Hij stond bij de viskar. Ik zat aan de zijkant met mijn
jongste zoon. Die wilde kibbelingen, ik een haring met uitjes. Bij het pakken
van een servetje zag ik zijn gezicht. De blik was indringend, maar die blik
kende ik. Ik had op hem toe kunnen stappen. Maar ik deed het niet. Waarom weet
ik niet. Ja, dat het niet mijn ding is: zomaar op mensen af gaan. Een groet was
het minste geweest. Hé hoe ist? Goed en met jou? Meer zou het niet geweest
zijn. Maar ik deed het niet. Daarvan heb ik nu een beetje spijt. Aan de andere
kant: hij stapte ook niet op mij af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten