woensdag 27 mei 2015

Voorbij de Watertoren (61) – Bij de mama

Het is een uur in de nacht als ik thuiskom. De deur van een van de kinderkamers staat open. Ik weet genoeg: er ligt weer een andere man in mijn bed. Dat is, als ik tot laat moet werken, vaker wel dan niet het geval. In plaats van het boek dat ik aan het lezen ben een Donald Duck op het nachtkastje en naast mijn vrouw een van mijn zoons, soms allebei, in diepe slaap, de mond half open.

Mijn kussen, mijn boek, mijn leesbril en mijn pyama op een stapeltje op de grond vormen een statement: bezet papa, zoek lekker elders een plek.

Dat doe ik, zij het niet direct. Al ben ik nog zo moe, meteen slapen na werk of optreden is onmogelijk. De spannings moeten er eerst uit. De kat ook trouwens, want daar denkt natuurlijk niemand aan bij al die gezellige plannetjesmakerij.

Verbond

 
Vrouw en zonen hebben een verbond waar ik buiten val. Daar heb ik zelf, denk ik, schuld aan. Als ze vragen of ze bij mama mogen slapen zeg ik ‘nee’ en zij ‘ja’. Ik denk nooit: wat leuk. Ik denk altijd: straks wordt het een gewoonte. Orde en regelmaat zijn belangrijker. Ieder zijn eigen bed, zijn eigen kamer. Dan krijg je een stevige basis voor later. Anders worden het zwerfkinderen. Iemand moet daar op letten. In ons huishouden ben ik dat.

Al gebruik ik het zelden als tegenargument, echt lekker slaap ik ook niet op een kinderkamer. Het bed van de jongste heeft een dichte kant en de hoogslaper van de oudste begint te kraken als ik er met mijn honderd kilo inklim.

,,Ga jij dan op ons bed bij Hunter of Reyer slapen’’, zegt mijn vrouw soms.

,,Kan ik niet.’’

,,Hoezo?’’

,,Omdat ik alleen kan slapen als ik tegen jou aanlig.’’

,,Ah, wat lief ja’’

Een nacht in de kinderkamer voelt als logeren. Ik lig ergens waar ik niet hoor, tussen Lego, hockeysticks en strips. Er zijn andere geluiden en het ruikt anders.

In bed, kijkend naar de poster van Messi en het ridderpak op de grond, denk ik aan de keren dat ik bij opa en oma in Mussel sliep. Als je er ’s nachts af moest en dat moest je, want je hoopte dat je niet hoefde te plassen, maar dat hoefde je natuurlijk wel, wist je dat je op vreemde bodem was.

Gezellig en vertrouwd

 
Hoe gezellig en vertrouwd de woonkamer overdag, ’s nachts, op weg naar de wc, waren je ouders ver weg. Dat zag je aan de Sanseveria op de vensterbank, aan het maanlicht op de bierglazen in de open vitrinekast en aan de stoel waar opa normaal zat. Je zag zijn broek over de leuning, dacht aan hoe hij er uit zou zien in onderbroek en je keek gauw naar zijn Herdersmes, die daar op een snijplankje zomaar voor het grijpen lag, naast een uiteindje metworst.

Als een van mijn zoons, of beide, bij ons in bed slaapt, weet ik dat ik tekort schiet als ouder, als papa. Waarom doe ik nooit spontaan mee? Waarom zeg ik altijd ‘nee’ en nooit ‘ja’?

,,Kom je bij me kijken gamen?’’

,,Straks. Moet eerst de wasmachine aanzetten.’’

,,Wil je met me voetballen?’’

,,Och kind, ik zit net.’’

Dat is het vaak

 
Dat is het vaak. Er is altijd wel wat te doen. Een pak hagelslag op het aanrecht, de vaatwasser die afgelopen is, kleren die klaargelegd of opgevouwen moeten worden. Daarom kom ik nooit aan leuke dingen toe. Het werk moet eerst en dat krijg ik er niet uit. Ik ben net als mijn opa en mijn vader. Wij zijn geen buigzame mannen.

Mijn vrouw heeft er geen moeite mee de dagelijkse gang van zaken overhoop te halen. Soms verdenk ik haar ervan het bewust te doen. Als mijn zoons voorstellen hun matrassen naar onze kamer te verslepen omdat ze dat knus vinden, dan gebeurt dat. Al slapen ze daardoor laat en al kunnen ze de volgende dag niet uit hun bed komen. Ik kan tegensputteren wat ik wil, ze lachen me gewoon uit, mijn vrouw voorop.

Zo zullen Hunter en Reyer me herinneren. Ze zullen niet met een gevoel van weemoed terugdenken aan dat ik ze ’s ochtends uit bed rammelde en dag in dag uit hun broodjes smeerde, maar wel aan dat als papa weg was, ze altijd bij de mama in bed mochten slapen.

dinsdag 19 mei 2015

Voorbij de Watertoren (60) – In het huis aan Thorsø

Ze sleept een ligstoel van buiten naar binnen. We zijn een uurtje of twee daarvoor aangekomen en meteen is er een verandering. Ik vind dat raar, maar zeg niks. Soms is dat beter.

Mijn vrouw wil zich nestelen. Met een deken over en chips en rosé binnen handbereik voor de tv en dat gaat het beste liggend. Dat snap ik. Wat stoort is dat de boel weer overhoop gehaald wordt. Moet dat nou, denk ik. Waar ze zich installeert, daar stond een schommelstoel. Ik vind: die hoort daar. Dat was zo, dus dat laat je zo.

Ze had kunnen overwegen zich aan de kamer aan te passen. Zoals ik doe. Het beste ervan maken. Met wat voorhanden is. Ook al hang ik scheef in een tweezitsbank van waaruit het lastig tv kijken is, het komt niet bij me op het meubel te verschuiven, ook niet een beetje. Ik verzit om de vijf minuten, ga liggen, dan weer rechtop, met de benen afwisselend voor me uit, opzij, omhoog en tenslotte op de tafel, maar wat ik doe, de bank blijft waar-ie is.

Bij vakantie

 
Het hoort bij vakantie. Heb je later iets om over te praten. Ongemak is wat bijblijft. Twee weken regen, keutels die weer omhoog komen na het doortrekken, drie uur in de file, klotenbank. Als alles goed gaat is er niks aan.

Ongetwijfeld heeft ook dat weer met mijn Veenkoloniale afkomst te maken, maar ik hou niet zo van veranderingen.

Mijn vrouw wel.

Ze is niet de enige. In het huis aan Thorsø kijken we ’s avonds met zijn vieren naar dvd’s van Bert Visscher. Die begint er, ik meen in zijn show Afijn, ook over. Dan komt hij thuis, neemt een duik richting bank en hop, met de bek op het laminaat. Omdat daar eerst een bank stond en ineens niet meer. Goed, het is cabaret, maar ik doe soms ook met angst en beven de voordeur open.
 
Ik zucht, zij verwelkomt me opgewekt. Blij om te veranderen.

Die bank daar weg. Die stoelen daar. Ik ben flauw van die kast. Kun je dat schilderij daar hangen?  Kan, maar dan zie je een gat waar-ie eerst hing. Nou en, zegt zij. Niks nou en. Alle muren zijn vorig jaar geverfd. Strak wit, nadat ik eerst alle vorige gaten en gaatjes heb dicht gekit. De muren zien er alweer uit alsof iemand zijn uzi per ongeluk op repeteer had staan.

Onze slaapkamer staat vol schilderijen waarvan ik vind dat ze in de kamer moeten hangen. Zij vindt van niet.

Overijsselselaan

 
In de kamer van de woningbouwwoning aan de Overijsselselaan in Stadskanaal hing een koekoeksklok rechts van de schouw. Die heeft wel twintig jaar aan die muur gehangen. De schouw was gedecoreerd met een spoorbiels. Je kunt van koekoeksklokken en spoorbielsen van alles vinden en ik heb wat van die koekoeksklok en spoorbiels gevonden, maar mijn ouderlijk huis was mijn ouderlijk huis juist door die koekoeksklok en spoorbiels.

De enige verandering aan de Overijsselselaan was dat de zitbank halverwege die twintig jaar van de ene naar de andere kant van de kamer verhuisde en dekenkist met tv de omgekeerde weg volgden.

Een huis waar voortdurend alles verandert wordt geen thuis. In Stadskanaal bleef het zoals het was. Je brak nooit je poten over een bijzettafeltje dat ineens in een looproute stond en je had een gelukkige jeugd.

Met vrienden

 
Ik kom al lang in Denemarken. Eerst met vrienden, nu met het gezin. Altijd naar dezelfde plaats. Virklund. In een huisje aan een meer. Thorsø. Sø is Deens voor meer en Thor is de god van de Donder.

De huisjes verschilden, de straat niet. Altijd de Vesterlundvej. In het dorp is in twintig jaar tijd weinig veranderd, behalve de openingstijden van de Spar en het winkeltje aan de Virklundvej. Thorsø ligt er nog net zo bij als toen ik er voor de eerste keer kwam.

De semibungalow die we nu huren is redelijk nieuw. Op die plek stond twee jaar geleden een rood huisje. De trap kraakte als je naar boven liep, verwarming was er niet, het eerste wat je ’s ochtends deed was de open haard aanmaken en we wasten de kinderen op het aanrecht in de keuken.

woensdag 6 mei 2015

Voorbij de Watertoren (59) – Over Kamp en gas

Kamp en gas blijven een slechte combinatie. Henk Kamp en aardgas. Het gedoe rond de omgekeerde bewijslast toont weer eens aan dat wij, Groningers, alles wat onze kant op komt, meter voor meter moeten bevechten.

Niks groot gebaar, niks ruime compensatie. Voor elke cent voor elke scheur, veroorzaakt door aardbeving door gaswinning, moeten we ons tot in den treure verantwoorden.

Zelfs Marcel Thijsen, burgemeester van Tynaarlo, zei het vorige week, toen ik hem interviewde over zijn eerste maanden in Noord-Drenthe. De man uit Wijchen heeft inmiddels ook zo zijn ervaringen over de schadeafhandeling. Geen positieve, uiteraard.

Thijsen zei letterlijk: ,,Ik kan er met mijn botte zuidelijke hoofd niet bij dat je voor 200 miljard euro aan waarde uit een gebied haalt en dan moeilijk doet over een paar duizend euro voor een paar scheuren.’’

Die woorden staan woensdag 6 mei in de Drentse editie van het Dagblad van het Noorden.

Moeilijk doen

 
Ook de Belgische geoloog Manuel Sintubin verbaast zich over het moeilijk doen, van Kamp en NAM. Hij zei op 25 april 2015 in het DvhN: ,,Geef de opbrengsten van het gas dat nu nog in de grond zit aan de Groningers. Gewoon, alles, 100 procent. De rest van Nederland heeft de afgelopen decennia ruimschoots genoeg aan het gas verdiend, het is tijd dat Groningen zelf ook eens profiteert en uitgroeit tot een bloeiende provincie.’’

De in Leuven woonachtige wetenschapper volgt de ontwikkelingen in Groningen op afstand en verbaast zich bijna overal over. Over het gemak waarmee Groningers zich neerleggen bij de situatie die door NAM en Rijk wordt gecreëerd. Over wat het rijk, minister Kamp dus en de NAM, nalaten.

Hij vergelijkt de situatie in Groningen met die in Oklahoma. Een staat die, vanwege olie- en gaswinning en de injectie van afvalwater, eveneens getroffen wordt door veel aardbevingen: ,,Oklahoma was arm en heeft door de gaswinning een enorme economische boost gekregen. De staat heeft niet alleen de lasten, maar ook de lusten. Daardoor is de bevolking veel meer bereid om de nadelen te accepteren.’’

Daarnaast gaat, aldus de man uit Leuven, de discussie veel te weinig over veiligheid: ,,Er is altijd kans op The Big One. Dat kan binnen een uur zijn, maar ook over honderd jaar. We weten het simpelweg niet.’’

Wat we niet weten

 
Of we dat niet weten, is overigens de vraag. De NAM boort al vijftig jaar naar gas in Groningen. Dan weet je volgens mij wat er in de grond gebeurt. Maar goed, Sintubin is wetenschapper en ik denk dat hij daar beter zicht op heeft dan ik.

Sintubin: ,,Aardbevingen die door mensen worden veroorzaakt zijn nieuw. We zijn het nu aan het ontdekken. Wetenschappelijk gezien is Groningen één groot experiment. We hebben het níet onder controle. De mensen horen dat niet graag, maar het is een gegeven.’’

We zouden iets meer kunnen weten, maar dat weten we niet, want de NAM doet ook moeilijk over haar onderzoeken, concludeert Sintubin: ,,Wat heeft de NAM al onderzocht? Ik weet dat niet want niet alles wordt gepubliceerd. De NAM schermt met een internationaal onderzoeksteam dat ermee bezig is. Ik heb daar vraagtekens bij. Als je gedegen onderzoek wil doen, dan heb je de beste wetenschappers nodig. Ik kan je precies vertellen wie er dan in dat onderzoeksteam zouden moeten zitten. Maar bij mijn weten zitten die personen er dus niet in.’’

Verbazing is er bij hem ook over de focus op de gasvelden bij de Waddeneilanden en over het feit dat de NAM nog altijd spreekt over gaswinning tot 2070. ,,Europa wil in 2050 zo’n 80 tot 95 procent minder broeikasgassen uitstoten dan in 1990. Rond die tijd moet Europa dus bijna vrij van fossiele brandstoffen zijn. En dan rept zo’n oliebedrijf van business as usual tot 2070.’’

Maar de NAM doet niet eens moeilijk over het feit dat ze moeilijk doet. De mentaliteit is en blijft zoals de nieuwe directeur, Gerard Schotman, het verwoordde in het DvhN van 31 januari 2015.

Mooie praatjes

 
Hij zegt weliswaar niet met mooie praatjes het vertrouwen te willen herwinnen, maar met daden, maar afgaand op de ervaringen van Thijsen is de praktijk nog steeds een ander verhaal. Dat is ook niet zo gek, want Schotman zegt doodleuk dat de NAM zich verantwoordelijk voelt en ruimhartig genoeg is, maar: ,,dat betekent niet dat je als een Sinterklaas alles maar links en rechts kunt doen.’’

Eigenlijk, dacht ik toen ik dat las en dat dacht ik nog steeds en daarom blijven de woorden van Thijsen ook hangen: de NAM zou dat juist wél moeten doen. Cadeautjes uitdelen.

Doe niet moeilijk over meldingen, doe niet moeilijk over omgekeerde bewijslast, doe nergens moeilijk over. Wat je ook uitgeeft aan schadeherstel, compensatie en cadeautjes, het zal altijd een schijntje blijven, afgezet tegen de 200 miljard euro die hier uit de grond is gehaald en de miljarden die nog uit de grond worden gehaald.

Dat die gasbel hier zit is geen verdienste van de NAM. Daar heeft de NAM, of Henk Kamp, niks voor hoeven doen. Die gasbel, dat is ook een cadeautje.