dead were buried in a mass grave.’

Another five years


The young widow remained living in Haren for another five years.  After that she moved with the children to Heemstede, near to Heiloo, where her parents lived. 12)  The 1940-1945 Foundation provided financial support.  After eight years Agnes van Gelder remarried.  With her new spouse she remained 30 years.  She did try to run the bookshop after the death of Walter, but in combination with looking after two little boys it became impossible.  Also, to have knowledge of books was something else compared to running a business.  ‘Wolters, Publishers for a half year seconded five of their best people to lead the business.  Then managers came and went.  It got to the stage at which the Association for the Furtherance of Booksellers had to take charge.

Godert Walter, Booksellers moved in September 1959 to Oude Ebbingestraat 53 and is still there.  The bookshop knew several owners, 13) until the trinity of Maria Geenen, Gerjan Heij, and Erik Kweksilber took the business over in 1977.  After a few years, Geenen and Heij left.  Kweksilber alone carried on and succeeded in building up an excellent name.  The business is now specialised in history, architecture, Groningen matters, and German literature.

Van Gelder: ‘I always had a guilty conscience with regard to Erik.  A guilty feeling because I had not been able to manage the business.  It was the booksellers in Groningen but when I was in charge it went very badly.  I couldn’t do it.  Publisher’s representatives abused my lack of business instinct.  There was pilfering, deliveries went wrong, you name it.  Erik raised the business again.  There were celebrations in 2002 as he had been working there 25 years.  In recognition of his services he was admitted to the Order of Oranje Nassau as Knight.
Burgomaster Jacques Wallage came especially to pin the ribbon himself.  That ribbon he richly earned.  Erik Kweksilber put his heart and soul into the business and for its people, just like Ode.  On that day, the feeling of guilt slipped.

Ode and Agnes


Agnes van Gelder was nineteen when she met the ten years older Godert Walter.  It was love at first sight.  The girl went to work in 1942 as volunteer in the booksellers’.  That was no complete success as she was not suitable for the work.  In the meantime, the passion flourished.  The two married in the same year, two months after the first meeting and moved to Haren. They had two sons and two years later Ode was dead. That Godert Walter and Agnes van Gelder met each other was exceptional casting of fate.
Mother Walter in Apeldoorn had broken an arm and could not get on without help. Agnes’ sister was a nurse and went to care her.  ‘At the time I had just left school and what was to happen with Agnes now?  I was just as un-businesslike as my father.  What I could do well was draw and I did enjoy reading books.  “You know what,” said my sister,” that Mrs. Walter has a son and he has just bought a bookshop; maybe he could do with you.” '
Father van Gelder wrote a letter to Walter and received a letter back saying that the bookseller would shortly have to visit the west of the country to visit publishers and that he would be passing by Heiloo.  “That he did.  I was alone with my mother at home and all of a sudden a man stood at the doorstep.  I was in love at a stroke.  Bang, just like a crack of thunder in a clear sky.  Ode behaved pleasantly and said that he needed some help indeed.  As my father was not there, we could not take a decision immediately.  “We’ll write about that in due course,” he said and was gone again.  I remember still that evening I lay in bed and thought: “Mrs. Walter, that sounds good...” ’

The love appeared reciprocal and the speed with which the relationship developed gave rise, here and there, to raised eyebrows and furrowed brows.  A wedding two months after the first meeting is even at the beginning of the twenty-first century quite fast.  But the young lady had the blessing of her parents, who were not bound by the etiquette of the time: ‘I am great-granddaughter of Nicholaas Beets Tr7), thus it was regarded as so-so.
Ode was ten years older and married right away with also right away a child?  But what did my mother, born in 1880, say?  “My dear, don’t pay any attention to that drivel.  This is one of the dearest people walking about on the world and every day and night that you are not together is a deadly sin.”

From ‘De Parelduiker’ Tr4) 2007, no 4, translated by R. J. E. Bayliff, 07 July 2010.

Notes


1.  The Scholtenhuis, built at the end of the nineteenth century by the industrialist Willem Albert Scholten, was used during the Second World War as Headquarters by the Sicherheitsdienst.  It was notorious due to the torture which was a daily occurrence.  With the liberation in April 1945, the building was destroyed, just as the whole east side of the Groote Markt.  Where the Scholtenhuis once stood, is Mutua Fides, the club of the student association 'Vindiat atque Polit'.  –Robert Wilhelm Lehnhoff (1906 – 1950) was not in charge of the Scholtenhuis as is claimed.  The Commandant was G. B. Haase.  Lehnhof was Referatleiter of the department right-orientated resistance, which was responsible for the greatest atrocities.  For this he received the death sentence.  Lehnhoff was the last condemned to death to be executed.  The German lies in an unmarked grave in the Roman Catholic cemetery on the Hereweg. (A virtual reconstruction of the Scholtenhuis 1944/45 can be found at http://www.scholtenhuis.nl/ )
2.   Interview with Agnes van Gelder, Eefde, 13 April 2007.       
3.   Jaques den Haan, 'Onderweg, vallen en opstaan in de cultuurgeschiedenis' (Amsterdam 1966), p. 631
4.  October 7, 1940 was a group of 300 Dutch notables from all over the country taken hostage by the
Germans in retaliation for the internment of all Germans in the Netherlands East Indies. Among them was Godert Walter's father; he died after a short illness March 3, 1941.
5.   A. Marja was the pseudonym of the poet Arend Theodoor Mooij (1917-1964). Amongst other works, he published the autobiographical 'Snippers op de rivier' (1941), a collection of poems 'Nochtans een christen' (1962) and put the collection 'Sint Maarten op de Montparnasse' together in 1946; an anthology of works by Groningen writers. After the war, together with Fokke Sierksma, he looked after the programme 'Literair Kwartier' for  Regional Broadcasts North (RON, now RTV North).  Marja was known for his sharp pen and tongue and was notorious as a practical joker.
6.   Interview with mr. Tr8) W. R. H. Koops, Haren, 20 april 2007.
7.   Geertjan van Meurs then received lessons of Herman Jan Scheltema, the later professor and successor to van Meurs.  At the time, Scheltema was in hiding at D. W. L. Offerhaus’, the family doctor of Walter-van Gelder.
8.    The family home stood on the Hoofdstraat, number 175.  It now houses restaurant De Wilde Pieters.
9.   'De Vertegenwoordiger' (The Representative)– organ of the association of publishers’ representatives, May 1946, number 5, page 27.
10.   The shop was officially renamed Boekhandel K. G. Walter 27 October 1942.
11.   'De Vertegenwoordiger', op cit.
12.  When the trial of the murderers of her husband started, van Gelder received a call to attend as witness. However, the family doctor, Offerhaus, forbade this.  He decided to go in her place.  He certainly knew as much as she did.
13.  After Agnes Walter-van Gelder there were Idus Kuipers (1949-1954) and Dick Heij who from 1973 ran the business with his wife Mettie Heij-Epema.

Illustrations


Page 18  Godert Walter with both children: the year and a half old Theo and on his lap, the two months young Just.  The photo was taken a week before Godert was killed (Agnes van Gelder collection)

 

Translator notes


Tr1.   Sicherheidsdienst (SD): Security service, a branch of the Allgemeine SS; the Ausland-SD being the civilian foreign intelligence agency of the Third Reich and Nazi Party,
Tr2.   NSB (Nationaal Socialistische Beweging in Nederland): The National Socialist Movement in the Netherlands.  The party sympathised with the Germans and advocated strict neutrality after the outbreak of war.  In 1940 all political parties were outlawed by the German occupation government except the NSB. Party members openly collaborated with the occupation forces and played an important role in lower government and civil service.  The party was outlawed after the signing of the surrender of German armed forces in the Netherlands on 06 May 1945.  Members were regarded as traitors to their country; many were arrested but few were convicted and no proper study was ever undertaken on the mentality of adherents. 
Tr3.   Illegal work: Any resistance activity was illegal (in the eyes of the occupying force).  ‘The Illegality’ became a byword for the resistance movements.
Tr4.  'De Parelduiker' (the Pearl Diver): With its title taken from Mulatuli’s saying “A pearl diver fears not  the mud”, this literary and historical magazine indulges in readily accessible, non-academic reporting often amusing detective expeditions to find hidden jewels from Dutch literary history.   
Tr5.  'Martinistad' (Martini city):  The by-name for Groningen, taken from the church of St. Martin dedicated to Martin of Tours (316 – 397), patron of the Bishopric of Utrecht in which ecclesiastical province Groningen fell. 
Tr6.   Declaration of Arianship:  All civil servants had to sign this declaration by 26 October 1940, attesting that they were not Jewish.  Anyone with one or more grandparents who were Jewish were regarded as Jews and had to submit ‘Form B’ for non-ayrans.  Shortly after receipt of ‘Form B’, they were dismissed.  Non-Jews had to submit ‘Form A’.  By these means the German authorities wished to prepare an inventory of Jews and non-Jews.  
Tr7. Nicolaas Beets (1814 – 1903) was a Dutch theologian, writer and poet. His most famous work is 'Camera Obscura', which he wrote under the pseudonym Hildebrand during his student years. As a poet, Beets came under the influence of Byronism.
Tr8.   Mr. (Meester in de rechten): Title used by holders of law degrees to masters’ level in the Netherlands.

maandag 22 februari 2016

Ineens ben je op een plek waar je nog nooit was en waar je niet meteen nog een keer komt, een klein plaatsje waar je zo nu en dan langsrijdt, waarvan je het bestaan wel weet, maar ja, wat moet je daar en ineens ben je daar en sta je, niet ver van de doorgaande weg en denk je: goh, dit is nu Groot Wetsinge.

Je ziet het oude kerkhof, je parkeert je auto op een plek waar dat eigenlijk niet kan, omdat er maar een straat is en die is niet zo breed en een man opent de deur, zegt welkom en dan sta je in een middeleeuwse pastorie, waarvan er nog maar vier in de provincie Groningen zijn en dat nu een woonhuis is, waar het naar vers gebakken koekjes ruikt en de man neemt je meteen mee naar de tuin, wijst naar het eeuwenoude land, door water en weer gevormd, zijn vinger wijst naar de oude meanders, een oud kerkepad en je ziet de kippen in een hoekje samengeklonterd en je denkt: goh, ik kijk nu uit over Middag-Humsterland en je vraagt nog eens: en daar, die woningen, met dat kerkje, dat is Klein Wetsinge?

vrijdag 19 februari 2016

Zoon hangt tegen mij aan. Eet een handvol Tucjes. Alsof er een paard naast me ligt die rauwe bloemkolen eet. Opeens staat hij op van de bank om zelf drinken te pakken. Komt niet vaak voor. Meestal is het ‘pap, nu je toch staat’… Vraagt zelfs aan mijn vrouw hoe het gaat. Die ligt op de bank en meldt vanonder een dikke laag dekbedden dat het goed gaat. Hij brengt haar drinken.

Ze is vandaag weer geopereerd. Tweede ingreep aan haar rechteroog. Dat begon met een gescheurd netvlies. Als het goed is komt het weer goed. Kan ze scherp kijken. Dat kon ze de afgelopen maanden, na de eerste ingreep, niet. Er zit nu geloof een neplens in van +23. Ik weet eerlijk gezegd niet waar die zit. Wij vermoeden aan de achterkant van de oogbol. En ik probeer niet te denken aan hoe ze die daar krijgen. Als ik me er een voorstelling van maak, denk ik aan Pirates of the Caribbean.

Ze moet nu een weekje rustig aan doen. Gaat zelfs niet werken. Tenminste, dat zegt ze nu. Daarna mag ze alles weer zien van de dokter.

Zoon leest dit stukje. Moet lachen. Nu volgt eigenlijk een andere zin, maar die moet ik weghalen van hem. Hij moet er wel heel erg om lachen, om de zin die ik niet mag opschrijven. Waarop mijn vrouw zegt dat we stil moeten zijn. Dat doen we dan maar weer.

We kijken naar Big Bang Theory. Daar moet nog The voor, zegt zoon, als hij ziet wat ik schrijf. Ik weet nooit wat ik daar van moet denken. Van die serie dan. Het is soms leuk, Kaley Cuoco is geen straf om naar te kijken, maar geen van de mannelijke hoofdpersonen was heel oud geworden in de streek waar ik ben opgegroeid.

Als ik die jongens zie, zie ik bloedneuzen, lek gestoken banden, spuug op de jas, porren in de agenda, een schooltas door de kantine. Allen tegen een. Apocalypse Now in het fietsenhok.

Ik werd al als een buitenbeentje gezien omdat ik van lezen hield. Al begon ook ik met Kameleon. Toen de film Grease een hit was, zei ik voor de grap dat het boek beter was. Mijn vriendjes keken naar me als een kip naar onweer.

Natuurlijk weet ik dat in zo’n comedy alles uitvergroot wordt, maar op de een of andere manier raakt het zo aan de wereld waarin ik ben opgegroeid dat het me soms de kriebels geeft. Als ik te lang naar Sheldon luister heb ik zin om met trottoirtegels te gaan gooien.

Zoon pakt zijn smartphone. ,,Zijn jullie nooit nieuwsgierig naar wat ik daar op doe’’, vraagt hij.

donderdag 18 februari 2016

Dankzij de borrel in het gemeentehuis van Bedum, omdat de burgemeester precies zes jaar in dienst was daar (en er nog een jaar aan plakt), miste ik het begin van het autoprogramma waar mijn oudste zoon met mij naar had willen kijken. Ik zag nog net samen met hem een driftende matzwarte Rolls Royce voor hij naar bed moest.

Omdat ik geen zin had een film of ander programma te zoeken bleef ik naar National Geographic kijken en zag bij Car S.O.S. ineens een Kever rondrijden. Meerdere Kevers en meteen zat ik in mijn jonge jaren toen dat type bij bosjes rondreed.

Het was de eerste auto van de oudere buurjongen, de politie gebruikte ze, het was de meest favoriete wagen om mee te rallycrossen en Ruska bouwde buggy’s op Kever-onderstellen.

Wat mij nog het meest fascineerde was dat de motorkap (die achter zat) met rubberen vastzetdingen (kan even niet op een ander woord komen) een beetje open werd gezet. Om meer koeling te krijgen, als ik het me goed herinner. Zoals ook bij de NSU en de Simca 1000 en de Fiat 600 gebeurde. Daarmee werd elke gezinsauto bijna een racemonster. Al heb ik mijn vader nooit zover kunnen krijgen dat hij dat ook deed.

Het meest spectaculaire ooit aan de wagens van mijn ouders was een zwart dak bij de Opel Kadett en vier mistlampen onder de bumper van de Fiat 127. Maar die modificaties zaten er al op toen mijn vader die auto’s aanschafte.

Mijn eerste auto kocht ik in 1985 en dat was een rode Fiat 128. Ook die zag er goed uit, met twee antennes naast de kofferbak. Al heb ik nooit kunnen ontdekken waarom er twee moesten zijn. Behalve uit esthetische overwegingen. Daar kun je nu lacherig over doen, toen zag het er heel stoer uit.

De Fiat bleek de eerste in een reeks van auto’s die ik van mijn twintigste levensjaar tot nu heb gehad. In de goede volgorde kwamen en gingen: een oranje BMW 316, een rode VW Jetta, een groene Suzuki SJ410, een blauwgrijze Citroën BX Station, een rode Toyota Landcruiser BJ45 (met softtop), een blauwe Range Rover en een zwarte Jeep Cherokee.

Daarna was het even gedaan met de fourwheeldrives en kwam er een donkerrode Citroën Xantia. Al zat ik niet lang zonder een 4X4. Omdat mijn vrouw op zeker moment leaseauto’s reed die we ook voor privédoeleinden gebruikten, kon ik mijn echte droomauto kopen: een grijs met witte Land-Rover 109 Serie III metaltop. Een sinds mijn zesde levensjaar gekoesterde wens kwam uit en er is geen auto geweest waar ik meer ellende mee beleefd heb.

Het idee was dat ding op te knappen, maar A: moet je daar tijd voor hebben en B: moet je zelf kunnen sleutelen. Met als gevolg dat het ding me klauwen met geld heeft gekost.

De Land-Rover heb ik wel het langste van alle auto’s gehad, zij het als derde auto erbij. Voor de fun zeg maar. Naast de leaseauto vervolgde de reeks praktische gezinswagens na de Xantia met een turquoise Mitsubishi Space Runner (‘Was wel even schrikken’, zei mijn zwager toen hij die wagen voor het eerst zag), een grijze Ford Mondeo Stationwagen, een donkerblauwe Volvo V40 en de twee die we nu hebben: een donkerblauwe Volvo S80 en de laatste aankoop is een donkerblauwe Audi A4.

Wat autobezit betreft mag ik mij gelukkig prijzen, want met de Jeep, Toyota, Range Rover en Land-Rover reed ik in enkele van mijn droomauto’s.

De les van de Land-Rover is dat je dat eigenlijk niet moet willen, maar types die ik ook nog eens een tijdje op mijn naam wil hebben zijn: Jeep Wrangler, Chevrolet El Camino, VW-busje (zo’n oud type), Land-Rover Defender (ja, toch), Chevrolet Camaro, Triumph Spitfire, Mercedes SL280, een oud type Ford F150 pick-up, Saab 900 cabrio (zo een waarin Miles rijdt in de film Sideways) en zelfs een Rolls Royce en zo zal ik er nog een paar vergeten zijn.

Dat heb ik van mijn opa, die was ook autogek. Het zit gewoon in mijn bloed.

woensdag 17 februari 2016

Tandarts en ik hebben één keer per half jaar een afspraak. We kennen elkaar al decennia, maar het contact blijft beperkt tot een paar zinnen, eens in die zes maanden. Korte zinnen ook nog. Hoe is het? Goed. En met jou? Ook goed. Zijn gangetje, zegt een van ons er soms achter aan. Of dan vraag ik hem of hij het druk heeft en dan zegt hij: best wel, voor de tijd van het jaar. Blijkbaar heeft een tandarts ook seizoenen.

Soms vraagt hij hoe het bij de krant is. Dan zeg ik: naar omstandigheden redelijk. We snellen niet meer met een noodgang richting afgrond, maar rijden er nu langs. Zoiets. Meer hoef ik niet uit te leggen, want zijn vader werkte heel lang bij de krant. Dus hij weet er alles van.

De tijd die ik bij de tandarts doorbreng is te verwaarlozen. Als ik er om negen uur moet zijn, ben ik er om kwart voor negen, zoals vanochtend en in negen van de tien keer heb ik nauwelijks tijd om Autoweek of Elle in te kijken, of ik ben aan de beurt. Blijkbaar lopen ze zelfs op dat tijdstip al in. Dan zit ik net en dan zie ik hem komen, in zijn wit met blauwe tenue, mondkapje onder zijn kin, zoals een cowboy zijn stofdoek en aan zijn houding zie ik direct dat hij mij dan moet hebben.

,,Meneer Sandman’’, klinkt het dan. Ik weet niet waarom, misschien omdat er andere mensen bij zijn, want in de behandelkamer is het van jij en jou.

Bij binnenkomst geef ik hem een hand. Ik weet nooit of dat bij de assistente ook hoort. Ik wil dat meestal wel, maar ze rekenen er nooit op. Die van vandaag zakte na het ‘Hallo’ meteen door de knieën en was achter de kasten niet meer te zien, zodat ik in het wilde met mijn hand op heuphoogte stond te zwaaien.

,,Ze is weggedoken’’, zei de tandarts en ik hoopte maar dat het een grap was.

Omdat je niet een eeuwigheid op zo’n assistente kunt staan wachten, ging ik maar in de stoel zitten. Die prompt in de ligstand zakte. Met spiegeltje en een ijzeren prikstangetje liep de tandarts in vlot tempo mijn gebit langs, onderwijl ik mijn tong van rechts naar links bewoog, zodat hij goed zicht had.

Geen bijzonderheden.

Behalve wat tandsteen en nadat hij dat verwijderde ging de stoel weer in de zitstand. ,,Ziet er goed uit’’, zei hij de vorige keer, ,,dat is wel eens minder geweest.’’

Wat ik maar als een compliment opvatte.

,,Op mijn leeftijd doe ik er ook geen gekke dingen meer mee.’’

Dat was een grap van mijn kant, maar niemand lachte.

Hij checkte vandaag wel even het tandvlees. Met dat scherpe prikstangetje drukte hij het hier en daar naar beneden, wat een beetje zeer deed, maar ook dat was prima. Tenminste, voor mijn leeftijd, schat ik zo.

Het bezoek duurde net als de laatste keren nog geen tien minuten, behalve dat ik hem meldde op de ene kies toch een kroon wilde.

Ergens links of rechts is een kies zo vaak gevuld dat hij onder zijn eigen gewicht dreigt in te storten. Als dat gebeurt heb je een probleem, dus moet daar een kroon op.

Ik ben daar voor verzekerd, dus liep ik vanuit de behandelkamer naar de receptioniste met wie ik wat data overeenkwam. Een kroon vervangen gebeurt in drie sessies van pak hem beet een uur. In maart, april en mei staat dat gepland. Zie ik de tandarts ook eens wat vaker.

dinsdag 16 februari 2016

De aanblik van mijn bureau doet menig collega de wenkbrauwen fronsen. Het beeldscherm, toetsenbord, muis en dockingstation met laptop is voor de voorbijgangers te snappen, evenals de stapel kranten en daarnaast de stapel met stukken en persberichten, maar bij mijn broodtrommel, appel, twee pakjes melk en twee mandarijntjes, daar staan mensen bij stil.

Daar verbaas ik me dan weer over. Goed, soms heb ik een roze broodtrommel mee, maar zo spectaculair vind ik het allemaal niet.

Elke middag in het bedrijfsrestaurant lunchen, dat lijkt me pas luxe, maar het gekke is dat juist die figuren opkijken van mijn uitstalling.

Dat wat ik mee heb, werk ik volgens een vast stramien naar binnen. Na de ochtendvergadering, die tegen tien uur, kwart over tien afgelopen is, surf ik wat over sites waar mogelijk nieuws op staat en eet de vier broodjes met kaas. Daarbij drink ik zwarte koffie. Daar heb ik ook pas dan zin aan. Niet eerder. Daarna begint de dag wat op gang te komen. Ik schrijf, bel, surf verder, bestel een foto, of ga ergens heen en tegen half twaalf, twaalf uur, heb ik wel zin in een pakje melk. Soms eet ik meteen daarna een mandarijn, soms niet. Tegen één uur, half twee klok ik het andere pakje melk naar binnen, een half uur later de appel, weer een half uur later de mandarijn. Tegen drie uur, of nog later, veroorloof ik me een enkele keer een Wiener Melange. Het komt voor dat ik dan honger heb. Dan wil ik nog wel eens naar de foodautomaat lopen. De slaatjes blinken me in de ogen, maar ik kom nooit verder dan het zakje met één plakje roggebrood, één beschuit en twee plakjes kaas.

Ik werk op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag en elke dag volg ik hetzelfde eetritueel. Voor zover ik het kan overzien ben ik de enige die het zo doet. Een aantal collega’s gaat rond het middaguur naar de kantine, maar van een groot aantal anderen heb ik eigenlijk geen idee of ze hun vitaminen wel krijgen. Die zie je niet naar het restaurant gaan, maar ze hebben ook niks bij zich. Dat vind ik apart.

maandag 15 februari 2016

Een korte conversatie. Van vrijdag nog, maar evengoed het vastleggen waard. Op de uitreiking van de J.M.A. Biesheuvelprijs kwam ik Auke Hulst tegen. Ook schrijver, werkt eveneens voor een krant en wat wij in ieder geval gemeen hebben is Slochteren. Hij groeide er op, ik woon er nu.

Op mijn vraag, de standaardvraag, hoe het met hem ging (‘hoeist?’), volgde niet meteen het standaardantwoord ‘goed en met jou?’, maar een half moeilijk gezicht en de verzuchting dat het wat ingewikkeld werd om dat nu allemaal uit te leggen: ,,Dus zeg ik gewoon dat het goed gaat.’’

Ik: ,,Nou, blij te horen dat het goed gaat met jou.’’

Hij was, laten we zeggen: geamuseerd verbaasd mij in Amsterdam te treffen, zo vaak kom ik inderdaad niet buiten de provincie en concludeerde, omdat mijn uitgever een boek van mij had ingestuurd, dat ik in principe dus een kans op die prijs maakte. Waarop ik antwoordde dat ik er niet op rekende.

Auke bekende er bij zoiets altijd vanuit te gaan dat hij wint en is dan enorm teleurgesteld als dat niet zo is.

Ik zei daarop dat ik er nooit van uitga dat ik win, al helpt dat niet. Ook ik ben altijd enorm teleurgesteld.

zaterdag 13 februari 2016

Spijkers met Koppen - Koude zalmwraps

Wij aten gisteren koude zalmwraps. Van de moeder van Ruud Boymans van FC Utrecht. Mijn vrouw of ik zou nooit op het idee komen koude zalmwraps van de moeder van Ruud Boymans van FC Utrecht te maken, maar het stond in het verzamelalbum ‘Succesrecepten van de moeders’. En dat zat bij het verzamelalbum ‘Voetbalplaatjes 2015-2016’ van de supermarkt in Schildwolde.

De nieuwe spaaractie van deze landelijke keten wordt door alle mannen in het dorp met vreugde begroet. Wij zijn klaar met de zegeltjes voor theedoeken en boerenbontserviezen.

Een man is geen man als hij niet minstens een keer door de hel is gegaan van het voetbalplaatjes sparen en dát, kunnen wij onze zoons nu meegeven.

Zelf had ik er twee: van het WK Argentinië in 1978 en van de Nederlandse Eredivisie in 1979. Mijn vriendjes en ik waren er twentyfourseven mee bezig. De twee gulden vijftig zakgeld, zeg 1 euro, die ik als veertienjarige kreeg, ging er volledig aan op.

Je betaalde voor levenservaring. Ik heb meer gehuild omdat ik voor de twaalfde keer Wim Meutstege en Abe van de Ban had, dan om meisjes die in het fietsenhok zeiden: ‘Ik heb nu met Harm-Jan.’

In het verzamelen toonden zich ook de sociale verhoudingen. Dokterszoontjes hadden zo’n album binnen vier weken vol en een vriendje kreeg van zijn oudere zussen af en toe wat toegestopt. Jaloers keek ik naar zijn complete selecties van Roda JC en Sparta. Mijn pagina’s leken op de markt in Oude Pekela: hier en daar een kraam.

Het album van het WK in Argentinië heb ik na 37 jaar compleet. Pas vorig jaar lukte het om de Oostenrijkse middenvelders Herbert Prohaska en Kurt Jara via internet op de kop te tikken. Ze waren niet goedkoop.

Zo’n receptenalbum erbij betekent echter dubbele problemen. En niet alleen omdat ik nu de Marokkaanse pannenkoek van Yassin Ayoubs moeder moet maken en de bloemkoolsoep met kaas van Robin Pröppers moeder.

In de streek waar ik woon liggen ingrediënten als tuinkers, gemberwortel en Chinese taugé zelden in de schappen. Dat was nooit erg, er was toch geen vraag naar, maar nu moet ik er voor naar Hoogezand. Dat is tien kilometer verderop.

De achterliggende idee dat mijn kinderen gezonder eten omdat ik net als de moeder van Jetro Willems couscoussalade maak is bovendien onzin, als ik zes liter Cola-light moet kopen voor twee extra pakjes.

Ook zet ik vraagtekens bij de echtheid van de gegrilde courgettelasagne van de moeder van FC Groningens Hans Hateboer. Hij komt uit Beerta. Daar eten ze dat niet.

Om niet te spreken van het feit dat mijn zoons over dertig jaar op Marktplaats vermogens moeten betalen voor de nog ontbrekende plaatjes van PEC’s Bram van Polen én de groene bonen-wortelstamppot van Kostas Lamprous’ moeder.

Naast die dubbele problemen is er nog het serieuze gevaar van een nieuwe trend. Mijn vrouw en ik aten met smaak de koude zalmwraps van Ruud Boymans moeder, maar wat gebeurt als mensen het niet lekker vinden konden we afgelopen zondag al zien.

Ajax-supporters gaven off the record inmiddels toe dat het ophangen van een pop van Kenneth Vermeer niks te maken had met racisme of zijn overgang naar Feyenoord, wel met de havermoutpap met vers fruit van zijn moeder.

Ondanks dat zij de wraps goor vonden, moet ik van mijn zoons elk weekend iets koken van een voetbalmoeder. Omdat FC Groningen morgen thuis tegen Ajax speelt, mogen ze vanavond kiezen uit Hachee met zilvervliesrijst van Jasper Cillessens moeder of linzensoep van de moeder van Anwar El Ghazi. Aan het shirtje van de pop die om half een in de Euroborg hangt, is te zien wat het is geworden.

vrijdag 12 februari 2016

Ik zit in een hotelkamer in Breukelen, ergens tussen Amsterdam en Utrecht. Omdat mijn uitgever een boek van mij had ingestuurd voor de J.M.A. Biesheuvelprijs kreeg ik een uitnodiging voor de uitreiking in het Lloyd Hotel aan de Oostelijke Handelskade in onze hoofdstad en omdat ik morgen een column moet voorlezen bij Spijkers met Koppen, in de Domstad, leek het mijn vrouw voor mij handiger om een hotel te boeken.

Als ze niks had gezegd was ik gewoon twee keer heen en weer gereden, maar soms luister ik.

De uitreiking was best aardig, al kwam de bijna vijfduizend euro niet mijn kant op. Dat had ik ook niet verwacht. Mijn bundel De eeuwige Veenkoloniaal bevat columns en deze prijs was voor de beste bundel korte verhalen, maar ach, je probeert eens wat.

Ik was in goed gezelschap, want A.L. Snijders won ook niet en Tommy Wieringa ook niet en 21 anderen niet, want er waren 24 inzendingen. De jury deed niet aan nominaties. Gewoon iedereen die een boek had ingestuurd werd welkom geheten met twee consumptiebonnen en have fun.

Marente de Moor won wel en ik neem aan terecht. Volgens mij kan zij wel schrijven en ik heb meteen ook maar het boek gekocht om te kijken of dat zo is. Misschien dat uitgever mijn boek eens in moet zenden voor de verkiezing van de beste columnbundel, maar ik weet niet of zo’n prijs bestaat.

De hele avond leverde in zoverre winst op dat ik serieus ga nadenken over wat ik eigenlijk met schrijven wil. Ik heb van alles gedaan, doe van allerlei dingen, maar het is hier wat, daar wat, column dit en blogje dat. Net of ik met een pompbuks wat in het wilde weg schiet en volgens mij ben ik daar wel klaar mee. Misschien moet ik mij maar eens concentreren en daar ook echt de tijd voor nemen, voor goede verhalen. Korte verhalen, een roman, whatever.

Ik hield het in het Lloyd Hotel al vrij vlot voor gezien, want ik ben dan reuze nieuwsgierig naar de hotelkamer en die is oké. Daar is de prijs dan ook naar: 139 euro en ik besluit morgen of ik een ontbijtje neem van 15 euro. Ik denk het wel, wat moet je anders. Ik hoef pas om 12.00 uur, zelfs 13.00 uur kan nog, in Utrecht zijn en die tijd ga ik niet alleen op de hotelkamer doorbrengen.

Het grappige is dat ik, net als alle andere mannen die alleen een nacht in een hotel doorbrengen, meteen kijk of er porno op de televisie is, maar dat was niet zo. Daar mocht ik ook niet naar kijken, appte mijn vrouw.

Dus lig ik in bed met twee blikken bier, type Gulpener Gladiator (10 procent), gekocht bij de Jumbo aan de Oostelijke Handelskade en lees verder in het boek waar ik al weken in verkeer: De kunst is mijn slagveld, het postume brievenboek van streekgenoot Nanne Tepper.

Het ligt hier lekker en ik heb slechts twee zorgen. Dat als ik morgen de column voorlees binnen de vier minuten blijf – thuis klokte ik 03.45, dus moet in principe kunnen, maar twee keer verspreken en je hangt – en wie morgenvroeg de hamster van mijn oudste zoon haar medicijn geeft. Het diertje heeft een open wond aan de zijkant, vermoedelijk een tumor plus ontsteking, maar kan ook alleen ontsteking zijn en om dat te verhelpen moet ze twee keer per dag antibiotica hebben. Met een soort injectiespuit in de bek gespoten. Een dosis van 0, 0225 liter per keer. Dat heb ik tot dusver gedaan en ik weet nu al wie dat morgenvroeg gaat doen. Niemand.

woensdag 10 februari 2016

Met de laptop op schoot kijk ik naar Bochum – FC Bayern. Zoals ik gisteren naar Dortmund – Stuttgart (of andersom) keek. De ultieme avondbesteding tijdens drie dagen aanrommelen, de beloning na een week piket en daarna weekenddienst. Wat daaraan slopend is, is dat je voortdurend waakzaam bent. De kans dat er iets gebeurt is klein, maar je houdt rekening met die kans, dus slaap je niet echt lekker en je monitort Twitter, de mail en alles waar alarmbellen kunnen gaan rinkelen.

De ontlading op maandagmorgen zeven uur, als de piket afloopt, is er naar. Opluchting is een groot woord, maar er glijdt iets van je schouders en de neiging om in de twee dagen compensatie plus de normale vrije woensdag niks te doen is verleidelijk.

Al blijft ‘niks doen’ betrekkelijk. Vooral met de griepgolf die rondwaart en er op zondagavond een jongetje in de gang nog net ‘pappa’ uit zijn keel krijgt alvorens er golven half verteerde bami en appeltaart achteraan komen. Na nog een keer overgeven op het ouderlijk bed en daarna nog een keer (die ik vanaf zijn bed niet meekrijg) weet je dat de stemming er voor de komende dagen in zit.

Ik schrijf wat, pleeg een enkel telefoontje, zeg afspraken af en sta voor de rest van de maandag in de zorgstand. Wat betekent: een beetje keuvelen, een beetje streng zijn (‘mag ik gamen?’ ‘Nee’), thee met beschuitjes serveren en halve aspirientjes en ’s middags samen een film kijken. Dat is voor mij best aangenaam, want ik heb niks en ik hoef niks en de schade lijkt te overzien als hij op dinsdag opknapt en bouillon en beschuit binnen houdt, totdat ik om half een door de oudste wordt geappt of ik hem op kan halen. Ook hij voelt zich niet lekker.

Spierwit zit hij naast me in de auto, zegt niet tegen het licht van de wolken te kunnen en als we thuis komen doet hij zijn kleren uit, kruipt op bed en valt meteen in slaap.

Omdat de jongste zich beter voelt en ook weer wat mag gamen maak ik die middag kippensoep. Het aloude recept als de mens zich minnetjes voelt. Dat wist zelfs Marlene Dietrich, leerde ik van Henk Scholte.

Als hij – niet Henk, mijn jongste zoon -  en ik gegeten heb en ik de kommetjes in de vaatwasser doe gaat de bel. Mijn vrouw. Die heeft een sleutel, maar die belt altijd aan, ik weet niet waarom. Ze ziet er uit alsof ze onder een trein door gekomen is en strompelt het huis binnen: ,,Volgens mij krijg ik ook griep. Ik heb bijna geen stem meer. Je moet naar de winkel en kippensoep maken.’’

Kijk.

Hoewel de jongste gisteren zei vandaag naar school te willen, zat het er vanochtend toch niet in. Dus waren we zomaar thuis met zijn vieren. Ondanks alle misère vond ik dat knus. Mijn vrouw en ik aan de keukentafel achter de laptops, de jongste voorzichtig aan het gamen en de oudste voor pampus op de groene bank. Omdat, toen mijn vrouw toch weer naar het werk was, beide heren bleven klagen over dorst en honger, hoofdpijn en vooral maagpijn greep ik vanmiddag terug op nog een oud medicijn; Coca-Cola.

Ze gingen vroeg naar bed, zonder morren en ik zie nu hoe Arjen Robben een tegenstander een oog uitsteekt en hoe Bochum eigenlijk de betere kansen heeft. Maar waarschijnlijk niet gaat winnen. Zie je wel, Lewandowski maakt net 0-1. Ik pak nu een biertje en een boek. Net als gisteren.

vrijdag 5 februari 2016

Eens per jaar is het zover in Slochter. Het jaarlijkse handbaltoernooi. De Duurswoldhal is twee opeenvolgende weken een paar avonden afgeladen met ouders van de deelnemende groepen 5 en 6 en 7 en 8 en daaromheen opa’s en oma’s en veel jeugd dat ooit ook furore maakte in de terugkerende stammenstrijd.

Veel scholen zijn er niet, drie om precies te zijn, De Wegwijzer, De Kinderboom en de Ruitenvelder (het blijft een gemis dat De Wiekslag nooit meedoet), maar dat is geen reden om er niet vol tegenaan te gaan.

Onze oudste is geen onderdeel meer van het gebeuren, maar de jongste maakte voor het eerst zijn opwachting en die deed de hele week nauwelijks een oog dicht. Ik had beloofd te zorgen dat hij om half zes in de sporthal zou zijn en toen ik om vijf over vijf nog niet thuis was belde hij waar ik bleef.

Hij had zelfs opa en oma zover gekregen dat die kwamen kijken, terwijl het normaliter opa’s vrije avond was, met Voetbal Inside en zo. Maar omdat zijn avond toch al om zeep was omdat ze naar familie moesten, gingen ze toch mee.

Slochteren had, naar ik me heb laten vertellen, ooit een florerende handbalclub. Dat is nu wat minder geworden, maar het schoolhandbal is gebleven en laait elk jaar weer op.

Het zal geen verrassing zijn dat het niveau wisselend is, met enerzijds kroost van oude handbalcracks die zo hard gooien dat er nu en dan iemand met een bloedneus aan de kant moet en anderzijds kinderen die ballen om reden die ze zelf vermoedelijk ook niet kennen met twee handen recht omhoog gooien. Sport is hier ook een sociaal evenement.

De jongste speelde twee wedstrijden, beide keren tegen De Wegwijzer, aangezien er maar twee teams in die poule zaten en beide keren verloren ze, met 3-1 en 3-2. Kansloos, daar kunnen we kort over zijn. Al had ik wel zo mijn mening over de scheidsrechters en mijn vrouw moest me een paar keer aanstoten omdat ze zich schaamde.

Na die twee wedstrijden dacht ik: wegwezen, naar huis, op de bank, maar dat had ik gedacht. De juf/coach trakteerde op petat en bovendien moesten we wachten op de prijsuitreiking. Die was na de finale van de poule van groep 7 en 8, dus zat er weinig anders op dan bier drinken met een vader van een van de tegenstanders van De Wegwijzer. Hij zat ook wat op hete kolen, want hij moest nog darten. In Slochteren is het life on the fast lane, je kunt het zo gek niet verzinnen of het wordt georganiseerd; 24/7, het jaar rond.

Toen ik er op zeker moment klaar mee was en ook niet meer bier mocht omdat ik nog moest rijden en ik vanuit de kantine naar de tribune liep kwam de jongste naar me toe: ,,Heb je het gezien, heb je het gezien, de Kinderboom groep 7/8 is kampioen!’’

In mei zet ik al mijn geld op hem, dan is er schoolvoetbal.

donderdag 4 februari 2016

Ik sta voor de foodautomaat op het werk. Het is twee uur en ik heb honger. Ik neem elke dag vier plakken brood met kaas mee, twee pakjes melk en twee appels, maar de broodtrommel is om kwart over tien leeg. Soms red ik het tot vijf uur zonder iets extra’s, soms niet en soms is vandaag.

De gevulde koek is verleidelijk, maar zoals altijd kies ik voor het zakje met één beschuit, één plakje roggebrood en twee plakjes kaas. Met een bekertje Wiener Melange uit de automaat is dat ook een soort van traktatie.

Alvorens ik terug naar mijn bureau loop kijk ik even naar het nog geopende schuifvakje van de foodautomaat. Hoe kloten zou ik me voelen, denk ik, als ik nu, net voordat ik het klepje sluit, mijn portemonnee zou pakken, die in het geopende vakje leg en de klep weer dicht schuif.

Dan zou ik een redelijk probleem hebben. Om die klep weer open te krijgen heb je een euro nodig en die zit dan in de portemonnee die in dat vakje ligt, achter die gesloten klep. Nog rotter zou ik me voelen als ik mijn autosleutels er bij zou leggen. Dat zou, mezelf kennende, een reden zijn om me van God en alles verlaten te voelen.

Ik zou dood willen, helemaal als het zaterdagavond zou zijn, als er niemand in de buurt was om een euro te lenen en je mobiele telefoon eveneens in het vakje lag, zodat je ook nog eens niemand om hulp kon vragen.

Of, dat kon natuurlijk wel omdat je de vaste telefoon nog had, maar als die hulp zou komen moest je de achterdeur van het gebouw openen en stel dat je alvast naar buiten liep om je vrouw op te wachten omdat die anders niet wist waar ze moest zijn en die achterdeur zou achter je weer dicht vallen, dan was je helemaal in de aap gelogeerd, omdat het pasje waarmee die achterdeur opent in je portemonnee lag in het vakje van de foodautomaat.

Wat zou je dan wel niet moeten?

Het zou niet bij me opkomen om mijn hele hebben en houden echt in zo’n vakje van de foodautomaat te leggen alvorens de klep dicht te doen en toch denk ik er elke keer aan. Raar ja, want ik denk er nooit aan om in plaats van vier, zes of acht plakken brood met kaas mee naar het werk te nemen.

woensdag 3 februari 2016

De woensdag is mijn vrije dag, maar op de een of andere manier moet ik meer regelen dan op werkdagen. Dat had ik al, toen de kinderen nog klein waren: op kantoor is het rustiger.

Het begon om acht uur met de vraag van mijn vrouw of ik haar naar het werk kon brengen. Dat kon, maar dat werd even rekenen. De oudste zou ik dan eveneens moeten meenemen en die hoefde pas om kwart voor tien te beginnen. Ik gaf hem de keuze: of met de bus, of met ons mee en dan te vroeg.

Hij ging mee, zonder al te veel enthousiasme. Waarna de jongste begon te sputteren, want die was nog steeds ziek en wilde alleen thuisblijven. Voor een negenjarige redelijk ambitieus, maar nee, toch maar niet. De beide heren uitten hun frustraties door in de auto op elkaar te zitten hakken. Daarmee waren we er nog niet, want toen we inderdaad drie kwartier te vroeg bij de school van de oudste aankwamen, wilde hij een beetje door de stad toeren om de tijd vol te maken.

Daar had ik geen zin aan en tijd voor, want ik had zelf ook plannen. Zoals aan het boek over Milko werken – is niet gelukt – en een aantal interviewafspraken maken – is wel gelukt – en de was draaien, de vaatwasser uit en inruimen, douchen, drie kwartier bellen met een meneer over een woekerpolis waar ik ingetuind ben (en de oplossing van hunnie tegenviel), soep eten, gitaarspelen en boodschappen doen, want de jongste herinnerde me aan de belofte van wraps.

Ondertussen moest ik nadenken over het eind van de middag, want ik had te veel afspraken. Ik werd verwacht in de stad omdat ik een van de drie genomineerden voor de Kees van der Hoefprijs was (niet gewonnen, Poëziepaleis wel). Daarbij moest ik om zeven uur de oudste weer van hockey halen, terwijl ik om half acht naar een commissievergadering in Bedum zou luisteren en ik bovendien piketdienst had. Wat betekent dat je elk moment kunt opgeroepen worden voor ramp of rel.

Nadat vervanging voor hockeyvervoer en backup voor piket was geregeld kon ik met een gerust hart naar de stad afreizen. Daar bleek dat ik niet bij het Groninger Forum aan het Hereplein moest zijn, maar bij het Groninger Forum/Openbare Bibliotheek aan de Oude Boteringestraat. Zodat ik met de toch al balende jongste, die opnieuw alleen thuis wilde blijven, door de stad moest rennen.

Toen we daar klaar waren ineens een appje van vrouwlief of ik haar wilde ophalen. Kan wel, maar meteen, liet ik haar weten. Nee, we konden best even op haar wachten. Dat duurde dus een half uur en was het pas kwart voor zes dat ik aan de wraps van de moeder van Ruud Boymans kon beginnen. Die lustte niemand.

dinsdag 2 februari 2016

Een ziek kind. De jongste. Niet verbazingwekkend, want het gaat rond. Hoofdpijn, maagpijn en steeds het gevoel te moeten kotsen. Hij was gisteren al niet naar voetbaltraining geweest en dat is bijzonder voor hem. De mededeling vanochtend dat zoonlief school aan zich voorbij wilde laten gaan was derhalve geen verrassing.

Of ik thuis kon blijven.

Dat kon.

Ik ben er geen voorstander van, maar soms ontkom je er niet aan.

,,Jij kunt zeker niet thuisblijven?’’, vroeg ik mijn vrouw.

,,Nee, eigenlijk niet.’’

,,Dacht ik al.’’

Ondertussen was er wat rumoer, want de oudste sprong al flikflakkend en juichend in de gang naar de slaapkamers: de eerste twee uur uitval.

Wat ik meteen met de mannen afsprak: vanochtend geen apparaat met beeldscherm aan. De een was ziek en ziek is ziek en geen vrijbrief om weer een hele dag te gamen en zoals ik het me herinnerde had de oudste nog wat huiswerk te doen.

Het voordeel van de wijziging van de plannen was dat ik rustig de ov-chipkaart kon opladen en drinken kon halen en meteen ingrediënten voor het avondeten.

Tot mijn verbazing kreeg ik voetbalplaatjes bij de Plus. Die had ik sinds het WK in 1978 niet meer in handen gehad.

Of ik meteen een voetbalplaatjesboek mee mocht dan. Dat kon, zei onze favoriete caissière Krista, mits ik 3,95 euro betaalde, of twee zakken mandarijntjes kocht, voor, ik meen, 3.98.

De ochtend verliep verder zonder incidenten. Ik schreef een verhaal voor de krant, overlegde met de coördinator over de precieze plek in de krant, smeerde om half elf vier broodjes kaas voor mezelf en een broodje salami voor de zieke, zette voor mezelf koffie en maakte hem een kop thee.

Om twaalf uur klonk het voor het eerst: ,,Ik verveel me.’’

,,Dat kan kloppen. Hoort bij ziek zijn. Je kunt niks, je voelt je belabberd en lezen kun je niet zo heel lang volhouden. Kan er niks anders van maken.’’

,,Mag ik in de kamer op de bank?’’

,,Je-wel.’’

,,Mag ik ook televisie kijken?’’

,,Ja hoor.’’

,,En ik heb ook honger.’’

,,Ik heb soep, is goed voor je keel. Wil je tomaten of groente?’’

,,Tomaten.’’

Waarna we samen een kommetje aten, ik weer aan het werk ging met een verhaal voor een speciale krant die ergens in februari verschijnt, daarbij driftig heen en weer Facebookend met het onderwerp van dat verhaal en de jongste verder ging met vervelen. Totdat hij zei nog meer honger te hebben en zin aan koude zalmwraps had. Ik beloofde hem weer naar de Plus te gaan en nam me voor direct wat zakjes voetbalplaatjes te kopen. Had hij wat te doen. Ik wist zelf hoe leuk dat was.

Krista zei dat ik ze niet kon kopen. Alleen bij boodschappen.

,,Oh.’’

Wraps hadden ze niet. Pas met de Kerstdagen weer. Maar mijn geluk was dat een mevrouw voor me de plaatjes niet hoefde en ze had toevallig ook nog artikelen gekocht waarbij je extra kreeg. Dus kon ik het zieke kind verblijden met vijf minuten plakwerk.

Wat ik vergeten te vertellen ben is dat het een dubbel plakboek betreft. In de een komen de bekende voetbalplaatjes, in de ander recepten van de moeders van de voetballers. Toeval of niet: een van die recepten is koude zalmwrap. Van Ruud Boymans’ moeder. Die is van FC Utrecht. Ruud dan. De sticker met het recept hebben we ook al. Dat moet ik morgen dus maken.

,,Ik verveel me.’’

maandag 1 februari 2016

Er is een probleem met een van de hamsters. Die heeft een rare plek op haar zijkant. Een wond. Het ziet er niet fijn uit, want het is inmiddels een open wond, al is niet helemaal duidelijk waar dat door komt. Mijn vrouw en kinderen zijn wat vaag daaromtrent en ik kijk er niet naar. Dat heb ik meteen gezegd toen we die beesten kregen. Alles best, maar ik ga er niet voor zorgen. Iedereen sleept maar kleinvee aan en na twee weken is er geen hond die er nog naar omkijkt en dan loop ik weer met zakken voer en water te slepen.

Dus ja: ik vind die beestjes best grappig, maar veel bemoei ik me er niet mee.

Althans, tot voor kort, want met dat die plek groter wordt, wordt het probleem meer en meer met mij gedeeld. Ik proef dat de rest van het gezin wacht op een oplossing van mijn kant.

Mijn vrouw opperde al eens dat ik met het beestje naar de dierenarts moest.

,,Waarom ga je zelf niet?’’, vroeg ik.

,,Ik mag niet autorijden’’, klonk het antwoord.

Dat klopt, want ze is aan haar netvlies geopereerd en in afwachting van het herstel en de tweede operatie aan dat oog, is het haar verboden achter het stuur te kruipen. Die handicap is overigens geen beletsel om werkweken van zestig, zeventig uur te maken, maar autorijden, nee.

In het geval van de hamster maakt het niet uit, want ook al mocht ze wel rijden, dan had ze geen tijd. Vanwege die werkweken van zestig, zeventig uur.

Op zich wil ik best met die hamster naar de arts, maar ook mij ontbreekt de tijd. Omdat ik door de week het huishouden doe, omdat mijn vrouw er meer niet dan wel is. Dus vergeet ik de dierenarts te bellen.

Zielig voor het beestje ja. Vind ik ook. Wie weet lijdt zij aan gruwelijke pijnen. Al horen we haar weinig piepen. Maar zo lang geen van de leden van de rest van het gezin doorpakt, gebeurt er niks. Of, nou ja, mijn vrouw had laatst een andere oplossing: ,,Waarom laten we haar niet gewoon lopen?’’

,,Naar buiten?’’

,,Ja.’’

,,En dan?’’

,,Nou, lost het probleem zichzelf wel op.’’