woensdag 28 mei 2014

Open brief aan Lieke en Rosa

Lieve Lieke en Rosa,

Het is alweer een tijdje geleden dat jullie met zijn tweeën voor mij stonden. Ik moest bij Lieke aan het bureau zijn voor een foto of zoiets en ineens keken twee knappe vrouwen mij aan, de mooie ogen een beetje droevig, een beetje wanhopig.

Of ik kon helpen?

Zeg het maar, zei ik. Omdat ik nu eenmaal graag te hulp schiet bij jongedames in nood, helemaal als ze er bepaald niet onaardig uit zien. Ik blijf een primaire man.

Jullie vroegen mij een stukje te schrijven. Voor de krant. Voor een bijlage over de uitvoering van The Passion in Groningen. Want veel van de fans van de 3J’s, van de mensen die Simone Kleinsma wilden zien en van het publiek dat het ‘dapper’ vond van Jack van Gelder dat hij zijn handen in onschuld waste, wisten vast niet waar dat nu eigenlijk over ging, dat Passie-verhaal.

Jullie dachten: een feestje is mooi, maar het gaat altijd ergens over. Dat moesten we niet vergeten en daar is de krant voor. Die signaleert, analyseert, registreert, bekritiseert, recenseert, amuseert, maar ook: informeert.

Ik zei ja.

Ook al moest ik daarvoor in gedachten terug naar de kerkbanken van mijn jeugd. Naar de uren dat ik, met de knieën op een ruw matje, luisterde hoe meneer pastoor ons voor onze zonden probeerde te waarschuwen.

Onderwijl ik wilde dat ik ergens anders was, keek ik week in week, op zondagochtend, of zaterdagavond, uit op dezelfde schilderingen op de muur, niet toevallig de Kruisweg uitbeeldend.

Ik zei ja.

Ook al had ik maar 500 woorden om het lijdensverhaal van Jezus Christus te vertellen en ook al realiseerde ik me tijdens het schrijven dat je dat verhaal niet kunt vertellen zonder het Oude Testament erbij te pakken, wat de opdracht bemoeilijkte.

Hoe doe je dat, het boek der boeken in een krantenpagina vatten?

Het kostte mij een zondagmiddag. Mijn zoontjes riepen meermaals om hun vader: ‘Pappa kom je met me voetballen?’, ‘Pappa kom je gezellig bij me zitten?’, ‘Pappa we hebben honger.’

Maar ik had geen tijd. Het verhaal moest af. Dat moest maandagochtend om zeven uur in de mailbox van de chef Stad zitten. De krant wacht niet.

Ik hielp jullie.

Omdat jullie het wanhopig vroegen. Omdat jullie mij vleiden: ‘als er iemand is die het kan, ben jij dat.’ Omdat ook ik vond dat het verhaal nog eens verteld moest worden. Omdat jullie mij flirterig een beloning in het vooruitzicht stelden. En over dat laatste wilde ik het even hebben…

donderdag 22 mei 2014

Voorbij de Watertoren (18) - De zin van het leven voor een kikkervisje


Ik kijk naar een kikkervisje. Hij, of zij, zwemt met trillend staartje van links naar rechts en van rechts naar links. Het beestje wil meer, vermoed ik, maar dat kan niet. De waterbak houdt daar op. Ik ben benieuwd of ie nu in de war is. Dat er ‘WTF’ door zijn hoofd schiet: ‘Wat is hier aan de hand mensen? #dtv

Ik neem een slokje wijn, steek een plak worst in mijn mond en kijk weer naar de kikkervisjes. Tientallen, nee, honderdtallen zwemmen van voor naar achter, van links naar rechts, langs het glas. Als ze smartphoontjes hadden, zouden er honderden berichtjes uitgewisseld worden: we kunnen geen kant op. #fail #kutregering.

Mijn zoons wilden een waterbak met kikkervisjes op de tafel buiten. Dat mocht van mijn vrouw: ‘Liever dat ze daar naar kijken dan naar een beeldscherm.’

Zit wat in, maar een waterbak beschermt kikkervisjes tegen natuurlijke vijanden.

Honderden kikkers

 
‘Dat worden honderden kikkers’, riep ik uit, ‘wat moeten we met honderden kikkers in de vijver? Die gaan elke nacht keihard liggen kwaken en keihard met elkaar neuken.’

Aangezien het niet mijn eerste slok wijn van die middag is denk ik na over de zin van het leven in het algemeen en van kikkervisjes in het bijzonder, want die paar honderd bolletjes waren eerst met dubbel zoveel. Waar is de rest? #dtv

Er zat echt vijverwater in, met miljarden organismen die ze konden eten. Mijn zoons hadden er ook stukjes brood bij gedaan, dus voer genoeg. Het kon niet anders of de helft was opgegeten door andere kikkervisjes. Of leeggezogen door een larve die daartoe was uitgerust. #ikkandat

Wat heb je aan het leven als dat nog geen week duurt? Eén kans van een op een miljard om geboren te worden en dat lukt dan, maar je ziet drie keer de zon opkomen en dat was het. Weg kans. #lekkerdan

Twee plakjes worst

 
Terwijl ik twee plakjes worst tegelijk in de mond stop en nog eens inschenk, mompel ik ‘tja, wat zullen we er van zeggen mensen’ en denk aan de evolutietheorie. Het zal best dat het zo geregeld is, voor de soort en zo, dat die in stand blijft, maar wat koop je ervoor als jij net de lul bent? #weerslechtgeregelddus

Dat je wat gammelder in elkaar zit dan je soortgenoten wil niet zeggen dat je er niks van had willen maken. Kunnen maken. Ook al is het beter dat jij vanwege manke genen geen deel neemt aan de voortplanting, je kunt best je steentje bijdragen aan de samenleving. Al is die samenleving een bak troebel water.

Naast de waterbak ligt de krant waarin staat dat Philip Roth zich uit het openbare leven terugtrekt. Afgaand op wat ik van hem weet heeft hij er kunnen uithalen wat er in zat. Waarom hij wel en een kikkervisje niet? #nieteerlijk

Het oeuvre van Roth

 
Als je van literatuur houdt zal het leven zonder het oeuvre van Roth minder leuk zijn, dus in die zin heeft de man betekenis, maar ik geloof niet dat er in Slochteren iemand een minuut minder om zou slapen als de schrijver een week na zijn geboorte was leeggezogen door een larve.

Wij, wij mensen, maken elkaar wijs dat we rechten hebben. Dat is zelfs vastgelegd, onder meer in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. #evrm

Een kikkervisje zit even genieus in elkaar als de mens, toch is de kans groot dat hij of zij binnen twee weken naar de bodem zakt en dus koop je niks voor recht op een veilige woonomgeving, al is dat vastgelegd in het Europees Verdrag van de Rechten van het Kikkervisje. #evrk

Alles is waardeloos

 
Alles van waarde is weerloos. Alles van niet-waarde is weerloos. Alles is waardeloos. De zin van het leven mensen, is een waanidee. Ook voor mij. In de lange geschiedenis van de wereld, de aarde, ben ik een kikkervisje. Een van de vele triljarden wezens die eens geboren werden en dood gingen. #tisnietanders

Ik schenk de fles leeg, proost tegen de kikkervisjes die (nog) leven en glimlach weer om de reactie van mijn vrouw nadat ik hardop dagdroomde over het feit dat het zomaar kon zijn dat er wellicht, ooit, wie weet, in Slochteren een straat naar mij vernoemd zou worden: ,,In ieder geval een grafsteen.’’

maandag 19 mei 2014

Het korte leven van Godert Walter

Erik Kweksilber maakte maandag 19 mei 2014 bekend dat hij Boekhandel Godert Walter gaat verkopen. Om gezondheidsredenen. Daarom hier nog eens het verhaal over de naamgever van de winkel in de Oude Ebbingestraat in Groningen, dat in 2007 in De Parelduiker verscheen (en later als Godert Walter Cahier). Een tragisch verhaal.
 
 
 
Een auto met vier geüniformeerde mannen stopte op 17 september 1944 voor het huis van Godert Walter op de Dilgtweg 30 in Haren. Het was een prachtige dag, de zon scheen en de Groningse boekhandelaar vertoefde met vrouw en kinderen in de tuin. De jongste, Just, was een paar maanden oud. Zijn broertje Theo moest nog twee worden. Het idyllische plaatje werd die zondagochtend ruw verstoord door het onaangekondigde bezoek. De gevreesde sd-er Robert Lehnhoff, beter bekend als de ‘Beul van het Scholtenhuis’ liep voorop. Walter werd mee het huis in gesleurd alwaar Lehnhoff hem een boekje voor hield: ‘Das haben Sie verkauft!’ De boekhandelaar werd ter plekke doodgeschoten.

            De toen 22-jarige Agnes van Gelder was plotseling weduwe: ‘Ik werd door twee van die mannen vastgehouden, zodat ik niet naar binnen zou lopen. Lehnhoff kwam weer naar buiten en ik vroeg: “Ist er tot?” Maar ze zeiden helemaal niets. Het ging heel snel en dat is voor mij altijd een troost geweest. Hij had geen tijd om bang te zijn. In meerdere naoorlogse publicaties wordt beweerd dat Ode na een verhoor van drie minuten is geëxecuteerd, maar alles bij elkaar heeft het nog geen drie minuten geduurd. Ze waren ook meteen weer weg. Toen die kerels voor kwamen rijden, dacht ik meteen: “Oh God, nu is het voorbij”.’

            Van Gelder hoorde pas veel later dat de verkoop van het Geuzenliedboek haar man fataal is geworden. Godert Walter bleek verraden door slager Wichers. ‘Hij is er mee naar het Scholtenhuis gegaan. Ik heb geen idee of het een nsb-er was. Misschien was het gewoon een schurk en kreeg ie er geld voor. Dat wist ik op dat moment echter allemaal niet. Nadat Ode, zo noemden wij hem, vermoord was ben ik zelfs nog wel eens wat bij die slager gaan halen. De zaak is pas na de bevrijding uitgezocht. Het duurde dus even voor ik te horen kreeg wie hem verraden had. Toen leefde Wichers al niet meer. De slager is onmiddellijk na de bevrijding doodgeschoten.’

Verzetswerk


De executie kwam niet helemaal als een verrassing. Walter bleek meermaals gewaarschuwd. De boekhandelaar was zeer actief in het illegale werk. Hij hielp waar mogelijk kunstenaars die in financiële moeilijkheden zaten en deed mee aan de verspreiding van illegale en clandestiene uitgaven. Naast het Geuzenliedboek, een bloemlezing verzetspoëzie die bij De Bezige Bij verscheen, waren dat bijvoorbeeld de tiendelige serie In Agris Occupatis en de Volière-reeks. Beide werden gedrukt door Hendrik Nicolaas Werkman. De uitgevers waren A. Marja, W.H. Nagel (J.B. Charles) en W.H. Overbeek (Maarten Rossaard).

            Een van degenen die hem zeiden op te passen was Jacques den Haan: ‘Ik had hem thuis op­gezocht om hem te waarschuwen voor zijn te openlijke actie, zijn te grote impulsiviteit. Iedereen wist dat je bij hem verzetsboeken kon krijgen en dat was in die dagen, na de invasie van de ge­allieerden in Normandië, de dagen waarin de sinistere Sicher­heitsdienst overuren maakte, uitermate gevaarlijk. […] Walter hoorde mijn vertoog geduldig aan, hoffelijk, wat ver­strooid zoals gewoonlijk. Hij liet me zijn boeken zien en greep spelenderwijs een groot zwaard, dat in een oude schede op zijn boekenkast lag. “Hier rijg ik ze aan als ze komen,” zei hij lachend, terwijl hij het half trok met een gebaar, dat hem on­handig afging en dat niet stond bij onze colbertjes. “Wees liever verstandig,” zei ik, “en ga er een tijdje vandoor. ’t Doet ze zeer ergens en ze zijn kwaad, dat weet je.” ’

            Den Haan vergeleek hem met de drukker-kunstenaar Hendrik Werkman, die op 10 april 1945, een paar dagen voordat Groningen bevrijd zou worden, bij Bakkeveen werd gefusilleerd. Hij omschreef ze als argeloze mannen, die niet geloofden in het kwaad van de wereld. Walter ging er vanuit, na de invasie in juni 1944, dat de bevrijding een kwestie van tijd zou zijn en de Duitsers zich koest zouden houden. De Sicherheitsdienst was evenwel bijzonder waakzaam. Maar de boekhandelaar weigerde toe te geven aan angst, ook al was zijn vader in 1941 in Buchenwald omgekomen. Van Gelder: ‘Ode was een beetje jongensachtig onbezorgd. Ik zei wel eens dat ik het griezelig vond. “Welnee,” klonk het dan. “Ze weten helemaal niet dat ik besta.” Dat zei hij tot het laatst aan toe. Onderduiken was niets voor hem. Dan zouden andere mensen gevaar lopen. Hij wilde zijn eigen verantwoordelijkheid dragen. Ode had echt een geweldig karakter.’

            De dood van de aimabele boekhandelaar schokte de Martinistad. In de Groningse editie van het blad De Vrije Kunstenaar, die meteen na de oorlog verscheen, werd Godert Walter herdacht als ‘een der betrekkelijk weinige boekhandelaren, die nauwkeurig hun standpunt ten opzichte van de Duitse bezetting wisten te bepalen, die het versmaadden ook maar enige concessie te doen, en die op hun terrein met grote activiteit de strijd tegen den bezetter voerden.’

            Mr. W.R.H. Koops, oud-bibliothecaris van de Rijksuniversiteit Groningen, was in de oorlog een van degenen die voor Walter illegale boekjes verkochten. De boekhandelaar inde het geld en sluisde de opbrengsten door naar het verzet: ‘Ik vond het een bijzonder aardige man, een beetje verstrooid, maar altijd vriendelijk. Een heer, geen meneer. Godert Walter was een gesjeesde notarisstudent en dat straalde hij ook wel uit. Dé boekhandel van dat moment in Groningen was Scholtens. Maar dat was een nogal deftige winkel. Ik ging veel liever naar Walter. A. Marja werkte er ook. ‘Walter combineerde kennis van zaken met liefde voor het vak. Ik had niet veel geld destijds, wel veel eisen en wat mij interesseerde kon ik bij hem vinden. Er werd veel gelezen in de oorlog. Na acht uur mocht men niet meer naar buiten, dus er bleef niet veel over om te doen.’

            Koops, toen gymnasiast, was bevriend met Geertjan van Meurs, zoon van professor J.H. van Meurs, hoogleraar Romeins en Oud-vaderlands recht aan de Groningse universiteit. Deze weigerde de ariërverklaring te tekenen en werd ontslagen. Van Meurs vertrok naar het westen. ‘Wij brachten samen een deel van zijn boeken in de zomer van 1944 over naar het huis van Walter aan de Dilgtweg. Dat leek een veilige plek. Een paar weken later is hij doodgeschoten.’ Godert Walter werd slechts 33 jaar.

Notariszoon


Zijn leven was tot kort voor zijn dood dat van ‘een gelukkig kind-mensch’ geweest. Hij groeide met twee broers en zussen op in Apeldoorn, in betrekkelijke zorgeloosheid. Vader Theodoor was notaris, net als Ode’s grootvader. Zijn moeder was van adel, kwam uit Zeveren en heette Cornelia Eleonora Johanna Petronella Pichot van Slijpen. Na de hbs ging Godert notariaat studeren, eerst in Utrecht, daarna in Breda. De charmante jongeman had doorgaans veel vrienden en vriendinnen om zich heen. Zoonlief werd geacht in de voetsporen van zijn vader te treden, maar besloot zijn roeping te volgen en zijn verdere loopbaan ‘in dienst van het boek’ te stellen. Na twee jaar bij de Noord Nederlandschen Boekhandel in Leeuwarden, waar hem de grondbeginselen van het metier werden bijgebracht, werkte hij nog een jaar in Parijs bij een Engelse boekhandel en toog daarna als verkoper aan de slag bij Dijkhoffz in Den Haag. Dijkhoffz noemde hem ‘een goed boekverkooper’ en daarmee werd bedoeld dat Walter voor het vak was geboren. Hij kende vrijwel alle klanten persoonlijk; was zeer attent en wist en onthield van iedereen kleine bijzonderheden.

            Een tot dan zorgeloos bestaan werd in 1941 ruw verstoord toen zijn vader als gijzelaar in Buchenwald overleed. Door deze tragische gebeurtenis kwam echter een nieuwe kracht in hem naar boven. Godert Walter besefte dat hij nu tot de generatie behoorde die zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Dat resulteerde in augustus 1941 in de overname van de boekhandel A.G. van den Berg, aan de Oude Boteringestraat 15 in Groningen. De heer Van den Berg was plotseling overleden. Godert Walter had maar een paar maanden nodig om zich in de Martinistad thuis te voelen. Binnen de kortste keren was hij weer omringd met een grote schare vrienden en vriendinnen en de boekhandel floreerde. Een boek was een populair cadeau in de oorlog, eenvoudig omdat er weinig anders was om weg te geven.

            De handel in illegale lectuur die hem uiteindelijk noodlottig zou worden, begon in het voorjaar van 1944. Van Gelder: ‘Ik wist wel dat Ode boekjes verkocht ten bate van onderduikers, maar verder niks. Niet aan wie hij geld afleverde of zo. Daar praatte hij ook niet over. Mensen die illegaal werk deden mochten dat absoluut niet thuis vertellen. Veel te gevaarlijk. Ik was toen ook nog maar 22, eigenlijk nog een kind…’

Boekhandel Godert Walter


Met de executie van Walter had de Sicherheitsdienst blijkbaar genoegdoening. Dat bleek uit het feit dat de boekhandel niet is doorzocht. Ook de collectie thuis vonden de Duitsers niet interessant. Zijn vrouw is ook nooit verhoord. ‘De sd heeft er niet zoveel over nagedacht. Wichers heeft hem aangegeven en dat was genoeg. Het ging in die periode heel slecht met de Duitsers en ze knalden maar raak. Die gingen zich echt niet in zulke zaken verdiepen.’

            De woensdag na de moord reed er een grote platte wagen voor in Haren. De Duitse officier die het huis moest leeghalen bleek uit het goede hout gesneden en treuzelde opzichtig, zodat de buren die de jonge weduwe bijstonden, waardevolle spullen konden redden. De achterkamer waar Walter lag opgebaard werd met rust gelaten. ‘Daardoor heb ik alle boeken nog. Alle andere spullen konden me niks schelen, maar ik ben blij dat die plek niet is geschonden. In het weekeinde daarna is Ode begraven. Dat heb ik zelf kunnen regelen. Dat was heel bijzonder, want de meeste mensen die doodgeschoten waren kwamen in een massagraf.’

            De jonge weduwe is nog vijf jaar in Haren blijven wonen. Daarna verhuisde ze met de kinderen naar Heemstede, vlakbij Heiloo, waar haar ouders woonden. De Stichting 1940-1945 zorgde voor financiële ondersteuning. Na acht jaar hertrouwde Agnes van Gelder. Met de nieuwe echtgenoot bleef ze dertig jaar samen. Ze heeft na de dood van Walter nog wel geprobeerd de boekhandel te runnen, maar in combinatie met de zorg voor twee kleine jongetjes bleek dat onmogelijk. Daarbij was verstand van boeken hebben nog iets anders dan een zaak runnen. ‘Uitgeverij Wolters heeft een half jaar lang een van zijn beste mensen afgestaan om de zaak te leiden. Daarna kwamen en gingen de bedrijfsleiders. Het liep op een gegeven moment echter zo slecht dat de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels tot sanering moest over gaan.’

            Boekhandel Godert Walter verhuisde in september 1959 naar de Oude Ebbingestraat 53 en zit daar nog steeds. De boekhandel kende verschillende eigenaars, tot in 1977 het driemanschap Maria Geenen, Gerjan Heij en Erik Kweksilber de zaak overnam. Na enkele jaren stapten Geenen en Heij er uit. Kweksilber ging alleen door en slaagde erin een uitstekende naam op te bouwen. De zaak is nu gespecialiseerd in geschiedenis, architectuur, Groningana en Duitse literatuur.

            Van Gelder: ‘Ik had altijd een schuldgevoel ten opzichte van Ode. Een schuldgevoel omdat ik de zaak niet heb kunnen leiden. Het was dé boekhandel van Groningen, maar toen ik de baas was ging het hartstikke slecht. Ik kon het niet. Vertegenwoordigers van uitgeverijen maakten misbruik van mijn gebrek aan zakelijk instinct. Er werd gejat, bestellingen liepen mis en noem maar op. Erik heeft de zaak weer omhoog gekregen. In 2002 was het feest omdat hij er 25 jaar werkte. Als dank voor zijn verdiensten is hij toen benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Burgemeester Jacques Wallage kwam het lintje hoogst persoonlijk opspelden. Dat lintje heeft ie dik verdiend. Erik Kweksilber zet zich met hart en ziel in voor zijn zaak en voor de mensen, net als Ode. Op die dag gleed het schuldgevoel van mij af.’ 

Ode en Agnes


Agnes van Gelder was negentien toen ze de tien jaar oudere Godert Walter ontmoette. Het was liefde op het eerste gezicht. Het meisje ging in 1942 als volontair aan de slag in de boekhandel. Dat bleek geen onverdeeld succes, want ze was niet geschikt voor het werk. Ondertussen bloeide de hartstocht wel op. De twee trouwden nog datzelfde jaar, twee maanden na de eerste ontmoeting en verhuisden naar Haren. Ze kregen twee zoons en twee jaar later was Ode dood.

            Dat Godert Walter en Agnes van Gelder elkaar ontmoetten was een bijzondere speling van het lot. Moeder Walter in Apeldoorn had haar arm gebroken en kon het niet zonder hulp af. De zus van Agnes was ziekenverzorgster en ging haar verplegen: ‘In die tijd kwam ik net van school en wat moest er nu met Agnes gebeuren? Ik was net zo onzakelijk als mijn vader. Wat ik wel kon was goed tekenen en ik hield erg van boeken lezen. “Weet je wat,” zei mijn zus, “die mevrouw Walter heeft een zoon en die heeft net een boekhandel gekocht; misschien kan hij jou wel gebruiken.” ’

            Vader Van Gelder schreef een brief aan Walter en kreeg een schrijven terug dat de boekhandelaar binnenkort naar het westen moest om uitgevers te bezoeken en dat hij wel even in Heiloo langs zou komen. ‘Dat deed hij. Ik was alleen met mijn moeder thuis, toen er ineens een man op de stoep stond. Ik was op slag verliefd. Pats, als een donderslag bij heldere hemel. Ode gedroeg zich heel aardig en zei dat hij inderdaad wel wat hulp nodig had. Omdat mijn vader er niet was, konden we niet meteen beslissingen nemen. “Daar schrijven we nog over,” zei hij en was weer weg. Ik weet nog dat ik ’s avonds in bed lag en dacht: “Mevrouw Walter, dat klinkt goed…” ’

            De liefde bleek wederzijds en de snelheid waarmee de verhouding zich vervolgens ontwikkelde, zorgde hier en daar voor opgetrokken wenkbrauwen en zuinige gezichten. Een huwelijk twee maanden na de eerste kennismaking is zelfs begin eenentwintigste eeuw heel snel. Maar de jongedame had de zegen van haar ouders, die zich niets aantrokken van de mores van die tijd: ‘Ik ben een achterkleindochter van Nicolaas Beets, dus men vond het maar zozo. Ode was tien jaar ouder en meteen trouwen en ook meteen maar een kind? Maar wat zei mijn moeder, geboren in 1880? “Schat trek je van alle klets niks aan. Dit is een van de liefste mensen die er op de wereld rondlopen en iedere dag en nacht dat jullie niet samen zijn, is doodzonde.” ’
 
Bronnen: Interview Agnes van Gelder, Eefde, 13 april 2007; Jacques den Haan -Onderweg, vallen en opstaan in de cultuurgeschiedenis (Amsterdam 1966); interview met mr. W.R.H. Koops, Haren, 20 april 2007; De Vertegenwoordiger – orgaan van de vereeniging van vertegenwoordigers in het uitgeversbedrijf, mei 1946, nummer 5.

zaterdag 17 mei 2014

Hallo jij kalf

Amsterdammers gaan niet graag naar Groningen. Het vroegere land van suikerbiet en strokarton, nu van koolzaad en aardgas, geldt als het einde van de wereld. Een dagtrip naar het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek is even populair als een vierdaagse tour door Zuid-Irak, in een Greyhound-bus in de kleuren van de Amerikaanse vlag. De randstedeling zal onder beide uitjes uit willen komen, maar bij de annulering van de reis naar Basra zal ‘te ver’ nooit als argument worden gebruikt.

Groningers gaan evenmin graag naar Amsterdam. Echter niet omdat de afstand te groot zou zijn. Noorderlingen hebben een hekel aan mensen met een grote mond. Wij zijn meer van de kat uit de boom kijken en Amsterdammers kan veel verweten worden: niet dat ze wachten. De angstige dieren worden de boom uit gefoeterd. De randstad is de bakermat van het ‘ik zeg wat ik denk’-gevoel en Groningers zeggen niet zo veel. Ze denken vooral en als ze wat zeggen is dat meestal niet wat ze denken.

De taal van de westerling

 
Daarbij is de taal van de westerling niet die waarin de noorderling zich thuis voelt. Van de vijf woorden die de Amsterdammer zegt hebben drie te maken met ziektes en de andere twee zijn 'Ajax’. Dan haakt de Groninger af. Die voelt zich meteen bedreigd. Wat trouwens in negen van de tien gevallen ook zo is. Het is in het westen des lands allang niet meer ‘ik zeg wat ik denk’, maar ‘ik doe ook wat ik zeg wat ik denk’ en dat betekent een ‘knal voor je harses’.

Waarmee niet gezegd is dat Groningers lieverdjes zijn. De sfeer hier is als in het dorpje van Asterix & Obelix. De mensen houden van elkaar, maar de inborst is licht ontvlambaar. Kort voor de kop heet dat. Bij het minste of geringste ontstaat ruzie en in het gunstigste geval een woordenwisseling. Maar… zo bleek uit research voor het boek Inburgeringscursus Groningen, schelden in het dialect klinkt vertrouwd, bijna gezellig. Wie aangesproken wordt als Voesieknakker, Domm’ond, Schiet in de boksem, Haalfmaale of Hounderhok, moet eerder glimlachen dan huilen.

Ha doe kaalf

 
Ik heb jarenlang in Winschoten gewoond en ik kwam graag in café ’t Pleintje. Elke keer als ik er binnenstapte, klonk het ‘Ha doe kaalf’. Was ik verwelkomd, met een ‘Tééring, Herman, ga sitte ôwwe jongeh’, dan was ik gillend weggerend. Al hielp het ook dat de muziek oké was. Geen René Froger, Willy Alberti of Dries Roelvink zoals in de kroegen van Amsterdam, in Winschoten draaiden ze Anne Clark en Afghan Whigs.

Een term als Kounavvel doet een buitenstaander de wenkbrauwen fronsen, voor de Groninger is het een normale aanspreekvorm. Het zegt zoveel als ‘goed volk’. We zijn onder ons. Deze provincie liet decennia terug al zien hoe integratie moest. De Sardijnen (elke Italiaan in Groningen komt van Sardinië) werden als broeders ontvangen en pasten zich als dank moeiteloos aan.

Bij WVV 5

 
Toen Ina van Henk eens met de kinderwagen bij WVV 5 stond te kijken en het hele elftal nieuwsgierig boven de kersverse Mulder stond gebogen, zei Bert uit Winschoten tegen de Italiaanse Francesco: ‘gai doe even boven die kare weg met dien knoflookbek’. Dat leidde niet tot geschokte reacties. Het betekende dat Francesco als noorderling werd gezien. Andersom viel een verslaggever van Voetbal International van zijn stoel toen hij Arie Haan eens interviewde in een Italiaans restaurant in (ja, alweer) Winschoten. Het was de eerste keer dat de journalist een Italiaan achter elke zin ‘mienjong’ hoorde zeggen. Het Gronings is als een warm bad. Wanneer iemand mij vraagt of ik misschien ’n winkelhoake in de bek’ wil hebben, weet ik dat ik thuis ben.

woensdag 14 mei 2014

Schrijfdagboek Milko’s bio (3) - Letterlijk geraakt door Djurovski

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik een tijdje niet aan Milko Djurovski heb gedacht. Nou ja, gedacht wel, niet aan toegekomen. Een aantal ontwikkelingen, waaronder een vakantie in Denemarken en een nieuwe baan (regioverslaggever Dagblad van het Noorden, in Noord- en Midden-Drenthe), maakt dat ik mijn weekritme moet hervinden en het werk aan de biografie van de Macedoniër even stil is komen te liggen.

Ik ben een man van rust, reinheid en regelmaat en eerst moet er regelmaat zijn, pas dan ontstaat de rust om aan de reinheid te denken. Wat niet gezegd wil zijn dat ik er in tijden van chaos stinkend bijloop, maar voor een project als dit moet je een paar uurtjes per week ongestoord aan de slag kunnen. Het ritme in de dagen begint weer te komen en vandaag, woensdag 14 mei, een vrije dag, pak ik de draad weer op.

Fluitjepoeptralala

 
Dat wat ik in dit stadium doe is vooral archieven doorpluizen, boeken lezen en op internet speuren. Filmpjes kijken en achter losse dingetjes aan. Het liefst zou ik mensen interviewen over hun ervaringen met onze held, maar je ontkomt er niet aan eerst informatie te vergaren, een globale lijn van gebeurtenissen en feiten, dan weet je waar je naar moet vragen. Anders worden dat fluitjepoeptralala-gesprekken.

Dus lees ik nu De Europese Droom – Met FC Groningen de grens over, een vorig jaar verschenen publicatie van de supportersvereniging van de groen/witten, over alle 54 Europacupwedstrijden. Milko kreeg het boek cadeau, toen hij begin dit jaar in Groningen was. Een secundaire bron, omdat het weer put uit andere, primaire, bronnen, maar een aardig naslagwerk. Met mooie foto’s en anekdote’s en zo.
 

Een onmogelijke goal

 
Het is hoe dan ook informatief en relevant. Het is immers aan twee wedstrijden in dat Europees avontuur, tegen Partizan Belgrado, te danken dat Milko Djurovski naar de Martinistad kwam. In de thuiswedstrijd op 18 oktober 1989 (4-3), live op tv te zien bij de NOS, een bijzonderheid in die dagen, scoorde hij twee keer en in de return in Joegoslavië (3-1), een keer. Een van die treffers, ik meen in de thuiswedstrijd, maar dat zoeken we op, was een fantastische goal, vanaf rechts, waarbij hij zowat op de achterlijn een verdediger passeerde. Een onmogelijke goal. Journalist Bouke Nielsen van het Nieuwsblad van het Noorden (nu Dagblad van het Noorden) herinnert zich de treffer vrij goed: ,,Claus Boekweg deed eigenlijk helemaal niks verkeerd en toch ging ie er in.’’

Groningen lag eruit, maar in augustus van het jaar erop had Milko Djurovski een groen/wit shirt aan en droeg er mede aan bij dat het seizoen 1990/1991 het beste jaar uit de clubhistorie werd. Al zijn de duels in Europees verband van hem op de vingers van een hand te tellen. Thuis (0-1) en uit (1-0) tegen Rot-Weiß Erfurt in 1991 en uit (1-0) en thuis (1-1) tegen Vác FC – Samsung in 1992. Daarna wordt het een tijd stil en gaat FC Groningen pas in 1995 weer de grens over en dan in Intertoto-verband.
 

Hij kon wel wat

 
Het leuke aan onderzoek als dit is dat je af en toe een video moet bekijken en ook al weet ik dat Djurovski niet altijd schitterde (en dan druk ik me voorzichtig uit), van beelden van hem als voetballer word ik vrolijk. Het is vaker gezegd, maar hij kon wel wat.

Een opvallend detail in de opstelling van Partizan Belgrado in beide wedstrijden tegen de FC. De namen van de basiself eindigen allemaal op ic, behalve van één: Omerovic, Spasic, Kljajevic, Vujacic, Stanojkovic, Milorad Bajovic, Milojevic, Djurdevic, Bogdanovic, Djurovski, Scepovic. In de tweede wedstrijd maakten Vujacic en Djurdjevic in de basis plaats voor Jeftic en Bajevic en dan was er naast Kolb op de reservebank ook nog plaats voor Miodrag Bajovic.

Net of je een boek van Asterix & Obelix leest. Je kunt er verder niks mee, want het is hetzelfde idee als dat alle namen in Friesland op –ma, -stra en –ga eindigen, zoals Willem Frederik Hermans eens constateerde, maar ik vind zulke dingen grappig.

Een anekdote die ik van meerdere kanten heb gehoord (en die iedereen zal kennen, maar hij blijft leuk) en die ook in het boek over 40 jaar FC Groningen staat handelt over wat zich voor de return in Belgrado afspeelde. Trainer Hans Westerhof: “Toen wij het veld op gingen voor de warming-up stond Milko nog bij de ingang van de spelerstunnel. In zijn gewone kleding. Rokend. Ik dacht nog: die doet vandaag niet mee. Dat scheelt een slok op een borrel. Maar nee. Hij had nog tijd genoeg, zei Milko: ‘Tot zo.’”

Milko Djurovski was, linksom of rechtsom, een publieksspeler en in De Europese Droom staat een verhaal over hoe hij een supporter al in de wedstrijd FC Groningen – Partizan Belgrado raakte. Letterlijk.
 

Geraakt door Milko Djurovski

 
Jan Koert Schipper (1965) bezoekt de thuiswedstrijd tegen Partizan en wordt geraakt door een afzwaaier van Milko Djurovski. ,,Normaal stond ik altijd op de lange zijde, maar bij deze wedstrijd stond ik voor een keertje achter het doel. Dat heb ik geweten. Op een gegeven moment haalde Djurovski van afstand hard uit, maar de bal suisde over het doel de tribune op. Iedereen dook weg om de bal niet tegen zijn hoofd te krijgen, ik ook, maar de bal ketste via een reclamebord terug op de tribune. Keihard op mijn achterhoofd! Ik stond toevallig in de baan van de rebound. Dat kwam wel aan, ik was even groggy. En grote hilariteit om mijn heen natuurlijk, begrijpelijk.’’

zondag 11 mei 2014

Voorbij de Watertoren (17) – Goa weg plaaze


Het voorgerecht, stokbrood met kruidenboter, is net geserveerd, maar de jongen vraagt of ze ook nog wat wil drinken. Ze glimlacht en schudt het hoofd. Hij wenkt de ober en bestelt een tweede biertje. Dat snelle drinken is normaal, zo gaat het in de voetbalkantine ook, nu komt het een beetje van de zenuwen.

Het is hun eerste afspraakje en zoals bij alle jongeren in alle provincieplaatsen in het noorden van het land, is dat in een Balkanrestaurant, net buiten het centrum. Je kunt 365 dagen per jaar naar de Chinees, niks mis mee, maar niet bij het eerste afspraakje. Een Balkanrestaurant is precies goed. Beetje exotisch en een beetje vertrouwd, want de uitbater is een ingeburgerde Macedoniër die alle plaatselijke clubs sponsort.

‘Echt niet nog een wijntje?’

Maar meisjes drinken nooit snel.

Zoenen in de kroeg

 
Ze zijn voor het eerst echt samen, na een aantal avonden zoenen in de kroeg, achter de kerk en bij het bosje voor de laatste bocht voor haar huis, leunend tegen de scooter. Voor het eerst zonder haar vriendinnen er omheen te smoezen en zonder zijn vrienden die om de haverklap een biertje omhoog steken, bij wijze van proost. Een etentje is anders. Een etentje is een keuze.

Ongemerkt, naar hij hoopt, beziet de jongen haar, terwijl ze praten over school, voetbal en uitgaan en een beetje roddelen en het flakkeren van de druipkaarsen maakt alles bijzonder en als hij, wat zelden voorkomt in provincieplaatsen in het noorden van het land, zegt dat ze zo mooi is, zegt zij: ‘Goa weg plaaze.’

Het betekent zoveel als ‘scheer je weg, gekkie’, maar het zou de leus kunnen zijn van stakende arbeiders op een van de scheepswerven langs het Winschoterdiep en als je het uit de kelen van een paar honderd boze mannen hoort kun je slechts een ding doen: je bureau leegruimen, maken dat je wegkomt in je Jaguar en je gelukkig prijzen als je de bocht om bent zonder een steen door de achterruit.

Mujer

 
Zoals ‘mujer’ het mooiste woord is in het Spaans, zo is ‘plaaze’ het mooiste Groningse woord en je spreekt het uit alsof je halverwege de ‘aa’ een stomp in je maag krijgt.

Daar moet je mee om kunnen gaan, dat frêle meisjes praten alsof ze in de schaftkeet van een sloopbedrijf zitten, maar de jongen weet niet beter en zegt ‘jij bent anders.’

Waarna ze toch maar een slokje witte wijn neemt, een beetje uit het raam kijkt en ziet hoe de wind de regenwolken meeneemt en de zon eventjes doorbreekt en het gesprek snel over iets anders gaat, omdat je het ook niet moet overdrijven, complimentjes geven.

Een plaaze is een zwetser, iemand die onzin verkoopt, kond doet van avonturen die geen avonturen zijn, theorieën ontvouwt die nog minder interessant klinken dan de gebruiksaanwijzing van een soldeerbout en de een na de andere cliche de lucht inklapt. Clichés die zulke open deuren zijn dat je alleen maar ‘ja’ kunt knikken, iets dat de plaaze opvat als een uitnodiging, want het belangrijkste verschil met u en ik, die zich keurig beheersen, is dat de plaaze van geen ophouden weet. Je verzucht het als de verzekeringsagent na drieenhalf uur met een ‘ik bel joe’ de deur uitgaat: ‘Mien God nog aan tou, wat n plaaze.’

Iets liefs zeggen

 
De plaaze die tegenover het meisje zit is geen plaaze die je wilt doodkijken. De jongen moet nog iets liefs zeggen, alleen, daar vraag je niet om, want meisjes die dat doen zijn eelsk, dat zijn eigenlijk hoeren en je wilt niet dat mensen je zo zien dus doe je alsof het allemaal niet zo hoeft, van dat mooi en zo, zodat de jongen het nog een keer moet zeggen.

Daar moet hij dan niet te lang mee wachten, want van Balkanrestaurants in Oost-Groningen is bekend dat de eigenaars vroeg of laat bij je aan tafel komen zitten ouwehoeren over voetbal en als het de uitbater niet is, dan wel teamgenoten die met veel kabaal binnenvallen, direct twintig bier bestellen, lodderig de andere gasten beloeren, plots de jongen en het meisje herkennen en de onvermijdelijke kreet volgt: ‘hé jongens, kiek wel doar zit mit zien poedie.’

vrijdag 9 mei 2014

De eerste vraag is altijd: heb je de zegeltjes mee?


Een van de eerste vragen als ik thuiskom van boodschappen doen is: heb je de zegeltjes mee? Daarna volgt een discussie.

Zij vindt dat je moet pakken wat je wordt aangeboden, aangezien er handdoeken, broodroosters of gezinsuitjes achter vandaan komen, maar ik vind dat ik een mens van de 21ste eeuw ben en die houdt zich niet meer bezig met zegeltjes.

Ik ben 48 en op een leeftijd aangekomen dat ik keuzes ga maken. Of beter: heb gemaakt. Als Jan Kooi van Elpee Groningen twittert dat hij het bijna niet kan geloven dat The A-Bones in Vera optreden, dan wil ik weten: Wie zijn The A-Bones? Waarom ken ik die band niet? Wanneer Martin belt met een uitnodiging voor Kid Congo Powers en een vriend twittert dat ie naar Bombino gaat, dan baal ik dat ik geen tijd heb. Het boekje met journalistieke verhalen van Joseph Roth verslind ik en als ik die uit heb stort ik me op de biografie van David Foster Wallace. Dáár ben ik mee bezig en niet met zegeltjes.

Maar wij zijn een volk dat hardnekkig in het systeem blijft geloven. Waarschijnlijk als enige. Mijn vrouw en ik hebben af en toe een reis gemaakt en nergens, zowel in China en Laos niet, net zomin als in Costa Rica en Kenia en Tanzania, zag ik iemand een spaarkaart inleveren.

De achterliggende gedachte is, althans dat wil de supermarkt je doen geloven, is dat je iets gratis krijgt. Je spaart en zij sparen met je mee en dat is dan een soort win-win situatie. Wat het natuurlijk niet is, want dat zegeltjesgedoe zit gewoon in de prijs van de producten verwerkt. Als je korting wil geven, doe het dan zo, zonder dat de klant er iets voor hoeft te doen, want het is me een werk.

In plaats van de koffiepakken zo in de vuilnisbakken te gooien, moet ik die punten uitknippen. Omdat ik dat meestal vergeet, volgt ook dan een discussie.

Mensen: het is 2014. We brengen meteorieten in een baan om de maan brengen en chirurgen dotteren je via twee gaatjes. Alsof je een motorrevisie uitvoert via de uitlaat. Dan moeten we toch ook iets anders kunnen verzinnen voor die zegeltjes?

En als het bij zegels bleef. We krijgen de een na de andere spaaractie voor de kiezen. Op de kinderkamers staan potten met smurfen, gogo’s, voetbalgogo’s en muziekgogo’s en die potten gebruiken we als boekensteunen voor de rijen spaaralbums met Superdieren, Dungans en 1000 dingen die je nog niet weet en je ouders ook niet.

Die acties leidden bij ons in het dorp zelfs tot het ontstaan van een soortement gogomaffia. Op de parkeerplaats bij de C1000 werd je door tienjarige jongetjes opgewacht die je de merchandize bijna uit de handen trokken en ook mijn zoons hadden het liefst voor de winkel gekampeerd.

Terwijl er nu geen mens is die er nog naar omkijkt. Op de rommelmarkt willen mensen ze gratis nog niet hebben. Tot je die handel in de vuilnisemmer mietert. Dan ineens staat er een jongetje naast je: ‘Pappa! Wat doe je?!’

Mijn vrouw vindt dit echter quasi-intellectueel gezever en zij is daarin niet de enige. Ik stond bij de kassa toen een dorpsgenoot de caissiere aansprak op het feit dat ze de vorige keer geen zegeltjes had gekregen.

‘Houveul hadden ie den?’

‘Veur fiefteg euro.’

In de ons-kent-ons-wereld op het platteland geloof je zo’n vrouw onmiddellijk. Wij kennen elkaar en wij vertrouwen elkaar. Ik dacht wel: denk er dan wat beter om, maar ook ik twijfelde geen moment of het was haar de vorige keer daadwerkelijk doorgeschoten. Het is voorjaar en voor iedereen die tussen de landerijen woont is het een tijd van jakkeren en jagen. Als je dan bij het afrekenen wordt aangesproken door iemand die vraagt of je naar de bingo gaat, dan kom je thuis en denk je: fuck, mijn zegeltjes.

Zonder met de ogen te knipperen tikte cd caissiere vijf zegels af.

Het grappige is: het zijn er dan ook precies vijf. Niet van: hier heb je er zes, een voor de schrik, of: what the hell, hier heb je er tien, waar hebben we het over, nee, vijf. Maar misschien is dat wel de mentaliteit. In het noorden is al zo weinig, dus dan is elke zegel er een.

zondag 4 mei 2014

Voorbij de Watertoren (16) – Lego is mijn Lego niet meer

Ik wees ze op het vliegveld. De mannen knikten. Best mooi, pap. Al zag ik ze kijken. Hoezo net echt? Vliegtuigen reden over de startbaan en weer terug. Een brandweerautootje spoot een straaltje water. Vanuit een garagietje. Nergens heen eigenlijk. Het moest een actie voorstellen, maar jongetjes van zeven en tien hebben een ander idee van actie.

We lieten ze Nederland zien. Ons land. Het land van koeien, bruggen en molens en de NS-trein. Het hondekop-model. Zelfs in Legoland loopt de Nederlandse Spoorwegen hopeloos achter. Amerika, Zweden, de grote haven, mijn zoons liepen er op tempo langs. Ook de dierentuin, met giraffes en olifanten en zo, waar peuters in een safarijeepje doorheen tufden, was slechts goed voor een snelle blik.

Star Wars

 
Ik keek door hun ogen en zag wat zij zagen. Knap nagebouwde stadsdelen, industriegebieden en andere highlights uit de wereld en Star Wars en de Space Shuttle werden twee keer bekeken, maar de bruggetjes die hortend en stotend opengingen en autootjes die schokkerig rondjes reden zagen er stumperig uit. Je moest weten wat het was, om het vakmanschap in de details op waarde te kunnen schatten. Maar deze jongetjes van zeven en tien kenden Mount Rushmore nog niet. Ze wilden actie.

Bij een scene uit de Clone Wars kwam er een beetje rook onder een steen vandaan.

‘Wat is dat?, vroeg Reyer.

‘Rook’, zei ik.

‘Waarom is dat?’, vroeg Reyer.

‘Weet ik niet.’

Ik hou niet van de achtbaan

 
Ik hou niet van de achtbaan, maar ben er drie keer in geweest. Twee keer in de Extreme Racers en ik heb me nat laten spuiten, gleed drie keer van een waterval, moest een jongetje troosten omdat de meneer bij het ballengooien (je kon een grote Minion winnen) te streng was en vloekte in Legoredo Town op zijn Gronings bij de rekening voor een kleintje bier, een rode wijn, twee grote cola en een bordje Lego-vormige patat: 32 euro.

Maar we gingen tijdens de Mei-vakantie zelfs twee keer naar Legoland. Op dinsdag en donderdag van Virklund naar Billund, een kilometertje of vijftig door glooiend akkerlandschap. Boerderijtje hier, boompjederij daar, nu en dan een trekker, nu en dan een mens. Net Groningen, maar dan opgeruimder.

Het was zes jaar geleden dat we die route reden. De oudste was vier, de jongste tien maanden. We sleepten met de wandelwagen, met luiers en met flesjes en je moest overal met de neus bovenop. Het was dit keer leuker.

Geen kind aan je kind

 
Je hebt geen kind meer aan je kind. Legoland is met de tijd meegegaan. Legoland biedt vertier, vooral voor jong. Voor wie het wil zien is er veel te zien, maar er is nog meer te doen in Knights’ Kingdom, Pirate Land, Seat Traffic School, Adventure Land, Polar Land en Atlantis en nog veel meer te eten en te drinken in The Hot Dog Company, Thai To Go, Outpost Grill Chicken & Ribs en Polar Pizza & Pasta en ik telde dertien shops. O ja, er waren pinguïns. Echte.

Uiteraard eindigden we in de grote Lego Shop. De treinset die bij Intratoys en Bart Smit in Hoogezand-Sappemeer op zeker moment 149 euro was, deed daar 200 euro. Goedkoop is anders, maar uiteraard gingen we niet met lege handen naar huis. Om met mijn vrouw te spreken: ‘Ik vind niet dat je hier zonder Lego weg kunt.’

Legoland is Legoland

 
Legoland is Legoland, overal zie je het overbekende logo, dat sinds de jaren dat ik mijn eerste doosje kreeg nagenoeg hetzelfde is gebleven, maar met Lego had het allemaal weinig meer te maken. Ik moest denken aan waar ik mee speelde, meer dan veertig jaar geleden. Simpele blokjes waarvan je simpele auto’s maakte met simpele functies. De fantasie deed de rest.

De eigen fantasie is ingeruild tegen voorgekookte actie. De mannen renden van de ene naar de andere attractie, waren niet uit de Pirate Carousel te slaan, wilden keer op keer in de Viking River Splash, lieten me zes keer op de kop hangen in de Ice Pilots en sleepten hun moeder in de rij voor de Pirate Wave Breaker en terwijl ik niet wist of ik moest lachen of huilen werden we bij de uitgang geknuffeld. We waren de liefste ouders ter wereld.