woensdag 30 september 2015

Het ging gisteren, bij de stadse presentatie van De eeuwige Veenkoloniaal in Boekhandel Godert Walter, alweer over mijn chocoladetaart. Een van de vrouwen uit het publiek wilde graag het recept. Bij deze.

Men neme: een taartbodem (zo’n ding voor een vruchtentaart die in elke supermarkt ergens onderin de schappen ligt). Onderstaande hoeveelheid is overigens genoeg voor twee, dus koop gelijk twee bodems.

150 gram boter

150 gram pure chocolade

4 eieren

200 g fijne tafelsuiker

Drie eetlepels siroop (ik gebruik gewoon die voor de pannenkoeken; wij hebben zo’n dichte donkergele fles met oranje dop)

Drie volle eetlepels crème fraiche

In een steelpannetje laat je op een heel zacht vuur boter en chocola al roerende tegelijk smelten. In een andere kom mix je eieren, suiker, crème fraiche en siroop. Als boter en chocola een mooi egale massa vormen mieter je dat door het eiker en suikermengsel. Goed roeren en dan verdeel je het over de taartbodems.

Tip: zet de taartbodems eerst op de bakplaat alvorens de vulling er in te gieten, als je de bodem wilt verplaatsen met vulling scheurt hij.
De taart, of twee taarten vervolgens 40-45 minuten in een voorverwarmde oven van 150 graden en klaar is Kees.

Het recept is overigens van Jamie Oliver, dus hem komen alle credits toe. Eet ze en ik hoor wel of het smaakte of niet.

dinsdag 29 september 2015

Een van de laatste restjes van het feest van zaterdag geregeld. Vanwege mijn 50e verjaardag, ja, bedankt nog, had mijn vrouw voor dit weekeinde een partijtje georganiseerd. Met een hoop goede vrienden en een hoop goede vrienden niet (konden niet, waren niet te bereiken) werd dat een gezellig samenzijn, waarvan het goed was dat de eigenaar van de minicamping in het ruige land om 22.00 uur zei dat de muziek uit moest.

Ik ken mezelf en mijn goede vrienden. Dan waren we nog aan het feesten geweest. De zondag ging nu al grotendeels op aan opruimen en dat viel niet mee met een kater. Mijn vrouw, de schat, heeft twee uur staan afwassen en we moesten een keer of vijf, zes heen en weer naar huis om alle spullen mee te krijgen.

Ik werkte vandaag uit huis, omdat ik met twee verhalen bezig ben voor het laatste optreden van Normaal in Siddeburen (Sibboern, in goed Gronings) en op de terugweg ging ik langs de supermarkt om de drankrekening te betalen.

Omdat een van de fusten nog halfvol zit mag ik de mobiele tap een tijdje thuis houden. Het allerlaatste loodje is de warmhoudbakken terugbrengen waar de Indische rijstmaaltijd inzat en dan is ook dit heuglijke weekend weer een herinnering.

 

maandag 28 september 2015

De rode maan gisteren konden we niet zien. Het was weer eens bewolkt in ons deel van het land. Daartegenover staat de schoonheid van een dikke mistdeken over de velden, zoals ik die vanavond zag, onderweg naar huis na mijn eerste raadsvergadering in Loppersum.

Als ik thuis kom is alles stil. De lichten in de woonkamer zijn uit en ook in de keuken is het donker. Alleen het bedlampje in de kamer van de jongste brandt nog. Ik doe hem uit en zie dat hij in zijn FC Groningen-shirt slaapt.

vrijdag 25 september 2015

De klassejuf meldde dinsdag op de ouderavond dat haar ter ore was gekomen dat ‘de vader van Hunter beroemd is om zijn chocoladetaarten’. Dus de klasseavond van L1A, aldus de leerkracht, waarbij het de bedoeling was dat iedereen zelfgemaakt lekkers meenam, beloofde wat te worden.

Ik keek een beetje half lachend om mij heen van ‘o ja, dit gaat over mij’, verwonderde me over het feit dat je dus geen idee hebt wat jouw kinderen op school allemaal over jou zitten te verkondigen en vond het niet erg dat het snel weer over huiswerk ging.

Maar het is waar: ik bak fantastische chocoladetaarten, al proef ik er zelden van. Ik ben meer van de metworst en boterhamworst met augurk. Ik snap ook niet goed wat er aan is, maar de dag na mijn verjaardag bekende een collega dat hij van mijn taart gedroomd had. Hij wilde met alle geweld het recept en dat heeft-ie nu.

Mocht die collega er niet uitkomen, verzekerde ik hem, ik doe aan nazorg. Dan nemen we even door wat er fout is gegaan.

Het probleem is dat als iedereen vindt dat je goed kunt taarten bakken, dat je dus ook om de haverklap die taarten moet bakken. We hebben morgen een groot feest, nog voor mijn vijftigste verjaardag. Er komen tussen de vijftig en zestig man, dus, zei mijn vrouw, jij moet even acht taarten bakken. Daar ben ik om 21.30 mee begonnen.

donderdag 24 september 2015

Als verslaggever voor Loppersum en Bedum rij je een paar keer per week door een eeuwenoud cultuurlandschap. Aardappelland ook, doorkruist met kronkelige weggetjes waar je soms, en soms ook niet, minuten achter tractor of vrachtwagen hangt.

In de twee maanden dat ik er werk stond ik inmiddels op een kerkhof, in een 150 jaar oude druivenkas, hoorde ik het verhaal over een vrome boer die een heilige werd en vandaag had ik een afspraak in een kerkje van meer dan achthonderd jaar, een van de oudste in de provincie Groningen.

De Mariakerk in Oosterwijtwerd.

Het godshuis was gerestaureerd en wel zo, dat het leek alsof het niet gerestaureerd was.

Oosterwijtwerd is een klein dorp in Midden-Groningen, omringd door grasland, met een kleine begraafplaats en huizen en wegen die net als de kerk heel oud zijn.

Loppersum en Bedum hebben meer van die plaatsjes, al of niet op een wierde (terp is het Friese woord voor wierde en niet andersom) en altijd is er een klein café, een kerk en een school. Soms met de bijbel, soms niet.

Als ik zo’n school zie, denk ik aan een verhaal, lang geleden in Voetbal International. Het ging over Volendam en de toenmalig godfather van het palingdorp heette Hein Schilder. Ondernemer, aannemer, voor zover ik me herinner. Waarom de man geportretteerd werd ben ik vergeten, het zal omdat hij de plaatselijke voetbalclub sponsorde, maar wat ik me wel herinner is een foto van een gebouw, met op de zijkant, of op zo’n bord de tekst: ‘Hier bouwt Hein Schilder scholen huizen en kerken, om te wonen, te bidden en te werken’.

Dat doen de mensen in Loppersum en Bedum nog steeds: wonen, bidden en werken.

Als ik door het gebied rij heb ik de radio aan. De cd-speler is kapot, dus luister ik of naar Radio 1, of naar Freez FM. Op de terugweg van Oosterwijtwerd naar Kantoor Lübeckweg realiseerde ik me waar ik beter naar kan luisteren, onderweg in het land van huizen, scholen en kerken: Radio 4.

woensdag 23 september 2015

Afstand, zei ik vanavond bij het programma ‘Kunststof’ van Radio 1, is een aspect van het leven in de Veenkoloniën. Naast het feit dat we wingebied zijn (gas, zout en turf) en een in vroeger tijden hiërarchische samenleving waarin je, als je op de onderste sport stond, weinig had te vertellen.

Dat alles zit nog in ons dna en daarom is de Veenkoloniaal een lokale variant van de soort mens. Een mens die, kort samengevat, gewend is dat er weinig van de cake voor hem overblijft en daar ook geen amok over maakt omdat het toch geen zin heeft. We zien er verder wel uit als homo sapiens. De mens is immers een universeel wezen.

Afstand, bijvoorbeeld tot de rest van de wereld. Oost-Groningen is geen Amsterdam, geen Berlijn, dus als er iets gebeurt is het meestal niet hier en als je iets wilt moet je dus op pad. Die afstand zorgt er voor dat je hier in betrekkelijke rust kunt leven, maar die afstand maakt ook dat we bij de landelijke overheid niet agendapunt 1 zijn. Hoewel dat soms prettig zou zijn, want we redden het niet helemaal alleen.

De afstand Slochteren – Amsterdam, noemde ik als voorbeeld. Als je in de hoofdstad woont ga je op de fiets of met de tram naar de studio, ik moet dat regelen en plannen. Zorgen dat je kind ’s middags ergens anders ondergebracht wordt, dat je vrouw hem van voetbaltraining ophaalt en zelf op tijd weg. Ik werd om 18.45 uur verwacht en dan zit ik om drie uur ’s middags in de auto. Dat lijkt vroeg en dat is het ook. Maar. Het is twee uur rijden en ik hou rekening met allerlei rampen en rellen. Bruggen open, ongelukken, alle stoplichten op rood. Een uur is niks bij een beetje file.

Alleen: als er niks gebeurt ben je om half zes in Amsterdam. Wat me de gelegenheid gaf in een brasserie aan de Plantage Kerklaan vlakbij de studio even een hapje te eten en een borreltje te drinken.

Afgaand op de reacties viel het gesprek alleszins mee, heb ik geen bokken geschoten en was ik goed verstaanbaar. Toen ik met presentatrice Jellie Brouwer na afloop naar buiten liep zag ik in het centrum van Amsterdam volle cafés en terrasjes, terwijl, kon ik niet nalaten te denken, je in Slochteren en Stadskanaal op dat moment een kanon zou kunnen afschieten. Sterker, Slochteren heeft niet eens een centrum.

Afstand, had ik ook willen illustreren met wat ik vanochtend zag: de vader van een klasgenootje van mijn jongste zoon die met de auto naar zijn postbus reed.

dinsdag 22 september 2015

Wakker worden is de laatste weken geen favoriete bezigheid. We hebben een uur tussen 7 en 8 om op te staan, te plassen, koffie en thee te zetten, broodjes te smeren, tassen in te pakken, een jongensfiets achterin een auto te vouwen, de vaatwasser uit- en in te ruimen, aankleden, tanden poetsen, kapsels model Rusnak te modelleren en als we pech hebben moeten er vier man tegelijk poepen en douchen.

Ik zie er elke ochtend als een berg tegenop. Als iedereen zich van het korte tijdsbestek bewust was en deed wat-ie zou moeten doen ging het nog, maar ik heb het idee dat ik de enige ben met dat besef.

Dat begint met opstaan. Er is niemand die er gelijk met mij af gaat. Ze blijven allemaal ‘nog even’ liggen en komen om kwart over zeven de woonkamer ingesloft om met deken en al in de zithoek neer te ploffen, de televisie op ‘YouTube’ en ‘Gamende en Volslagen Onzin Uitkramende Malloten met Headphones Die Daarmee Ook Nog Meer Verdienen dan Pappa’ te zetten en met lange tanden hun broodjes opeten, omdat ze jam willen als ik er vlokken op doe en vlokken als ik er jam op doe.

Ooit, lang geleden, zaten we ’s ochtends met zijn vieren aan de keukentafel te ontbijten. Dat zou ik graag weer zien. Ik vind dat een goed begin van de dag. We zien elkaar al zo weinig. Maar ik heb het opgegeven. We zijn los zand en als ik een nieuwe vuilniszak in de pedaalemmer wil doen zit-ie zo vol dat de zak scheurt en ligt de grond bezaait met vier dagen oude macaroni en een gescheurd koffiefilter. Als ik vloek klinkt de stem van de jongste vanaf de bank: ,,Gaat het goed, pap?’’

De oudste wilde vanochtend Cup-a-Soup en ik maakte het nog ook. Slaaf in mijn eigen huis. Slaaf van mijn kinderen. Slaaf van de moderne tijd.

Mijn vrouw ging even na achten de deur uit: ,,Nou, we zien elkaar vandaag wel weer hé? Ergens.’’

maandag 21 september 2015

,,Kijk, dit bedoel ik nu, waarom doe je dit?’’

,,Wat?’’

,,Nou, ik ben bezig met mezelf af te drogen en ik ben net klaar en dan spetter jij me nat. Vind ik raar. Waarom doe je dat?’’

,,Weet ik niet.’’

donderdag 17 september 2015

Het was goed om weer in Stadskanaal te zijn. De Kwinne, het jongerencentrum waar mijn nieuwe boek (De eeuwige Veenkoloniaal) ten doop werd gehouden, is een magische naam uit mijn jonge jaren. Nog nat achter de oren maakten we kennis met de bands die er toen toe deden: Claw Boys Claw, Fatal Flowers, De Boegies en Rooie Rinus en Pé Daalemmer.

We dronken er bier uit de fles en – dat was ik vergeten, maar mijn vriend Jaap herinnerde me er aan – we aten er tosti’s. Tenminste, als ze niet op waren. Of als de dienstdoende barman geen zin had ze te maken. Dat was ook mogelijk. Je moest bier drinken en verder niet moeilijk doen.

Jos, de huidige beheerder, schudde het hoofd, toen ik vanaf het podium vroeg of ze nu ook nog tosti’s maakten.

,,Bitterballen den?’’

,,Ook nait.’’

De presentatie was zoals ik had gehoopt. Het publiek bestond uit een handjevol stadse celebrities, de burgemeester van Slochteren, een handjevol familie, een handjevol vrienden die ik in een jaar en in sommige gevallen in 25 jaar niet had gezien en en een handjevol mensen dat gewoon was komen aanwaaien. Tot en met een nichtje van mijn moeder bij wie mijn vrouw en ik op een goede dag Spezzantino gaan eten.

Ik ben altijd bang dat op het moment van aanvang van zo’n presentatie de uitgever en ik elkaar angstvallig aankijken. Dat bleef ons bespaard. Goed, het was geen Project X, maar er was volk zat. Meindert Talma zong de liedjes waar ik op had gehoopt, Bert Wagendorp zei dingen over mij die ik nog maar eens goed moet nalezen, ik las twee stukjes voor en nu ligt er weer een boek.

Tot mijn genoegen zag ik dat mijn oudste zoon voor aanvang in een van de banken hing, zoals het een jongere in een jongerencentrum betaamt. De Kwinne betekent dan ook (t)huis.

woensdag 16 september 2015

Een perfecte dag is een groot woord, maar de ochtend voelde zo. De woensdag ben ik doorgaans alleen thuis en werk aan mijn boek over Milko Djurovski. Dat is heel simpel: aan de keukentafel zitten en schrijven; iets leukers is er niet. Alleen al omdat het bijna helemaal stil is in huis.

Wat meespeelde aan het geluksgevoel was dat ik niets op de agenda had. Ik hoefde nergens heen en kon in pyama blijven lopen.

Op andere woensdagen had ik Reyer van school moeten halen en van voetbaltraining, maar meneer bleef thuis. Ziek. Een voorschot op de familiebaaldag dus, al voelde hij zich echt niet lekker. We hangen er met zijn allen tegenaan, heb ik het idee.

Wat wel opvalt is dat hoe ziek ze zijn, gamen moet blijven kunnen. Al bleef ik voet bij stuk houden. Hij kon me wat: ,,Lijkt me niet verstandig. Je bent toch ziek?’’

,,Ja maar…’’

Gelukkig houdt hij ook van lezen. Hij ontfutselde me nog wel een tientje. We hadden blijkbaar – het was me ontschoten – gewed. Als PSV van Manchester United zou winnen mocht Reyer de inhoud van mijn portemonnee. Daar zat een papiertje van 10 euro in. Twee zelfs, maar die ene zag hij niet.

Ik heb alle dingen gedaan die ik wilde doen, schrijven, gitaarspelen, stukje voor de blog en een rotklusje: de helpdesk van de fabrikant van onze nieuwe router bellen. Dat ding is voor de vakantie al gekocht, maar ook na zes keer installeren bleef hij langzamer dan de oude.

Om de voor de hand liggende reden zag ik er tegenop en mijn angst werden bewaarheid. De helpdesk bleek zo moeilijk te bereiken dat van de 50 pogingen er maar twee lukten. Het meisje gidste me uiteindelijk wel door een firmware-update, dat ik met hangen en wurgen en twee laptops voor elkaar kreeg (omdat ik dus geen goede internetverbinding had). De beloning was er in bijna van geluk huilende jongetjes, die onmiddellijk verder gingen met downloaden van Mad Max op de PS4.

Met internet heb ik vaker wel dan niet het gevoel dat je er meer last van hebt dan plezier. Ik moest na de installatie denken aan gisteren. Onderweg naar Bedum hoorde ik op Radio1 een item over dat de ontwikkeling van software zich dusdanig ontwikkelt dat we over tien, twintig, dertig jaar onze bestanden van nu niet meer kunnen lezen.

Een van de founding fathers van internet luidde onlangs de alarmbel. Zelfs hij kon de allereerste via internet verstuurde mails niet meer openen. Er is weinig aan te doen, behalve bestanden, of filmopnames van bestanden en besturingsprogramma’s, ergens in kwarts opslaan. Maar die technologie staat nog in de kinderschoenen. Of die founding father dan een andere, betere oplossing had voor bijvoorbeeld onze foto’s, was de logische vraag.

Die had hij: ze uitprinten op een goede kwaliteit fotopapier.

dinsdag 15 september 2015

Het was gisteren al met al even na twaalven dat de nachtchef me naar huis stuurde. Niet alle pagina’s waren door, maar de laatste zouden ze zelf checken. Hectisch werd de correctiedienst geen moment; het was een avond van – en ik vind dit een geweldige uitdrukking – dood katoen. Ofwel, weinig te beleven.

Een enkele keer druppelde een collega binnen die op reportage was geweest en daar een stukje voor de volgende dag (vandaag dus) van maakte. Op televisie zie je mensen altijd wild krantenredacties op rennen, in het echt valt dat reuze mee. Zelfs een demonstratie in de stad, vóór de komst van vluchtelingen, verliep zonder tikkerij.

Dat gaf me de gelegenheid tussen de bedrijven door een spelletje te spelen. Ik heb het sinds kort op mijn iPhone. Het heet BubbleExplode en ik ben er, vrees ik, een beetje verslaafd aan. Dat verbaast me zelf. Een keer of wat per dag word ik door Jan en alleman uitgenodigd Candy Crush Saga of andere ongein te spelen en ik vind me dat een armoede. Hebben die mensen wel een sociaal leven, vraag ik me dan af. Echter; nu ik door heb hoe het virtueel belletjes laten knappen werkt, kan ik er geen afscheid van nemen. De truc is ze in formaties te laten exploderen.

Het gamen voorkwam niet dat ik aan het einde van de avond steeds vaker begon te gapen en ik was blij dat ik naar huis mocht en om half een in mijn bed lag. O ja, het mooiste woord dat ik op de pagina’s tegenkwam was ‘gekokkeld’. Het klonk als iets dat heel lekker is als ze het bij je doen.

Ik kan nu wel vertellen dat ik voorafgaand aan de correctiedienst een biertje heb gedronken. Mijn schoonvader kookte zoals elke maandag en die wilde, zoals ook elke maandag, voor het eten een biertje drinken. Zoiets kun je niet weigeren.

We mogen na een correctiedienst later beginnen, maar ik zat vanochtend gewoon om kwart voor negen achter mijn bureau. Met kinderen gaat de wekker hoe dan ook om zeven uur. Compenseren doe ik donderdagmiddag. Dan moet ik eerder weg, want dan wordt mijn nieuwe columnbundel De eeuwige Veenkoloniaal gepresenteerd en dan is het wel handig dat je daar zelf bij bent.

 

Een rare werkdag was het trouwens. Ik zat vandaag meer in de auto dan achter de laptop. Om half elf koffiedrinken bij de afdeling voorlichting van de gemeente Bedum, daarna moest ik de fiets van mijn oudste zoon bij zijn school in de stad oppikken, hem op de bus naar huis zetten en een uur later stapte ik vloekend in de auto richting Slochteren omdat zoonlief belde dat hij daar voor een dichte deur stond. De huissleutel zat vast aan de fietssleutel die nog in het slot zat van de fiets die achter in mijn auto lag op de parkeerplaats in Groningen.

Eenmaal terug op het werk kon ik een half uur later opnieuw naar Bedum voor de in bruikleengeving van een schilderij met een verhaal. Het artikel daarover vlotte matig, dus ik verwachtte tijdens het kijken van de Champions League-wedstrijd tussen PSV en Manchester United half en half dat ik zuchtend gebeld werd door de eindredactrice die gisteren nog zo aardig was me een kopje koffie te komen brengen.

maandag 14 september 2015

De lange dag die ik deze maandag moet doorkomen begint niet goed. Ik sta om zes uur op, wil gaan joggen, maar zit tien minuten later op het toilet. Omdat ik daar weer tien minuten later nog zit en me ineens allesbehalve okselfris voel, lijkt het me onverstandig te gaan sporten.

Er zit niets anders op weer in bed te kruipen, om krachten te sparen. Na het dagelijks werk wacht immers de correctiedienst. Dat is een fenomeen waartoe iedere redacteur of verslaggever eens in de zoveel tijd wordt geroepen. Je leest alle pagina’s van de krant van morgen en checkt de teksten op spelling- en grammatica en andere omissies. Dat heet: De Tegenlezer en dat begint zo rond zeven uur ’s avonds en als je geluk hebt ben je om half elf klaar en als je pech hebt om half twaalf.

Ik zie er nooit tegenop, maar het betekent wel dat je laat thuis bent.

Mijn vrouw meldde dat het niet zo verwonderlijk was dat ik me niet lekker voelde. Dat deed zij ook niet en onze zoons klaagden ook al over moeheid en andere pijntjes. De griep gaat rond, schijnt het. Tussen het aankleden en ontbijten door was het derhalve een gezucht en gesteun – wat overigens vaker voorkomt op maandag – en besloten we dat we een keer gewoon met ons vieren een dag thuisblijven.
 
Een soort van gezinsbaaldag. Iedereen meldt zich ziek en met zijn allen met versgeperste sinaasappelsap op de bank voor de buis. Wanneer we dat doen, daar moeten we het nog maar eens over hebben. Het gaat vandaag in ieder geval niet gebeuren. Op de een of andere manier lukt het om het hele kippenhok bijtijds de deur uit te krijgen.

Maar ik neem me wel voor om vroeger naar bed te gaan. Is beter voor het gestel. Misschien moet ik van slapen een soort hobby maken. Mijn vrouw en ik vielen zondagavond beide al op de bank in slaap, terwijl we via Netflix de eerste aflevering van Narcos keken. Leuke serie trouwens.

Onderweg naar het werk, wanneer het katterig gevoel niet overgaat, bedenk ik, zoals mannen vaker schijnen te doen, dat het wel iets meer kan zijn dan griep. Wat als het de voorbode is van een ernstige aandoening? Allerlei doemscenario’s passeren de revue en ik ben zelfs al bezig de muziek uit te zoeken. R.E.M. – Losing my religion, Kathleen Edwards – Goodnight California en Led Zeppelin – Stairway to Heaven en dan in de uitvoering met Ann en Nancy Wilson van Heart.

vrijdag 11 september 2015

Ik vertrouw het toilet op ons werk niet. Het is opnieuw een item, omdat ik sinds de vakantie weer een bureau heb aan de Lübeckweg in de stad Groningen. Ik werkte zeventien jaar in dat gebouw, zat daarna achtereenvolgens in Winschoten en Assen en nu ik wederom dagelijks naar ons hoofdgebouw rij, moet ik mezelf er voortdurend aan herinneren mijn iPhone mee naar de wc te nemen.

Dat komt omdat een collega er eens een heel weekend opgesloten zat. We schrijven de jaren dat er nog geen mobiele telefoons bestonden - of misschien ook wel - en toen tijdens zijn toiletbezoek de klink er af donderde, kon de man er niet meer uit. Zonder telefoon was hij niet in staat alarm te slaan.

Als ik het goed heb gebeurde het op vrijdagmiddag of –avond en die man kon schreeuwen wat hij wilde, er was niemand die hem had kunnen horen. Zelfs al had er een collega in het gebouw vertoefd. De toiletgroep bevond/bevindt zich in een uithoek van het gebouw.

Pas op zondagavond, toen de eindredactie langzaam binnendruppelde om de maandagkrant te maken, werden zijn kreten gehoord.

Het meest fascinerende aan het verhaal was dat hij uit de toiletpot gedronken had om niet uit te drogen. Al is het, als je het beredeneert, minder goor dan je denkt. Immers, een paar keer goed doorspoelen en je hebt schoon water.

Zijn probleem was ook dat hij, als alleenwonende man, niet gemist werd.

Ik ga waarschijnlijk wel gemist worden, als ik op vrijdagavond niet thuiskom, maar of dat veel helpt weet ik niet, want geen mens weet natuurlijk waar te zoeken.

Ik vergeet mijn telefoon trouwens altijd.

donderdag 10 september 2015

Als ik ergens een hekel aan heb is het trakteren omdat je jarig bent. Je loopt het kantoor binnen met een met aluminiumfolie bedekte schaal en dat voelt onhandig. Iedereen kijkt zo van: hé, er is iets met hem en daar was ik in mijn jonge jaren al geen fan van. Ik kom nooit verder dan schaapachtig knikken.

In voorgaande jaren loste ik dat op door bij de bedrijfskantine een schaal kroketten te bestellen, maar voor de verandering had ik taart gemaakt.

Het is, en dat durf ik wel te zeggen, mijn specialiteit: chocoladetaart. Een recept van Jamie Oliver en op de een of andere manier lukt hij altijd. Ik vind er zelf niet veel aan, maar net als in familiekringen werd er op het werk met smaak in gehapt. Sommige collega’s namen twee keer.

Het was min of meer het hoogtepunt van de werkdag, tijdens welke ik mij matig voelde. De dag na de avond tevoren, zoiets. Omdat je jarig bent hap je gretig in de whisky, drinkt daarna bier omdat je dorst krijgt en je eet net een bord te veel bonensoep zodat je gaat slapen met een volle buik en met een brak gevoel wakker wordt. Al had ik geen kater.

Gelukkig was het relatief rustig. Een stukje gemaakt over of Bedum in februari een waarnemend burgemeester krijgt, wat voor de hand ligt omdat er een gemeentelijke herindeling in Groningen zit aan te komen, of toch een echte. Dat laatste ligt iets minder voor de hand, maar je weet het niet.

Een andere klusje ging over het bezoek van minister Stef Blok aan Bedum en Loppersum. Een werkbezoek. Daar komt bijna nooit iets interessants uit voort, maar je kunt het je ook niet veroorloven om er niet bij te zijn. Stel dat zo’n man ineens wilde dingen gaat roepen.

De Lopsters bij wie Blok op visite ging waren ook alleraardigst. De heer des huizes was de nuchterheid zelve. Ja, ze hadden schade, maar het was een huurhuis. Vervelend ja, maar wat deed je er aan? Het werd bovendien opgelost. Je zat een tijd in de rommel, maar je kreeg er wat moois voor terug.

Ik dacht even: we kunnen nooit met zijn allen in de woonkamer bij die mensen, want naast Blok en zijn entourage was RTV Noord er met vier man en een handjevol vertegenwoordigers van woningcorporatie Wierden en Borgen en Centrum Veilig Wonen. Mijn zorgen waren voor niets en toen Blok met de bewoners een kijkje in de slaapkamer nam om de schade op te nemen, ging de burgemeester van Loppersum nog een keer rond met de schaal met gevulde koeken en bokkenpootjes. Die had ik in twintig jaar niet gehad.

woensdag 9 september 2015

Het is de dag van mijn vijftigste verjaardag. Goed moment om een dagboek te beginnen. Of beter: weekboek, want ik weet niet of het elke keer lukt een berichtje te plaatsen. Daarbij doe ik in het weekend niks. Weekboek is een betere titel dan dagboek. Er zit geen a in en dat moet niet bij mijn naam, waar al drie a’s in zitten.

Waarom dit? Tja. Op het idee gekomen door The Journals of John Cheever. Dagboekachtige notities, soms lang, soms kort, over wat hem bewoog en wat niet. Jan van Mersbergen doet het. Elke dag een verhaaltje. Uit zijn dagelijks bestaan. Het is wat schrijvers doen: schrijven.

Ik ben geen John Cheever.

Bij lange na niet. Hij was een verscheurd man. Hield van zijn gezin, maar ook van mannen. Koesterde het gezinsleven, maar bleef eenzaam. Haatte zichzelf om zijn drankzucht, maar was er van afhankelijk. Een groot schrijver, maar twijfelde daar zelf over.

Dat alles, daar ga ik het dus niet over hebben. Of misschien ook wel.

Een ander idee is dat fictie niet bestaat. Alles is autobiografisch. Zelfs als je een thriller schrijft moet jij bedenken hoe iemand wordt vermoordt. Die moordenaar ben jij. Dus kun je net zo goed over je eigen leven schrijven.

Het hoeft niet, maar ik doe het wel. Dat is mijn ding, mijn niche in het Nederlandse literaire landschap, beetje pielen op een achterveldje. Kijken of je van de dingen van de dag iets kunt maken wat lijkt op literatuur.

Schrijven is ook vastleggen. Registreren. Ik ben er niet de eerste mee, maar de schrijfsels zullen een beeld geven van de mores en sores van een gemiddelde man in een kleine provincieplaats in Groningen, die leefde in de tweede helft van de twintigste eeuw en naar ik hoop de eerste helft van de 21e eeuw. Liefst langer, want ik wil niet dood. Nooit.

Het is een mooie dag. De zon schijnt en ik ben alleen thuis. Ik wilde aan mijn boek over de voetballer Milko Djurovski werken, maar daar komt vrees ik niks van. Er is een column voor de site van de hockeyclub van mijn oudste zoon te maken en ik schrijf de eerste bijdrage voor dit weekboek. Op boodschap ben ik al geweest en ik begin zo met eten maken voor de visite vanavond. Bonensoep, tomatensoep en macaroni. Groningers hebben altijd honger.

De familie komt niet alleen voor mij. Ook voor mijn zoon Hunter. Die is eveneens jarig en wordt twaalf. Hij trakteert voor het eerst in acht jaar niet. Het is zijn vierde week op de middelbare school. Daar doe je dat soort dingen niet meer.

Mijn vrouw zei vanochtend: maak je het huis netjes voor de visite? Ze was zelf laat, dacht ze. Dus ik weet niet of ik daar aan toekom. Ik roer tussen het schrijven door de bonen om, haal de karbonades uit de koelkast en denk aan Joost Zwagerman, die gisteren zelfmoord pleegde. Alweer een door mij gewaardeerde schrijver die er een eind aan maakt. Ik trakteer me zelf alvast op een glaasje 12 jaar oude Highland Park. Dat houdt mij op de been.

dinsdag 8 september 2015

Het verkeerde bed

Ik lig op de buik van mijn vader. Het is mijn eerste herinnering. ,,Dat vond je fijn toen je klein was,’’ zegt mijn moeder, ,,Op zondagochtend kroop je altijd bij ons in bed.’’ Ik geloof haar. Het is wat mij bij staat.

Ik zal niet veel ouder dan vijf zijn geweest. Hoe lang doe je dat als kind, op de buik van je vader liggen?

De inrichting van de slaapkamer is een vaag beeld, maar oogt vertrouwd. Crèmekleurig, ‘even van ‘t wit af’, met donker nephout op de laden en deuren van de nachtkastjes en een groene sprei met een psychedelisch motief. Modern in die tijd, eind jaren zestig. Hoe mijn ouders er uit zagen weet ik niet meer. Gebruind en jong, zeg ik nu. Ik denk dat te weten, maar misschien herinner ik me de foto’s van toen. Het geheugen doet ook maar wat.

Zo weet ik zeker dat ik minimaal negen was toen we het eerste ouderlijk huis aan de rand van het dorp verruilden voor een woningbouwwijk. Dat zeg ik met stelligheid omdat ik me herinner dat ik met mijn vader op de dag van de finale van het WK-voetbal in 1974 naar het huis van de buurman liep, driehonderd meter verderop. Die had kleurentelevisie. En ik ben van 1965.

,,Nee,’’ zegt mijn vader, ,,Je was acht. Volgens mij.’’

Ik denk weer aan de zondagochtenden. Maar, realiseer ik me ineens en ik word een beetje koud, ook daar klopt iets niet. Dat crèmekleurige bed, even van het wit af, stond in de slaapkamer in het tweede huis in de woningbouwwijk en niet in het eerste huis.

Iets anders

Met de verschijning van de nieuwe columnbundel De eeuwige Veenkoloniaalis het moment gekomen om weer iets anders te doen. Op deze plek dan, op deze blog. Ik schrijf al sinds 1997 stukjes, eerst voor de krant, daarna op mijn eigen plekje op internet en nu, zo werkt het bij mij, denk ik: het is wel ongeveer klaar zo.
Ik ben geen Simon Carmiggelt die veertig jaar lang stukjes schrijft over het thema: komt een man het café binnen. Dat deed-ie erg goed trouwens, maar eens in de zoveel tijd moet ik het idee hebben dat ik me vernieuw.
Dat gebeurde met de columns Enter Sandman in de Veendammer en de Groninger Gezinsbode, die op zeker moment eindigden en waarvan de bundel Trap ze in de pokkel het resultaat is. Waarna ik aan de stukjes begon over Slochteren en het verschil met de stad. Dat leidde tot de bloemlezing De laatste bus naar Slochteren en ik verder ging met de series 'Onder de Watertoren' en 'Voorbij de Watertoren', over- en geïnspireerd op een jeugd in Stadskanaal en nu de beste daarvan (althans, daar ga ik vanuit) verzameld zijn in De eeuwige Veenkoloniaal is het opnieuw tijd om, zoals ik zal zei, iets anders te gaan doen.
Dat is te zeggen: qua vorm. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik er nog niet helemaal uit ben. Ik denk aan een soort dagboek, of weekboek, geïnspireerd op the journals van John Cheever, geschreven met een jaloersmakende openhartigheid, die ik ook bij Karl Ove Knausgard waarneem.
Maar ik denk ook aan korte verhalen. Ik beschouw beide als een verlengde van wat ik nu doe.
Ik denk ook maar dat ik beide ga doen.
Dag- en of weekboek én korte verhalen dus. Ze zullen misschien lijken op columns, maar ze zijn het niet. De hoofdpersoon in de korte verhalen is soms een ik, maar ik ben het niet. Een foto laat ik ook achterwege. De tekst moet het doen. Een stapje verder zullen we maar zeggen. De columns voorbij. Zoiets. Je moet wat.