donderdag 28 april 2016

Liselotte was dinsdag aan het monteren en schoot erg in de lach. Ze keek mij aan, onze bureaus staan op een meter of zes van elkaar, en ik keek terug: ,,Lach je me uit?’’

,,Ja.’’

Ik erheen en ik zag mezelf juichen als Johan Cruijff. Een doelpunt maken, opspringen en mijn rechtervuist weggooien. Twee keer achter elkaar en bij de laatste keer ging ik bij het landen door mijn enkel en liep hinkend weg. Het zag er inderdaad niet uit. Vond ik. Zij vond dat erg grappig.

Wat ik nog duidelijker zag: ik leek op Cees van Kooten toen hij bij de oud-internationals voetbalde. Twintig kilo te zwaar en ik besloot op dat moment écht iets aan mijn figuur te gaan doen.

Ik ben dik honderd kilo en dat komt niet door mijn zware bouw.

Een eerste begin was er gisteren, op Koningsdag. Een beetje. Dankzij mijn jongste zoon. Die wilde voetballen. En dat deden we. In de speeltuin in de wijk achter ons. We hadden er tijd voor, want ondanks dat mijn vrouw ’s ochtends om half tien al nerveus door de kamer ijsbeerde, voortdurend vragend wat we gingen doen vandaag, was het geen weer om wat te doen. Regen, hagel, wind, the works. Zelfs in de tuin ging niet.

Voetbal wel.

Het veldje bij de speeltuin is bepaald geen Cruyff Court. Sterker, het oppervak kent evenveel pieken en dalen als het Lake District, maar dan op een postzegel tussen Stelling en Voeghouten en we moesten voortdurend opletten omdat de bal op het zompnatte veld alle kanten opstuiterde. Strikvraagje: waar krijg je een betere techniek; op zo’n superglad Cruyff-veldje of op een Brits moorlandschap?

Nadat er andere jongetjes bijkwamen zei ik dat hij nog even door mocht gaan, ging ik nog even hardlopen.

Dat voelde goed, al had het voor die dag geen zin meer, want we gingen uit eten. Dat doen we bijna nooit, in ieder geval niet met ons vieren, maar Koningsdag leek ons een mooi moment. Onze zonen sputterden voor de verandering eens niet tegen en mijn vrouw reserveerde. Een steakhouse riep ze. Nee, zei ik: dat is een truckerscafé.

Dat bedoelde ik niet negatief, want ik kijk graag naar Ice Road Truckers en Outback Truckers. Ik ben gek op trucks en als ik niet zou schrijven, zou ik vrachtwagenchauffeur worden. Dat wil ik trouwens nog steeds.

De schnitzel van de jongste zoon was model kettingkast, de oudste kreeg twee racks spareribs van een dusdanige lengte dat ik dacht dat er radiatoren op zijn bord lagen, mijn vrouw ging voor de mosseltjes en zoals vaker was mijn chilisteak niet medium zoals ik had gevraagd, maar rauw, maar ik dronk sinds decennia weer een Southern Comfort, daarna een Desperado, verlangde naar Hank Williams, Uncle Tupelo, The Dixie Chicks of J.J. Cale en we hadden een leuke avond met het verzinnen van de namen voor de drie katjes die we krijgen.

Er stond inderdaad steakhouse op de gevel, maar op de parkeerplaats stonden meer trucks dan personenwagens. Eenmaal thuis konden we geen pap meer zeggen.

Ik heb vandaag een ATB gekocht.

dinsdag 26 april 2016

,,Reyer, ben jij je nu al aan het aankleden?''
,,Ja, papa.''
,,Wil je daar dan onmiddellijk mee door gaan?''

maandag 25 april 2016

Ik vrees dat ik mezelf vandaag onsterfelijk belachelijk heb gemaakt. Dat zal binnenkort, ik vermoed komende zaterdag, zijn beslag krijgen.

Het zit zo: er ontstond ter redactie het idee over een verhaal dat te maken had met voetbal en juichen. Of ik dat wilde schrijven? Was net wat voor mij. Vonden ‘ze’. Dat vond ik eigenlijk ook wel. Althans: ik zeg niet snel nee, dus schreef ik dat verhaal. Maar aangezien we niet alleen meer een krant maken maar ook een website was er al snel nog een idee – ik meen zelfs dat het van mezelf kwam – voor een filmpje erbij.

Dus stond ik vanochtend om half twaalf, met collega Liselotte, die heel goed filmpjes kan maken, vooral als het ‘apart’ moet, op het hoofdveld van de vv Engelbert. Zij met camera, go-pro en andere hardware en ik in voetbalshirt, korte broek en voetbalschoenen. Het moet voor de achteloze voorbijganger een bijzonder tafereel zijn geweest.

Een wat dikkige man met de techniek van een eiken voordeur die met een bal in de weer is, moederziel alleen, gefilmd door een jongedame die zijn dochter had kunnen zijn. Er zijn mensen voor minder opgepakt.

Tussen de hagelbuien door maakten wij opnames voor een korte film die, inderdaad, met voetbal en juichen te maken had en waarvoor ik een aantal dingen heb gedaan, die ik normaal gesproken nooit zou doen. Zeker niet in voetbaltenue.

We hadden wel veel lol.

De apotheose was dat ik helemaal onder de modder tegen half twee weer in de auto stapte. Ik was vergeten douchespullen mee te nemen. Terwijl Liselotte de hardware inpakte en alleen haar rubberlaarzen hoefde te verwisselen voor casual boots, veegde ik me zo goed en kwaad als het kon met twee theedoeken schoon, trok T-shirt en spijkerbroek aan over mijn vies bovenlijf en natte onderbroek en gooide de stinkende voetbalspullen achterin de auto.

Wiegend op de klanken van J.J. Cale reden we terug naar kantoor, waar ik snel mijn gezicht en bovenarmen schoonmaakte en achter mijn bureau plaatsnam, hopende dat de collega’s niet al te veel last hadden van de geur van drogend modder.

Ik was precies op tijd terug, want ik had om twee uur een telefonisch interview en moest tot vier uur nog van alles doen, alvorens ik naar huis kon om te douchen.

Wat ik echter het meest bijzonder vond was dat Liselotte een app had, tenminste ik geloof dat het een app was, waarbij ze op de minuut af kon zien of er in Engelbert regen zou vallen of niet.

Dat leverde de volgende scene op: ik reed de parkeerplaats bij MFC Engelbert op in de stromende regen en Liselotte zei: over een minuut moet het stoppen. Een minuut later: de regen hield op.

Dik anderhalf uur later, kort na de laatste take, zei Liselotte: we zijn net op tijd. Ik had de auto nog niet gestart of de regen kwam weer met bakken naar beneden.

donderdag 21 april 2016

Als we de jongste bij zijn school hebben afgezet slaan we vanaf de Zuiderweg de Gerard de Vriesstraat in. Rechts of links, vraag ik de oudste. Of via het Slochterdiep naar Groningen, of via de A7. Qua tijd maakt het niet zoveel uit, qua bochten wel. Links, zegt hij, langs het ‘vrolijke wiefke’. Ik kijk hem niet-begrijpend aan. O ja, zeg ik een seconde later, het werkmeisje.

Ze hoort bij de lui die al weken, maanden, aan het Slochterdiep werken. De vaarweg, nou ja, wordt verbreed en uitgediept en de walkanten versterkt. Heringericht, in ambtelijke termen. Dat is een fatsoenlijk woord voor: ‘we hebben er jarenlang geen kloten aangedaan, ook al klaagden kindertjes steen en been dat Sinterklaas elk jaar in een Kever cabrio bij de haven arriveerde omdat er zelfs geen platbodem meer door het diep kon, maar nu er eindelijk Europees geld is doen we er wat extra’s bij’.

En waarom kan het nu ineens wel?

Tja.

We zijn er overigens blij mee, want het verbrede Slochterdiep loopt nu door prachtig moerasgebied en nu maandenlang baggeren en verbreden zijn werklieden bezig met de walkanten en dat betekent drie graafmachines op de rijbaan en veel oponthoud, maar dat vinden we niet erg. De beloning is er in de vorm van zwaaien naar het vrolijke wiefke.

Zij is een jonge vrouw in werkkleding die wij weten niet wat staat te doen bij de graafmachines. Wij denken: alleen verkeer regelen, maar wat leuk aan haar is dat ze altijd zwaait. Dan zwaaien wij terug en dan beginnen wij de dag vrolijk.

Soms staat ze met de hand omhoog. Dan moeten we wachten omdat van de andere kant verkeer komt. Dat duurt nooit lang. Dan wenkt ze: kom maar mensen.

Dan geven wij gas. Maar niet te veel, want wij willen ook dat ze ons ziet, mijn zoon en ik. Vinden we leuk. Wat we eigenlijk niet willen weten is dat ze natuurlijk net zo vrolijk zwaait naar andere automobilisten.

Ze is trouwens sinds een paar dagen niet de enige werkmens in oranje hesje. Bij haar staat een grote donkere meneer en vandaag keek het vrolijke wiefke niet naar het verkeer, maar naar iets wat die nieuwe collega op een smartphone liet zien. Dat zint ons niet. Die man moet daar mee stoppen. Desnoods zoekt-ie naar ander werk. Wij willen dat als wij er langs rijden, het werkmeisje naar ons zwaait. Dan zwaaien wij terug en beginnen wij de dag vrolijk.

woensdag 20 april 2016

Schrijven doe ik, zittend aan de keukentafel. Al heel lang, sinds jaren, met de rug naar het raam, waarom weet ik niet. Zo heb ik meerdere boeken geschreven. Op de laptop, aan de keukentafel, rug naar het raam. Hoeveel boeken? Weet ik niet. Stuk of wat, ieder jaar één. Minstens vijf.

Omdat ik meestal ’s avonds schreef en het donker was, had ik geen last van het licht. En dit jaar ook niet zo. Tot deze week, vorige week, die week daarvoor. Ik merkte dat ik lastig op het scherm kon kijken. Welke stand ik ook probeerde, het bleef vaag. Ik denk niet dat het licht in Midden-Groningen is veranderd, wel mijn momenten van schrijven.

Dus zit ik sinds vandaag aan de overkant van de tafel, aan de overkant van mezelf. Met de rug naar de gang, kijk ik naar het raam en naar de stoel waar ik nu niet meer zit. Al zie ik mij nog zo zitten.

Of ik aan deze kant blijf weet ik niet. Ik neig ook naar een andere tafel in de kamer. Tegen een blinde muur, maar wel met aan de zijkant zicht op onze vijver, onze tuin, het Kleine Bos. Ik ken mezelf: dan kom ik weinig aan schrijven toe. Dan ga ik naar buiten zitten kijken.

De nieuwe plek aan de keukentafel moet wennen. Dat is altijd zo. Alles moet altijd wennen. Tot het gewoon is.

Ik kijk naar mijn scherm en daar overheen naar het raam, dat omkaderd is door een wit kozijn. Het is een rechthoekig raam, met links een inzetraam dat open kan. Daarvoor is het nog te koud. Op de vensterbank staan zes dingen. Rechts vier witte kaarsenstanders naast elkaar. Twee brede aan de buitenkant, twee smalle in het midden. In de brede zitten kaarsen. Die hebben wij soms aan. Vooral als er visite komt. Er zit gestold kaarsenvet op die buitenste twee. Tussen de middelste kijk ik uit op twee konijntjes. Van steen, porselein, zeg het maar. Ze zitten op hun achterste en kijken mij aan. Althans, de koppen van de beeldjes zijn op mij gericht. Daar zit verder geen emotie of zo in, want het zijn dingen. Ik kan terugkijken wat ik wil, zij bewegen niet.

Aan de linkerkant staat één bloemenvaas, opgebouwd uit zes kleine bloemenvaasjes. Design. Mijn vrouw heeft daar oog voor. In alle vaasjes zit een bloem. Iets wits, geen idee welk type. Ik werk veel in de tuin, maar dat is vooral omgraafwerk, de grote lijnen. De finishing touch, dat doet mijn vrouw. Dat kost meestal een paar centen, maar dan heb je ook wat.

Helemaal links op de vensterbank staat onze huistelefoon in de houder. Die gebruiken we zelf nooit, maar we hebben een aansluiting en soms bellen mensen die verkeerd verbonden zijn. Voor hen is het handig dat ze weten dat wij niet degene zijn die ze moeten hebben. Dan bellen ze niet weer. Ook voor ons is het handiger, al was het rustiger toen we geen huistelefoon hadden.

Door het raam zie ik ons hek. Jaren geleden met de buurman opgebouwd. Tropisch hardhout en betongaas en daar groeit dan Hedera tegenaan. Gaat nooit weer af. Duurzamer kun je het niet krijgen. Saillant detail: toen ik in Winschoten in mijn eentje op een flatje woonde, was dat in de Hedera-buurt. Mijn straat was de Hyacintstraat. Daar denk ik soms nog aan. Je was jong en je wilde wat en er waren veel meer jongens en meisjes van mijn leeftijd die in die tijd van alles wilden. Aan het Marktplein in de Rozenstad waren ook allerlei cafés en discotheken waar je van alles kon willen. Tot zo laat je wou. Ik heb nu niks te klagen, maar als je me vraagt: was je gelukkig daar, dan is het antwoord: ja.

Boven het hek steken bomen uit. Bomen in de tuin van de buren en daar weer achter een blauwe lucht. Een vlekkeloze blauwe lucht. Het is weer voorjaar. Ik blijf hier zitten.

dinsdag 19 april 2016

Mijn oog viel op het gezicht van een vrouw, bij de onderkant van een heg van een tuin op een T-splitsing, ergens in het dorp waar ik moest zijn. Daar bleef het niet bij. Aan het hoofd zat een lichaam dat op de knieën zat, maar dan voorovergebogen en voor haar stond een doos. Een bruine kartonnen doos. Ze had zwart haar, in een staart, een donkerblauwe jas, zwarte of donkerblauwe broek, witte gymschoenen maar dat gok ik en een Aziatisch voorkomen.

Al die onderdelen van de situatie zag ik eigenlijk niet in een keer, maar vielen als puzzelstukjes ineen terwijl ik de bocht omreed. Eerst het besef: hé, daar zit iets. Daarna: dat is een mens en weer een onbenoembaar deel van tijd later, ik vermoed het zoveelste deel van een nanoseconde, want ik werkte met de snelheid van licht, was er de constatering dat ze daar iets zat of lag te doen. De juiste term voor haar houding moest ik mezelf schuldig blijven. Hurklig, liggend op de knieën, zoiets.

Dat ik de informatie van de waarneming niet in een keer rond had als een compleet verhaal, realiseerde ik me op weg naar huis. Ik stond in de stand dat je iets zag en het dan meteen begreep, maar nu besefte ik dat de tijd een factor was in het bevatten van deze waarneming. Als een opeenvolging van besefjes. Een oude Mickey Mouse-film die langzaam op de juiste snelheid komt. Zo’n boekje waarvan je de hoeken van de blaadjes snel achter elkaar laat flippen, zodat de tekeningen in die hoeken tezamen een bewegend beeld vormen.

Dat klopt niet helemaal, maar anders kan ik de weg van ogen naar hersenen, van beeld naar reconstructie, niet uitleggen.

Pas toen ik het beeld compleet had, kreeg ik door dat er nog iets meer bij moest en dat was wat de vrouw in haar hand had en in de doos voor haar deed: een groen blaadje.

Een blad van een plantje dat blijkbaar onder de heg groeide en dat ze nodig had en bijzonder was, anders zou je daar niet op maandagavond voor op je knieën liggen, of hurkliggen.

Het eerste wat ik dacht was: ja, die Aziaten weten veel meer van de natuur dan wij. Vast een kruid dat daar groeit. Een gezond, geneeskrachtig of verrukkelijk plantje, waarvan wij niet weten dat het bestaat en al helemaal niet dat het onder onze neus groeit. Al verder denkende zag ik de vrouw hoofdschuddend thuiskomen, vol onbegrip over de domme Groningers die de kostbare schatten zomaar voor het oprapen hebben.

Zou ze de blaadjes dezelfde avond nog in een gerecht verwerkt hebben, of zou het kruid eerst zes maanden moeten drogen op een donkere, goed geventileerde zolder tijdens de vier manen van het eerste kwartaal van het jaar van de dwergpoedel?

Thee van de blaadjes trekken deed ze misschien. Wellicht lag er een ziek kind op de bank in de woonkamer, onder een dikke deken en met een stapel Donald Ducks naast zich. De griep ging rond en in plaats van zo’n suikerzoet hoestdrankje, zou de irritatie aan de luchtwegen veel sneller over zijn na twee kopjes van die thee. En uiteraard een goede nachtrust.

Dat het gewoon blaadjes waren voor konijn of onkruid dat ze met de hand onder haar heg vandaan plukte omdat je met de schoffel zo moeilijk tussen de stammetjes kwam, wilde ik eigenlijk niet weten.

zondag 17 april 2016

Journalist, het is een beroep

Arjan, een collega, kreeg een telefoontje. Van een meneer wiens kleinzoon eerste was geworden bij judo. Hij had een bericht gemaild.

,,Meneer’’, zei Arjan, ,,het is tien uur.’’

,,Ik heb mijn telefoonnummer gemeld’’, ging de man door, ,,maar er mist een 6. Tussen de 4 en de 9 moet nog een 6.’’

Of de journalist daar even naar kon kijken. Nu.

,,Meneer’’, zei Arjan, ,,het is ZONDAGAVOND tien uur. Ik kijk daar morgen naar.’’

,,Own.’’

Niet uit te sluiten is dat de beller tegen zijn vrouw een klaagzang heeft afgestoken over de teloorgang van de journalistiek en die van de Groningse in het bijzonder. Niet uit te sluiten is dat de man hoofdschuddend verzuchtte: ‘Het zijn tegenwoordig net ambtenaren.’

Van de journalist, verslaggever en nieuwsjager, wordt op de een of andere manier verwacht dat hij twentyfourseven actief is. Dat je hem of haar elk moment kunt bellen waarna hij of zij er met opschrijfblokje en Bic-pen op uittrekt.

Dat de opa van de kleine judoka dat denkt is hem en veel anderen niet te verwijten. Het klassieke beeld is ergens in de jaren zestig ontstaan, toen meer rare gedachten de wereld in zijn geslingerd. Zoals het idee dat een commune werkte, dat geen BH dragen stevige borsten gaf en dat je, zo lang je maar overal tegen was en veel blowde, niet hoefde te werken.

Het was de tijd dat journalist een vrij beroep was. Iedereen kon het worden. Dropouts in de machinefabriek en gesjeesde studenten Nederlands. Ze vielen op na een ingezonden brief, of een berichtje over een schaakmatch en van het een kwam het ander.

Je hoefde er bijna niks voor te kunnen.

Toen ik in de drukkerij werkte en aan een vriend, sportjournalist bij het Nieuwsblad van het Noorden, vroeg of dat moeilijk was, schrijven over voetbal, was het antwoord: ,,Nee hoor, je moet er een beetje verstand van hebben en een meter vooruit Nederlands kunnen schrijven.’’

In die tijd ontstond de klassieke journalist, die net even te lang haar had, net even te dik was, gekleed in een net niet schoon colbertje met elleboogstukken, die net een scheiding te veel achter de rug had en die je tot laat kon bellen voor een tip die hij dezelfde avond nog, eenzaam en alleen in een enorm redactielokaal, omtoverde tot een voorpaginaverhaal. Waarna hij opnieuw het café indook.

Het waren mannen, toen waren het vooral mannen, die net als de politie en brandweer vooraan stonden bij rampen en rellen.

Veel vrienden had hij niet. Dat lag in het beroep besloten, het twee-na-oudste in de geschiedenis van de mensheid, na hoer en jager. Er moet immers iemand zijn die rondkwekt dat die en die het met iedereen doet en dat die en die een mammoet heeft gevangen. Populair werd je er niet door, zonder kon je ook niet.

Of de eerste verslaggever met de poten in het mammoetbloed stond is niet bekend, maar de journalist is nog steeds een hij of een zij die op Van Bommels of Manolo Blahniks in het bluswater staat.

Alleen, niet meer twentyfourseven.

Dat heeft niks met de teloorgang van het beroep te maken, wel met de tijd. In de wereld van vijftien voorlichters op één journalist kan de nieuwsjager er niet meer, zoals de Aad van der Naads van vroeger, op intuïtie een slag naar slaan, omdat je dan twentyfourseven aan het bellen bent met afdeling communicatie, bestuursadviseur of manager externe contacten.

Los van het feit dat de journalist steeds meer mens is geworden, met kinderen naar ouderavond, streetdance en hockey gaat en met partner Bingekijkt naar House of Cards, Homeland en Making a Murderer, nauwgezetheid is een noodzaak.

Niet alleen om te voorkomen dat hij of zij door de in framing gespecialiseerde communicatiemaffia de oren wordt gewassen, maar ook op Twitter wordt gekielhaald door de in de jaren zestig en zeventig opgegroeide lapswanzen, die nog steeds blowen en overal tegen zijn en nu op social media, anoniem uiteraard.

De journalist van nu is aldus een nieuwsmanager.

Staat om zes uur op, gaat hardlopen, wekt om zeven uur zijn gezin, maakt ontbijt, vult de broodtrommels, brengt kroost naar school, zit om negen uur achter zijn bureau en maakt een lijstje met onderwerpen voor de vergadering van half tien - die overigens nooit om half tien begint omdat de stadsredactie op zijn vroegst vanaf tien over half tien binnendruppelt. Met al die lijstjes worden krant en website van die dag in de steigers gezet.

Daarna gaat de journalist op reportage, interviewt iemand uit zorg, onderwijs, politiek, een student die de wereld rond fietst of loopt voor geld voor zeldzame ziekte of school in Ghana, of de voorzitter van het burgercomité tegen de nieuwe Ringweg.

Een constante in de werkdag is bellen met de voorlichter van gemeente of provincie die zelden opneemt omdat ze zit te lunchen of ouderschapsverlof heeft en als ze het per ongeluk toch doet belooft de organisatie in te duiken en drie dagen later SMS-t dat de portefeuillehouder niet kan reageren omdat het onder de rechter ligt, dan wel het debat in de raad afwacht.

Hij of zij tikt om half vijf de laatste kortjes in, dan naar huis om het avondeten klaar te maken, daarna door naar commissie, raad of informatiebijeenkomst over AZC, tegen tien uur bellen met de eindredactie dat het stukje klaar is en thuis net tijd heeft voor één slaapmutsje, omdat de volgende dag om zes uur de wekker weer gaat.

De journalist van de 21e-eeuw checkt alles driedubbel, laat stukken voor publicatie tegenlezen door collega’s, zit in dossiergroepen economie, aardbevings en infrastructuur en werkt in de drie uurtjes vrije tijd per week aan een boek en doet alles zo nauwgezet dat de weekenddienst zondagavond om tien uur hooguit een keer hoeft te bellen met brandweer of politie, maar niet met opa’s voor een bericht dat toch niet in de krant komt.
 
Uitgesproken op zondag 17 april 2016 bij de uitreiking van de Groninger Pers Prijs 2015, in een speciale aflevering van de talkshow Stand van Stad, in het Groninger Forum. De prijs werd gewonnen door Louis Stiller met zijn reportage 'Hoe Warffum werd wakkergeschud' (Vrij Nederland, 11 februari2015)

woensdag 13 april 2016

Er is een tijd geweest dat ik geen voetbal op tv keek. Dat had er mee te maken dat we net kinderen hadden, maar het kwam ook omdat ik niet tegen mijn verlies kan. Soms wint een ploeg die dat niet verdient en wat dat bij mij teweeg brengt ervoer ik vanavond weer bij Atletico Madrid – Barcelona.

Ik snap dat Messi cum suis nauwelijks uitgespeelde kansen creëerden en op die manier misschien ook geen aanspraak op de zege mochten maken, maar waar ik zeer slecht tegen kan is dat ellendige ge-tijdrek. Een wissel nam twee minuten in beslag en bij elke dood moment werden er minuten gesmokkeld en de scheidsrechter deed er niks aan en wat dat met mij doet is dat ik zoveel spanning opbouw dat mijn hart naar buiten wil en voor die tijd van al het bloed afwil en dat in noodtempo door de aderen jaagt en ook de botten van mijn ellebogen lijken er uit te willen en ik voel hoe mijn kaken aanvoelen als koud ijzer en ondertussen vloek ik in gedachten alle duivels tot de hel uit en dat is geen prettig gevoel.

Er wordt mij groot onrecht ongedaan, denk ik.

Wat een rare gedachte is. Ik ondervind er helemaal geen nadeel van. Mijn leven verandert er nog geen komma door. Ik zit nog steeds in de kamer, op de bank, in een huis met een dak en een werkende kachel en een gevulde voorraadkast en morgen ga ik naar het werk zoals op andere dagen en toch en toch en toch.

Een tijdlang ging het voetbal grotendeels langs mij heen. Ik werkte, ik zorgde, ik schreef, ik las en dat kostte alleen maar energie in plaats dat het energie vrat. Zoals vanavond.

Bij schrijven heb je alles zelf in de hand, bij voetbal niet. Van schrijven word ik rustig, van voetbal niet. Als ik schrijf maak ik iets, als ik voetbal kijk maak ik niks.

Waarom ik weer ben gaan kijken heeft een voor de hand liggende reden. Mijn jongste zoon voetbalt. Hij traint, ik ga mee, hij voetbalt, ik ga mee, hij speelt Fifa, ik kijk mee, hij wil Champions League en eredivisie zien en ik zit er naast en hij en ik hebben met een vriendje en diens vader een seizoenskaart voor FC Groningen.

Dat is enerzijds leuk, anderzijds voelt het alsof de balans uit mijn leven verdwijnt. Ik zat voorheen hele avonden te schrijven, nu hang ik op de bank en kijk en was ik na een avondje schrijven moe, nu ben ik na een nederlaag van Barcelona als dit volkomen leeg. Ook na een bezoek aan de  Euroborg trouwens.

Het enige voordeel van de uitschakeling van Messi cum suis is dat ik voor de rest van het seizoen geen Champions League meer hoef te kijken, want wie er nu van wie wint vind ik totaal oninteressant.

maandag 11 april 2016

Eens in de zoveel tijd verander ik de bureaubladachtergrond op mijn laptop. Dat doe ik al zo lang we met computers werken en het kan van alles zijn. Van Nighthawks van Hopper, The Farm van Míro tot een foto van Ernest Hemingway, in korte broek schrijvend aan zijn bureau, maar eigenlijk zijn het vooral landchapjes waar ik voor kies.

Tot aan vandaag gebruikte ik een winterse foto van Anchorage, Alaska, in paars licht. Gemanipuleerd waarschijnlijk, maar ik geloof onmiddellijk dat de lucht daar zo kan zijn. Zelfde als de plaat van de zijkant van Santa Barbara. Een badplaats in roze tinten. Dat is mogelijk, daar.

De sfeer op mijn bureaubladachtergrond past doorgaans bij het jaargetijde. In de herfst wil ik nog wel eens kiezen voor een rood en geel gekleurd woud in Maine, tegen de kerst is het altijd een winterlandschap en niet zelden een eenzaam huis met een kerstboom ervoor in een verder witte omgeving.

Alleen al het zoeken naar plaatjes is leuk. Google maar eens op ‘Amerika’s backyard’, ‘Hudson River’, of ‘Vietnam, rural scenery’. Burning Man levert ook fascinerende beelden op, al durf ik die nog niet zo goed als achtergrond gebruiken. Op het werk staat er regelmatig iemand achter je te koekeloeren.
 
Ik had ooit ook een heel mooie van een hutje op een strand, ergens ik weet niet waar, maar die ben ik kwijtgeraakt nadat mijn vorige laptop crashte. Dat is een aantal jaren geleden en welke exotische termen ik ook intik: nooit weer gevonden. 

Ik kan uren met zoeken bezig zijn en de eerlijk gebiedt te zeggen dat ik dat vanavond ook even heb gedaan. Er was een commissievergadering in Loppersum met twee presentaties. Een van Marketing Groningen, over hoe we meer toeristen naar Groningen gaan krijgen en een over de Waterketen Groningen. Ik luisterde, maar scande met een half oog de foto’s van lavendelvelden in de Provençe. Het is er een geworden van een pleintje. Al twijfel ik wel of die heel lang blijft staan. Die van Hemingway is ook een zomerse plaat.

donderdag 7 april 2016

Als ik de badkamer binnenloop, zie ik mijn jongste zoon in bad zitten. Hij speelt met een plastic bakje. Laat er water in lopen en dan er weer uit.
,,Hoi pap.''
,,Hé, lullo'', zeg ik, ,,heb je nog geneukt?''
,,Jij denkt altijd dat je zó grappig bent, hé?''
,,Ben ik ook.''
,,Niet.''
,,Wel.''
,,Niet.''
,,Welwelwelwelwelwelwel...''
,,Nietnietnietnietnietnietniet...''

woensdag 6 april 2016

Wij hadden twee Duitse jongetjes te lunchen. Een uitwisseling van de school van de jongste. Er was nog een Nederlands jongetje bij, dus zaten er zomaar vier man aan tafel. De woensdag is mijn schrijfdag, maar dit vond ik niet erg. Ik hou van talen en het leek me leuk me weer eens als Goethe, Hesse en Hölderlin uit te drukken en tijdens een lunch met twee tienjarige jongetjes zou ik kunnen praten zoals ik geleerd had in de Winnetou-films (‘Hände hoch, Schweinhund’).

Ik begroette ze met een ‘Tag, Jungs.’

,,Hallo’’, zeiden ze.

Of ze Hunger hadden.

Ja.

Of ze knakwurst kenden.

Dat kenden ze.

Ietwat Trinken daarbij?

Gern, ja.

Ik had chocomelk, Capri-Sun, eieren, Kaiserbrötchen, puntbroodjes (punktbrötchen?) en ook nog gewone witte bolletjes gehaald, maar geen rekening gehouden met het feit dat kindermagen na twee broodjes knakworst tjokvol zitten, dus de hagelslag, pindakaas, ham en käse, evenals het plan voor een Salade Niçoise kon ik in de (koel)kast laten, alsmede de Orangensaft.

Op de een of andere manier had ik me een soort kringgesprek voorgesteld, waarbij wij alles zouden komen te weten over hoe zij woonden en leefden in Weener (‘Bayern? Ach nee…’) en wij honderduit vertelden over het leven in het rurale Slochteren. Dat was dom gedacht.

Ze wilden spelen.

Met Nerf-geweren.

Daarvan hebben wij er heel veel. In een grote kist in de schuur. Zoals er op zolder een kapitaal aan Lego in opbergboxen ligt, net als spellen, puzzels, een drumstel, drie dozen Donald Ducks, Duplo, twee rugzakken, een kinderwiegje, een wasbak, een stuk of zes staande lampen en een paar dozen met tegeltjes die, als we maar lang genoeg wachten, weer ‘retro’ worden. Voor de zekerheid zette ik de verwarming op de slaapkamers aan, maar een groot deel van de 2,5 uur die de Duitsers hier waren brachten ze in de schuur door.

Omdat ook kinderen aan de andere kant van de grens nooit de deur achter zicht dicht trekken vond ik het nu en dan fris en af en toe vloog er een pijltje voorbij, maar ik kon toch gewoon doorwerken. Al legde ik af en toe een oor te luister en verbaasde me weer eens dat kinderen gewoon met elkaar spelen. Ook al hebben ze elkaar nooit gezien, is het de vraag of ze elkaar ooit weer zullen zien, spelen gaat altijd goed. Het waren ook keurig opgevoede kinderen, leek het.

Het was bovendien bijzonder om mijn negenjarige zoon op zijn Engels de boel een beetje te horen regelen. Want Duits wordt op de basisscholen van Slochteren nog niet gegeven. Engels wel en Spaans zelfs, maar de taal van het dichtstbijzijnde land, nee, dat niet.

Uiteraard zat de hele club na verloop van tijd achter de Playstation, want ook die manier van spelen is internationaal, maar de tijd vloog voorbij en op zeker moment zei ik een woord dat ik graag uitspreek als er geen Duitsers in huis zijn en zei van ‘Leute’, we gaan. Dat vonden ze allemaal prima. Met de medeneming van twee taarten - de uitwisseling werd afgesloten met een high tea op school - bracht ik de mannen weer weg, reed naar huis en karde dik twintig minuten later opnieuw naar school. De high tea duurde immers maar een half uur. Om half vier stond de bus voor om die Leute terug naar de Heimat te brengen.

Die bus was de straat nog niet uit, of er kwam, dat zou je altijd zien, een Slochter meisje de school uitrennen met de mededeling dat een van de Duitse kindjes zijn rucksackje vergeten was. Het leek me hét moment om alle opgekropte scheldwoorden er in een keer uit te gooien, maar ik beheerste me. In de auto terug deden we dat wel, inclusief een minidemonstratie van een bepaalde aflevering van Fawlty Towers, afgeblust met alle foute grappen die je over onze Oosterburen kunt maken en op de Hoofdweg zag ik dat de Duitse bus ons alweer tegemoet kwam. Die was dus omgekeerd voor de vergeten tas. Glimlachend stelde ik me voor wat die chauffeur in gedachten allemaal zei.

dinsdag 5 april 2016

Ik zit voor de tv en ik erger mij dood. Aan Atletico Madrid. Dat speelt uit tegen Barcelona, kwartfinale Champions League en hunnie keeper doet al na dik een minuut spelen héél lang over een doeltrap. Als ik ergens niet tegen kan, is het dat. Tijdrekken. Ga voetballen, denk ik. Dikke lul. Ja, jij keeper. Maar zo gaat het meer dan negentig minuten lang.

Tot overmaat van ramp scoort Torres, de enige van Atletico die ik te pruimen vind, de 0-1. Oh nee, denk ik. Nu gaan we het helemaal krijgen en die kut-Madrilenen halen me het bloed onder de nagels vandaan. Een minuut uittrekken voor een inworp. Theatraal vallen bij een lichte overtreding, uren blijven liggen na een klein tikje, wachtend op de Traumahelikopter en de scheidsrechter doet er niks aan. Ik had ze allemaal rood gegeven. Gewoon wegwezen. Jullie willen niet voetballen? Optiefen. Moven met die handel. Ga lekker naar huis. Lossen we het zo op.

Ik voorspel het mijn jongste zoon als Torres van Atletico uit het veld wordt gestuurd: nu gaan ze met tien man voor het doel liggen en wordt het helemaal een afbraakwedstrijd. Je kunt net zo goed naar bed gaan. Het jongetje had zich op de match verheugd. Weg leuke voetbalavond, weg plezier wat de Champions League zou moeten zijn. Wat ik niet snap is dat daar niet gewoon tegen wordt opgetreden.

Ze kunnen me niet gekker krijgen.

Oblak, Juanfran, Godin, Lucas, Koke, Griezmann, Carrasco, binnen anderhalf uur heb ik een geweldige hekel aan deze mannen. Als ze ooit langs de kant van een verlaten landweg staan, midden in de nacht, ik rij gewoon door. Als je zo wilt voetballen, als dit is waarmee je je geld verdient, dan verdien je niet beter.

Bah.

Wat ik nog minder begrijp is dat als Barcelona 2-1 voorstaat – wat me verbaast, want opgegroeid in een zeker deel van Nederland weet ik dat gerechtigheid niet bestaat – Atletico nog steeds blijft tijdrekken. Halloooo???!!! Jullie staan achter???!!! Bij voetbal gaat het om wie het meeste doelpunten heeft, joehoe!!!

Alleen al omdat Barcelona altijd, maar dan ook altijd probeert te voetballen, verdient die ploeg elke beker waar ze voor strijdt. Maar dat gebeurt niet. En wordt het niet eindelijk, maar dan ook eindelijk tijd om eens zuivere speeltijd in te voeren bij voetbal?

Ik hoor Ronald de Boer zeggen dat ‘Atletico het heel goed heb gedaan’. Man, ga fietsen in die woestijn waar je woont en krijg dan twee lekke banden. Atletico Madrid is een enorme kutploeg en die Felipe Luiz beweert na afloop doodleuk dat ‘we wanted to win’. Menmenmen, go zekjes plekken. Aufsalzen. Go something else do. But not football. Knikkeren of zo, but fall me not longer lastig with your negativity. Thank you very much, Atletico Madrid, for fucking op my avond. I trap you all a kroket vast in your face, the next time. I hate you and with all your time stretching you stille lose. Spoorhékken!!!

maandag 4 april 2016

We stonden voor het stoplicht op de Lübeckweg. Spitsuur. Ik draaide mijn hoofd opzij, naar links. In de berm stond een kleine boom en daarnaast, op de grond, was een kraai. Het leek me geen kauw. Een kraai is zwarter, geloof ik. Maar veel verstand heb ik er niet van.

De vogel keek mij aan. Ik keek terug. Het dier deed zijn (of haar) kopje opzij, toen een beetje draaien zodat zijn (of haar) oogje kon zien of er iets in het gras was. Een wormpje of zo, wist ik veel. Daarna blikte hij weer naar onze auto. Daarin zaten mijn oudste zoon en ik. Wij zwegen. Soms doen we dat. Je hoeft niet altijd te praten.

In gedachten voerde ik een gesprek met de kraai.

,,Moi.’’

,,Moi.’’

,,Aal goud?’’

,,Joa.’’

,,Own.’’

Ik wist niet waarom ik in mijn hoofd Gronings tegen de kraai praatte. Toen sprong het licht op groen en moest ik door.

,,Nou, keurel hé.’’

,,Hol hom dreuge.’’

Ik trok op, sloeg de bocht om en daar was weer een stoplicht. Ik had gehoopt dat die meteen op groen zou springen, zoals dat de ene keer wel en de andere keer niet gebeurde, maar dat was deze keer niet zo. We stonden weer stil. Er zat niks anders op dan eerst wachten op het verkeer uit de tegenovergestelde richting en daarna op wat van rechts kwam, van de A7 en voor ons langs draaide richting stad.

Het duurde niet lang. Toen konden wij verder. Ik stuurde de auto via de oprit de A7 op en even later, via een ingewikkelde combinatie van bochten zaten we op de weg naar Harkstede.

,,Ik moet nog wel even langs de Coop’’, zei ik tegen mijn zoon, ,,bier halen voor opa. Wil jij nog iets?’’

,,Zo’n bakje meloen, dat zou ik wel lusten. En hebben we kaas? Kan ik straks een tosti maken.’’

,,Dan moet je mee de winkel in straks.’’

,,Doe jij maar. Ik blijf wel in de auto.’’