Ik zit naar haar te kijken zoals een kip naar het onweer.
Mijn vrouw had me eerder verteld dat ik mijn bril moest
afdoen.
Collega K. zei me niet te bescheiden zijn (daar zijn we
weer). Hij zei: jij schrijft gemakkelijk, maar denkt te moeilijk. Zoiets.
In de roos.
Alle adviezen betroffen de uitnodiging van Pauw, om daar vanavond
in de uitzending te vertellen over hoe dat voelt: een aardbeving. Die maakten
wij gisteravond om even over acht mee. Over hoe dat voelde, daarover had ik in de
krant van vandaag een verhaal geschreven. Om kort te zijn: dat voelde niet
fijn.
Angstig. Instinctief voel je gevaar, je beseft: hier zijn krachten aan het werk die we niet beheersen. Onmacht, onwetendheid, onbegrip dat we het laten gebeuren.
De goede bedoelingen ten spijt; om vier uur hoorde ik dat ik
toch niet naar Amsterdam hoefde. De reden was dat onze burgemeester niet kon. Daarom
was het item geschrapt. De redactrice ging er vanuit dat ik dat logisch vond. Nee,
maar ik ging natuurlijk niet zeggen: ik kom toch. Helemaal rouwig was ik er
niet om. Je bent de hele avond kwijt en bent, als je geluk hebt, om half drie ’s
nachts weer thuis. Daarbij zou ik de commissie ABZ in Bedum missen en dat zat
me ook niet lekker.
De redactrice vroeg of ze een volgende keer weer mocht
bellen. Ze hoopte dat het niet zou hoeven, maar die hoop heb ik niet; zo lang ik leef zullen er in Groningen aardbevingen zijn.
De aardbeving van gisteravond, 3.1 op de schaal van Richter,
epicentrum Hellum, hakte er blijkbaar zo in bij mij dat ik er vannacht over
droomde. Een nachtmerrie. Ik werd om kwart over vier 's nachts wakker, helemaal in de war. Wat ik wel dacht was: ik moet die droom, die nachtmerrie opschrijven.
Aardbevingsdroom
Siddering, beweging ineens, chaos, de kamer is overhoop, er is iets gebeurd, wat is er
gebeurd, een beving, in ons huis, ja in ons huis, kijk ons huis, de muren
bewegen, kijk de vloer dan, de vloer is kapot, tegels schuiven over elkaar
heen, het voelt zo, het voelt raar, zie de vloer ook bewegen, komt dreigend
omhoog, alles vloeit en kronkelt en ik weet wegwezen en ik kijk om me heen en zoek,
wat zoek ik, ik kijk om me heen, ren door muren, door kamers, ja, dit moeten, hé
dit zijn de kinderkamers, waar zijn mijn zoons, ik zie ze niet, ik wil weten
waar mijn vrouw is, buiten moet ik zijn, daar is het veilig, daar loop ik heen,
al ga ik door een andere voordeur dan de mijne, ik zie niet goed meer, alles is
vaag en ik sta plotseling op een berg, ergens buiten, zou Indonesië kunnen zijn
en de tegels van de kamer zijn aardplaten geworden, platen in kleurboekkleuren,
die schuiven over elkaar heen, met donderend natuurgeweld, dit is echt, dit is
niet best en we moeten vluchten, ik wankel, zoek evenwicht, maar de aarde
wankelt en ineens zijn daar mijn kinderen, mijn vrouw, we houden handen vast,
ik wil dat we handen vasthouden, in een kring zoals bij zakdoekje leggen en we
moeten elkaar niet meer loslaten, wat er ook gebeurt, bij elkaar blijven, ja zegt
mijn vrouw we blijven bij elkaar, maar waar gaan we heen, daarheen, waarheen,
niemand zegt iets en we lopen een richting uit die ik niet ken en ik zie een
vliegtuig op een plek die lijkt op de camping in Luxemburg waar we meestal overnachten
op weg naar Frankrijk en ik besef, dat zie ik niet, dat er bekenden mee zijn,
mensen uit het dorp, buren, vrienden, wie zal het zeggen, ik voel ze alleen en dat
we met zijn allen moeten vluchten, het is de enige optie en ik voel in mijn
zakken en jas die ik niet aan heb en nee, we hebben geen paspoort meer, nee,
niemand heeft een paspoort, geld, spullen, alles is kwijt, alles wat in ons
huis was is verloren, maar daar is begrip voor begrijp ik, hoor ik en veel tijd
om er over na te denken is er ook niet, belangrijkste is weg te komen, weg van
hier, weg van deze plek, we zullen nooit meer terugkeren, nooit meer omkijken
en er staan twee, drie roltrappen richting vliegtuig, dat zowaar stewardessen
heeft, een ervan heet ons welkom en probeert ons gerust te stellen, er hangen
vlaggetjes om het vliegtuig heen, alsof het feest is, ik voel in mijn kontzak
en het vliegtuig staat onder een luifel en ook tegen een aarden wal met gras
begroeid, zonder de trap te gebruiken zijn we in het vliegtuig, vol, helemaal
vol, er is geen plek, nergens en we willen bij elkaar zitten en als ik om me
heen kijk zijn mijn vrouw en kinderen weer weg en hoe ik ook om me heen kijk ik
zie ze niet en ik weet dat verder zoeken geen zin heeft, dat ik ze nooit meer
zal zien, dat ze weg zijn, maar ik weet ook dat mijn vrouw voor ze zal zorgen
en dat stelt een beetje gerust en ik ben alleen, ik zit alleen in een ander
vliegtuig, dat geen beplating meer heeft, alleen het ijzeren geraamte en we
taxiën over een snelweg, proberen vaart te maken om weg te komen en ik zie, ik
zie lantaarnpalen langs de weg en ik denk wat gek, want de vleugels van het
vliegtuig zouden die palen moeten raken en daardoor kapotgaan, maar dat is niet
zo en als ik voor me kijk zie ik dat we over auto’s heenrijden, over mensen die
over de weg liggen, maar terwijl we over die mensen heen rijden, ik kan niet
zien of ze al dood zijn, voel ik geen gebonk zoals dat zou moeten en we rijden
door, we taxiën door en rijden over nog meer auto’s en mensen en we rijden en
rijden en ik voel dat ik bijna in veiligheid ben, maar het vliegtuig stijgt
niet op, we rijden alleen maar door, steeds harder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten