vrijdag 29 augustus 2014

Schrijfdagboek Milko's bio (4) - Hoe zit dat met die boetes?


Trainer tevreden, trainer ontevreden, publiek lyrisch, publiek is er klaar mee, visumproblemen, zes wedstrijden schorsing na het spuwen van scheidsrechter Luyten en een mij tot dusver onbekende groep financiers, genaamd Finspel (bestaat dat nog?), opgericht om de komst van Djurovski naar FC Groningen mogelijk te maken. In de archieven zijn de berichten over de Macedonische aanvaller op zijn zachtst gezegd wisselend. Bijzonder leuk om te lezen, dat wel.

Twee quotes in het Nieuwsblad van het Noorden van 22 maart 1993 illustreren de gemengde gevoelens die Djurovski (inmiddels bij SC Cambuur) bleef oproepen:

‘Aanvallend was het droevig gesteld. Het wordt bovendien tijd dat Milko Djurovski gaat bewijzen dat hij niet uitsluitend naar Leeuwarden is gekomen om zijn (geld)zakken te vullen.’

Verslaggever Gerrit Kloosterman in zijn verslag van Vitesse-Cambuur in de Leeuwarder Courant.


,Ik vind het eigenlijk een ramp dat Djurovski hier niet meer speelt.’

Wim Everards, voorzitter van de Raad van Commissarissen van FC Groningen in Voetbal International.

 

Romario trainde harder dan Milko


Het aardige is ook dat van Hans Westerhof werd gezegd dat hij voor PSV werd gevraagd omdat hij zo goed met een moeilijk karakter als Milko Djurovski kon opschieten. Maar wat zegt de trainer op zeker moment in het Nieuwsblad?

,,Waar dat verhaal vandaan komt weet ik niet. Maar ik heb met Milko veel meer problemen gehad dan nu met Romario. Een vedette wordt alleen maar geaccepteerd als hij presteert. En ik kan je verzekeren dat Romario veel harder traint dan Djurovski, hoewel dat op zich ook weer niet zoveel zegt…’

Interessant ook de eerste interland van Macedonië tegen België, in Brussel, op 16 november 1994. Een historische dag met een lange en bloedige voorgeschiedenis. NvhN-verslaggever Jaap Kiers zag supporters en spelers door het dolle heen na de 1-1. Milko had een groot aandeel in de goal, staat in het verslag, al benadrukt Kiers, nu DvhN-collega in Assen, dat de Belgische keeper Michel Preudhomme een nóg groter aandeel had…

De leukste speler van FC Groningen

 
Oftewel, ik ben weer aan de slag met de biografie van de leukste speler die ooit bij FC Groningen voetbalde. Het kostte even tijd om na de vakantie op gang te komen, maar er is weer iets dat je een schrijfritme zou kunnen noemen. Dat behelst vooralsnog het spitten in archieven. Ik wil graag beginnen mensen te interviewen, maar je moet wel weten wat je vragen moet. De contacten zijn al wel gelegd. Hans Westerhof heeft via de mail aangegeven mee te willen werken. Of had ik dat al gezegd?

Ook Henk Nienhuis, die volgens een foto boven zijn bank een van de beste vrienden van Milko was, vindt het leuk, zij het dat het interview via de mail plaatsvindt. En ik heb de biografie van elftalleider Theo Huizinga gekocht, geschreven door Emiel Venema van RTV Noord/FC Groningen TV. Daar staat vast ook van alles in…

Een bende skinheads

 
Het meest opvallende bericht is dat in het Dagblad van het Noorden van 31 oktober 2007. Over een bende skinheads die in de Kroatische hoofdstad Zagreb in een bioscoop bezoekers in elkaar sloegen. Op de rol stond de première van ‘een film over de Joegoslavische profvoetballer Milko Djurovski die in de jaren tachtig speelde voor de Servische clubs Partizan en Rode Ster en daarna bij FC Groningen enkele seizoenen opzien baarde als grillige vedette’.

Ongeveer dertig skinheads sloegen met metalen knuppels en kettingen in op interieur en bezoekers. Meer dan twintig mensen raakten gewond. Vijf van hen liepen schedelbreuken op. Djurovski was er niet bij. Die had zoiets al verwacht. De politie vermoedde een verband tussen de aanval en het onderwerp van de film. In 1991 vochten etnische Serviërs in Kroatië met steun van het Servische leger een bittere oorlog tegen de Kroaten naar aanleiding van de onafhankelijksverklaring van Kroatië.

Hij kende twee snelheden: stilstaan en plankgas

 
Een andere eigenschap die naast het roken een deel van Djurovski’s imago vormde was zijn rijgedrag. Hij kende maar twee snelheden: stilstaan en plankgas. Als de auto stilstond, was dat op ongebruikelijke plekken als de Grote Markt en de Poelestraat, voor café en casino (zo vaak dat de politie op zeker moment maar stopte met bekeuren). En als hij reed was dat harder dan toegestaan.

De kantonrechter in Meppel keek dan ook, meldde het Nieuwsblad op 25 mei 1994, ‘verlangend uit naar een ontmoeting met de bekende ex-vedette van FC Groningen, Milko Djurovski. De Macedoniër had begin vorig jaar te snel geren op de A28. Waar hij maximaal 120 mocht, was hij met zijn bolide met 162 kilometer per uur langs de radar geflitst.’

Gedagvaard

 
Djurovski was gedagvaard omdat hij het transactiebedrag van 340 gulden niet had voldaan. Maar al wie er kwam, geen Milko. Het bericht besloot met de opmerking dat mocht Milko ooit weer terugkeren naar de Martinistad hij eerst een boete van 405 gulden (zeg 180 euro), diende te betalen.

Wat de vraag oproept: heeft hij dat al gedaan?

Hij was in 2002 terug voor een wedstrijdje op de open dag van de FC, maar nergens is iets te lezen over het voldoen van die achterstallige betaling en ook in januari dit jaar toen hij hier was voor de wedstrijd tegen Feijenoord, kwam het niet ter sprake. Die rekening staat dus nog open. Toch?

woensdag 27 augustus 2014

Voorbij de Watertoren (24) - Mensen aan de deur


Ouderen kunnen nog onder de indruk zijn van mensen in nette kleren en het was ook met een mengeling van verbazing en ontzag dat mijn vader meedeelde dat er een man en een vrouw aan de deur waren geweest: ,,Mooi in het pak. We zeiden maar dat wij de oppas waren. Ze zouden weer komen.’’

Inmiddels weet ik dat iemand in een net pak bij voorbaat schuldig is. Je weet niet meteen waaraan, maar het komt altijd uit en ik verwachtte dan ook niet dat die mensen ‘weer zouden komen’.

Dat deden ze echter wel en toen ik de deur opende zag ik een jonge man en een jonge vrouw en mijn haren stonden meteen rechtop toen zij vroeg: ,,Lekker gewerkt vandaag?’’

Het eerste wat in me opkwam om te antwoorden was: ‘Wat gaat jou dat aan? Kennen wij elkaar? Terzake. Who are you en what’s the deal? Ik ben 48, te oud voor dit soort gelul.’

Maar in plaats daarvan zei ik: ,,Pardon?’’

Zij weer: ,,U heeft toch gewerkt vandaag? We zijn hier eerder geweest. Dat waren toch uw ouders?’’

Wat ik wilde antwoorden was dat het haar geen bal aanging wie dat waren. Al waren het criminelen op de vlucht in plaats van opa en oma die nu bij mijn kinderen aan de keukentafel zaten en dat ze in de streek waar ik vandaan kwam wel raad wisten met mensen die te veel vragen stelden. Maar ik hield het bij: ,,Sorry, waar gaat dit over?’’

De jongedame wilde praten over onze energiehuishouding. Dat was vast niet goed geregeld en het kon veel goedkoper en groener en…

Het lag me op de lippen om al vloekend te vragen waar zij, een mij volslagen onbekend iemand, het gore lef vandaan haalde om te suggereren dat onze zaken niet op orde waren en dat ik, áls ik daarover al twijfels had, dat zeker niet met twee gladjakkers aan de deur ging bespreken, mocht ik daar tijd voor hebben, want op het platteland loopt het ons 365 dagen per jaar over de schoenen, zo druk hebben we het met ons land en ons vee, maar ik hoorde mezelf zeggen: ,,Ik hou niet van deze manier van benaderen. Dus ik ga hier niet op in.’’

De jonge vrouw deed doodleuk een volgende poging en de jongeman begon zich er mee te bemoeien door te herhalen dat ik het zelf moest weten als ik te veel wilde betalen, maar dat ze me alleen wilde helpen, want echt, het kon zoveel goedkoper.

In gedachten – en als ik boos ben denk ik in het Gronings - schreeuwde ik: ‘Bist doof, enorme klotenklapper? Ik zee net da’k hier gain zin aan heb. Opsakkedaaien, moven. Wie hebben gain verlet van rappalie aan deur. Zuik die fatsounlijk waark op en vaal mie nait lastig. En nou oafnokken, aans kist dien tanden aine veur aine uut t oafdakje plukken.’

Echter, ik antwoordde: ,,Volgens mij zei ik net dat ik hier geen zin aan heb.’’

Hij kon dat moeilijk vatten, of hij had op de colporteurscursus geleerd altijd het laatste woord te hebben en terwijl de vrouw mij verder een goedenavond wenste, zei de vent: ,,Kijk even op internet.’’

Ik keek hem een minuut lang zwijgend aan en als je zwaar geïrriteerd bent is dat heel lang en in mijn hoofd was ik los: ,Internet???!!! Internet???!!! Man, wie zitten dag en nacht op internet. Wat binnen we nou aan t doun? Denkst da’k achterliek bin, doe arrogant stuk vreten? Nog ain opmaarking en hest lipke dik. Weg-we-zen!’

Maar in plaats daarvan haalde ik met mijn beste Jesse Pinkman-imitatie mijn schouders een beetje op, draaide mijn handpalmen ietwat naar buiten en zei: ,,Wat?’’

En nog hield die snurker niet op: ,,Gewoon een tip.’’

Ik bleef zwijgen en deed in gedachten dingen waarvoor ik vier keer levenslang had kunnen krijgen en mijzelf een plekje had verworven in het rijtje ‘Charles Manson - Ted Bundy - Son of Sam (foto) – The Killer Clown – Pedro Alonso Lopéz. Ineens moet die vent mijn talent voor ‘sudden outbursts of frustrated violence’ (citaat Hunter Thompson) hebben herkend, want ze zeiden snel gedag en ik schoof weer bij mijn ouders aan: ,,Die mensen van vanmiddag. Liepen er inderdaad netjes bij.’’

dinsdag 19 augustus 2014

Voorbij de Watertoren (23) – Ik moet iets doen

Ik lig graag op de bank, maar ik doe dat nooit. Waarom weet ik niet. Misschien is het de calvinistische inborst, of dat deel van het bewustzijn waarin de door generaties vergaarde overlevingsmechanismen worden doorgegeven, zoals dat er gewerkt moet worden voor de kost en meer van dat soort klets.

Maar ik werk gewoon. Ook buiten kantooruren, in ieder geval meer dan waar ik voor betaald word en toch gun ik me zelf geen rust.

Een leeuw doet dat wel. Dat beest slaapt veel. Dat vinden we normaal. Waar hij leeft is het warm en als hij zin in een karbonaadje heeft, rent dat karbonaadje weg. Eenmaal gevangen moet dat snel op, omdat er direct andere leeuwen, hyena’s en aasgieren rond zijn bordje staan. Daarna wil je wel even plat.

Onze kat, het kleine neefje van de leeuw, ligt eveneens meer dan hij staat. Ook dat snappen wij, al wordt zijn eten twee keer per dag op een schoteltje gekwakt. Dat doen dieren, zeggen wij dan.

Gezien op tv. Als we eens niet naar weer een hotrod-bouwer kijken, of de zoveelste ex-commando die met alleen een scherpe zakdoek probeert te overleven in Death Valley, volgen we een van de tienduizend documentairemakers die in de Serengeti rondrijden en leren we dat er in de wildernis wat af gerelaxed wordt. Hier hangt een luipaard in de boom, daar staan gnoe’s apatisch voor zich uit te kijken en verderop zitten bavianen elkaar bij de potlood.

Een mens is ook een dier. We doen wel alsof we anders zijn, maar dat is niet zo. Beschaving bestaat niet. Het enige dat ons onderscheidt is kleding. Kleding die we dragen omdat we ons schamen en we schamen ons voor het feit dat we dieren zijn.

Op de bank liggen wil ik vooral als ik gegeten heb. Dan ben ik, net als de leeuw, moe. Logisch. Het lichaam, ik vertel niks nieuws, moet het voedsel verteren en dat kost energie. In mijn geval zelfs dubbele energie. Naar goed Oost-Gronings gebruik schep ik twee keer op. Je weet nooit wanneer je weer iets krijgt. De pannen moeten leeg.

Daarna ben ik niet vooruit te branden. Daar word ik weer chagrijnig van, om niet te zeggen depressief. Het liefst zou ik naar bed gaan. Lekker slapen. Boek mee. Maar dat heb ik als kind een keer gedaan. Op visite bij kennissen in Kwadijk. Na de fondue was ik zo vol dat ik zei dat ik buikpijn had en ging naar boven. Een half uur later kwam mijn moeder kijken en zag dat ik de Kameleon lag te lezen.

Dat incident wordt me nog steeds nagedragen. Minimaal een keer per jaar: ,,Doar lag hai. De pinze dik. Wie hebben ons doodschoamd.’

Bijzonder. In de Veenkoloniën was het normaal dat de mens er bijkwam van het een of ander. Niet van werken, dat was er toen ook al niet. Maar in mijn beleving lag iedereen de hele dag op de bank. Als je ergens binnenstapte was er altijd wel iemand, je vriendje, of zijn vader, die krakend en zuchtend opstond met de standaardsmoes: ,,Ik lag nét.’’

Dan knikte je maar en deed net of je de plooien in zijn wang niet opmerkte. Soms hoefde je niet eens te doen of je het niet geloofde. Dan riep de vrouw des huizes: ,,Nou jongens, der wordt ook wat wakker. Ik wol net t asiel bellen dat der hier n waalvis op baanke was aanspould…’’

De waalvis was doorgaans not amused: ‘Wat most?’

Ik ‘mos’ nooit wat. Er was in de Kanaalstreek niet zoveel te moeten. Je ging juist bij iemand langs omdat je zelf niks te doen had. Misschien had je vriendje via ECI de nieuwste elpee van Black Sabbath gekregen, had hij de VI uit of was zijn achttienjarige nichtje uit Appelscha er te logeren. Al schoven ze net met zijn allen aan voor een potje sjoelen. Alles was goed.

Ik zou het liefst de hele dag liggen. Ik hou van films, kijk met plezier naar programma’s waarin over voetbal geluld wordt, zie graag wedstrijden, kan me in een boek verliezen, maar ik kan dat gewoon niet. Niet meer.

zondag 17 augustus 2014

Mijn vriend de bal

In een gezin met twee jongetjes is een bal nooit ver weg. Wij hebben geen grote tuin, dus een is meer dan voldoende, maar vanaf de tuinstoel zie ik er al vier liggen. Daarin is ons gezin niet uniek. Mijn schoonvader beklaagt zich altijd over de rondslingerende ballen in en om het huis van de neefjes van Hunter en Reyer.
Als die voor hun verjaardag een Jabulani, Brazuca of Nike Total90 Strike vragen begint ie te roepen: “In hun sloot liggen er zes, in het bos drie, onder de hortensia twee en een in het kippenhok. Allemaal hartstikke goed. Waarom moeten ze een nieuwe? Als ze daar eens gingen kijken. Het zijn net zigeuners. Waar ze staan daar schijten ze ook.”

De neefjes voetballen soms in zijn tuintje. Daar is weinig ruimte. Misschien drie bij vier meter. Balletje hooghouden, pannaatje hier, elasticootje daar, dat werk. Bij het snoeien van de klimop kwam vorige zomer een ingegroeid exemplaar tevoorschijn. Die had mijn schoonvader drie jaar geleden voor die neefjes gekocht. Meteen kwijt. Overal gezocht, nergens gevonden. Hij schudde zijn hoofd: “Niet te geloven.”

De ballen in onze tuin vind ik niet erg. Bij het inspecteren van de hortensia loop ik er automatisch naar toe. Even terughalen, steekpassje richting kat en verder met de rozen.

De bal voelt als een vriend. Een verloren vriend.

Er zijn jaren voorbijgegaan dat ik een, twee, balcontacten had. Op de camping misschien, als een bal voor de tent langsrolt en de meisjes bij het volleybalnet je vragend aankijken. Maar toen mijn zoons mij op een dag meesleurden de tuin in of naar het grasveldje in de wijk achter ons, voelde het als natuurlijk om een bal aan de voet te hebben.

Hello again

We doen meestal afpakkertje, dan probeer ik zonder hard te lopen het veldje over te steken. Kappen en draaien, lichaam tussen man en bal. Als je je breed maakt komt er geen mens aan. Het zijn plastic ballen en de meeste zijn half lek. Die kleven aan je voet. Hoewel ik nooit een fijbesnaard technicus ben geweest, blijf ik tegenover Hunter en Reyer in balbezit. Soms maak ik een schaar, haal de bal achter het standbeen langs of ga er voor de grap op staan. Knappe kerel die hem loskrijgt. Tot ze me sans gene een schop verkopen en ik krimpend van de pijn ter aarde stort, in een reflex om een kaart vragend.

‘Gaat het buurman?’, klinkt het vanachter de schutting.

Hunter en Reyer zijn tien en zeven en ons tuintje wordt te klein. De bal ligt meer wel dan niet bij de buren en in de border gaan ze gewoon door. Dat is niet goed voor schoonkruid, hosta, lavendel en rhododendron. De plantjes zien er uit alsof een olifant er zijn reet mee afgeveegd heeft. Daarom neem ik ze liever mee naar de speeltuin. Daar is een veld met twee ijzeren doeltjes. Goed voor hun sociale ontwikkeling. Leren ze ook eens hoe andere kinderen er in het echt uit zien.

Je bent er vijf minuten en uit een straat komt een jongetje. Uit een andere straat nog een. Ze liggen gewoon op de loer. Dat zijn wat oudere kinderen. Die zijn fanatiek en die willen partijtje, of kampioentje. Als ze een leren bal bij zich hebben knal ik een paar keer op doel. Schieten is leuker dan dribbelen.

Dat de bal vertrouwd voelt is niet verwonderlijk. Als je meer dan dertig jaar lang twee keer per week traint en een wedstrijd hebt, maak je duizenden, honderdduizenden, misschien wel miljoenen balcontacten. Ook al doe je jaren niks, dat blijft hangen. Zelfs liggend in een tuinstoel heb ik graag een bal aan de voet. Beetje lui heen en weer rollen, dan kijken of je de boom kunt raken. In gedachten hoor ik het Weser-Stadion ‘ooooeeeeiiii’ roepen. Ik sla de handen voor de ogen.

‘Wat is er?’

‘Wat?’

Mijn vriendin kijkt bezorgd: ‘Waarom sla je de handen voor de ogen?’

‘Oh zomaar.’

‘Ik schrik me lam. Ben je geprikt?’

‘Nee, ik miste een kans.’

‘Dat is geen nieuws.’

Als ik aan John Irving denk, schrijver en op en top Amerikaan, zie ik hem op een foto met een honkbal in zijn hand. Ook al is hij een worstelfanaat. In Amerika heet een stadion een ballpark. Zo’n honkbal kun je op je bureau leggen, over je vingers laten rollen als je moedeloos naar buiten kijkt, bij weer een writer’s block.
Met een voetbal is dat lastig. Je kunt moeilijk voor het raam staan met een voet op de bal. Dan ga ik net als Cruijff staan te wijzen. Jij bij het koffiezetapparaat en jij, breed maken en jij diep, zoek de ruimte achter de eindredactie. Onder het bureau leggen kan wel en er dan een beetje met je voeten op wiebelen. Daar word je rustig van. Maar ik ken ons bedrijf. Allemaal ex-voetballers. Dat is een dag, dan ligt ie op het dak van de expeditie.

Ik maai, verticuteer en bestrooi het gras met kalk. De ballen tik ik een voor een het terras op. Reyer komt het huis uit rennen.

woensdag 13 augustus 2014

Voorbij de Watertoren (22) – Een gewone dag

Reyer kijkt me aan, lacht en nestelt zich met laptop op de bank. Hunter pakt zijn iPad en gaat naast hem zitten. Het is half tien in de ochtend, het begin van een gewone dag.

De laatste vakantiedag samen. De rest van de week werk ik, daarna is er weekenddienst en maandag moeten zij weer naar school. We gaan niet vissen, voetballen, een eindje rijden of naar de bioscoop. We doen niks.

Net als andere ouders maken we ons zorgen over dat kinderen beginnen te trillen als ze een uur geen beeldscherm voor zich hebben, maar net als andere ouders weten wij dat het soms goed uit komt. Je kunt even de was doen, een telefoontje plegen. De woensdag is mijn vrije dag en dan schrijf ik.

Mijn zoons vinden het leuk als ik iets met ze doe, maar het hoeft niet per se. Gewoon in de buurt zijn, liefst in dezelfde kamer, is voldoende.

‘Hunter?’

‘Ja, pap.’

‘Als Reyer zegt stoppen met hem te killen, moet je dat ook doen.’

‘Ok.’

‘En Reyer?’

‘Ja, pappie.’

‘Het klinkt niet netjes als een jongetje van zeven ‘kutzooi’ zegt.’

De enige voorwaarde die ik aan het dagje gamen heb gesteld is dat ze eerst ontbijten en tanden poetsen. Anders kijk ik ’s avonds tegen gebitten aan die bruin zien van de chocomelk en drop.

Ik zit aan de keukentafel. Soms kijk ik naar buiten. Het is rustig in de tuin, in onze straat, in het dorp. De zon schijnt. Ik zie blaadjes bewegen. Het waait een beetje.

‘Of zullen we vanmiddag naar het zwembad,’ opper ik, ‘het is mooi weer.’

‘Mwoah’, zegt Hunter.

‘Misschien’, zegt Reyer.

Als ik aandring weet ik dat hij meegaat. Maar ik vind het best, blijf liever zitten waar ik zit, werkend en luisterend naar het geklets van twee jongetjes die zitten te gamen en te skypen met hun neefje in Veendam.

Ik hou van schrijven. Het idee dat je met een wit scherm en 26 letters plus leestekens een tekst kunt maken die, als je klaar bent, een op zichzelf staand iets is, met een titel, inhoud en sfeer, dat fascineert me. Het is soms een gepruts van jewelste, maar er komt altijd een verhaal. Soms goed, soms slecht, maar hoe dan ook een verhaal.

Als man van de klok doe ik om twaalf uur mijn laptop uit, loop naar de keuken, schenk een glas rosé in en roep: ,Willen jullie knakkies?’

Nederlanders zijn geen mensen die vroeg op de dag naar de fles grijpen, maar op zo’n woensdag moet een glaasje kunnen, vind ik. Zo lang het geen zes zijn zie ik het probleem niet. Ik hou het bij een. Nu ja, anderhalf.

Ik pak een blik knakworstjes en doe de inhoud in een steelpan. De heren willen ook een gebakken eitje, met brood en ham. Eten doen we aan de keukentafel. Op de bank wordt dat niks. De mannen praten me bij over de game en als ze het op hebben kijken twee paar ogen mij vragend aan: ‘Mogen we weer?’

‘Ja hoor.’

‘Je bent lief pap’, zegt Hunter en omhelst me. Ik krijg ook een knuffel van Reyer en dan rennen ze weer naar hun plekje.

Ik ruim af, doe de afwas en loop naar het washok. Ik zie de lege wasmand en strijkmand en denk ‘o ja, mijn moeder was hier’ en keer terug naar de keukentafel. Ik check Twitter en Facebook en pleeg een telefoontje.

De middag verloopt eender als de ochtend. Ik schrijf, zij gamen, buiten schijnt de zon. Af en toe roep ik ‘rustig aan, jongens’ en om drie uur uur is het tijd voor een appeltje. Om half vijf is het mooi geweest. Ik gun me een volgend glas rosé en maak het avondeten klaar. Dat wat ze het liefst hebben. Kip met jus, gekookte aardappelen en doppertjes met worteltjes. Ik krijg het er zelf bijna niet meer door, maar het is zowat het enige dat ze lusten. Daarna pak ik een tas in, gooi hengels en viskoffers in de auto en breng ze naar hun neefje in Veendam, voor de laatste logeerpartij deze vakantie. Als ik weer thuis ben, ga ik op de bank zitten en wacht tot mijn vrouw thuiskomt.

woensdag 6 augustus 2014

Voorbij de Watertoren (21) - Weer aan de afwas

De rand van het kopje is beschadigd, zie ik ineens. Scheelt weer, is de eerste gedachte en ik mieter het in de vuilnisemmer. We hebben servies genoeg, aangezien mijn vrouw regelmatig nieuwe dingetjes koopt terwijl dat wat er al was gewoon blijft. Maar als je aan het afwassen bent telt elk kopje en ik ben aan het afwassen.

Dat is een bijna vergeten bezigheid in 2014, althans in de huizen van tweeverdieners met kinderen die elke avond op een sportveld staan, maar als de vaatwasser kapot is moet je wat.

Ik kijk naar buiten en ik denk aan ‘tijd’. Afwassen heeft alles met tijd te maken. De belangrijkste reden dat de mens het machinaal laat doen is dat je er nauwelijks omkijken naar hebt. De vaat er vuil in, een uur later schoon er weer uit. Nog geen tien minuten werk.

Een vlucht ganzen vliegt over ons huis. In een keurige V-vorm. ,,Kijk,’’ zegt mijn vrouw, ,,mooi gezicht.’’

Ik kijk: ,,Vliegen ze nu al naar het zuiden?’’

,,Hoop ik niet,’’ is het antwoord, ,,anders ben ik direct weer depressief.’’

De vogels lijken richting Eelde te koersen, maar dat zal wel niet.

Tijd is, ga ik verder met denken als ik weer met mijn handen in het sop zit, ons grootste goed. Niet energie, water of voedsel. Dat is op de een of andere manier te regelen. Maar de tijd tussen je geboorte en je dood is alles wat je hebt. Wat geweest is heb je van horen zeggen en dat wat komt, is toekomstmuziek. Ook belangrijk, daar ben je alleen niet zelf bij.

In de vakantie dacht ik veel aan tijd. Op de eerste dag, toen we richting Duitse grens reden, was ik opgetogen, maar dacht meteen al aan het gegeven dat ik over drie weken de andere kant zou oprijden, weer richting huis, richting werk.

We hadden het leuk, we sliepen uit, deden alles op ons dooie akkertje en op dagen dat het stortregende keken we in de caravan naar oude dvd’s van Bert Visscher, chips, cola en wijn binnen handbereik, maar in mijn achterhoofd telde ik af.

Wat ik me er nu vooral van herinner is de dag van aankomst, toen de caravan geïnstalleerd was en ik met een biertje voor me en mijn zoons naast me naar Nederland – Costa Rica keek, in de gelukzalige wetenschap dat ik drie weken niks doen voor me had. Daarna begon het rekenen, want elke dag die begon eindigde ook en deed de dag van vertrek dichterbij komen.

Dat de vaatwasser kapot is komt ook door de tijd. Het ding is twintig, misschien wel dertig jaar oud. We wilden het niet weten, dachten dat het euvel wellicht over zou gaan. Maar apparaten zijn niet tijdelijk kapot. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een ding het eerst niet deed en ineens weer wel.

Een nieuwe kopen is geen optie. De onze is op maat gemaakt voor de inbouwkeuken. Die keuken staat ook op instorten dus dan ga je geen afwasmachine kopen die in de keuken past als je weet dat die keuken binnen afzienbare tijd gesloopt wordt.

Dus sta ik op dinsdagavond af te wassen en kijk naar buiten.

Ik ben alleen, vrouw en kinderen zijn elders, ik weet niet waar en ik bemerk, ietwat geamuseerd, dat mijn armen en handen doen wat ze moeten doen, zonder dat ik er echt bij na hoef te denken.

Tijd is kostbaar. Ook op het platteland. Juist op het platteland. De idee dat het leven in rurale streken langzamer gaat is onzin. Misschien hebben we het wel drukker dan in de stad. Op weg naar huis, langs het Slochterdiep, kijk ik graag over de velden, waar het leven, gelijk een tractor over het land, traag voortkruipt, maar ondertusen rij ik tachtig waar je zestig mag.

Het gekke is: ook wij jakkeren door het bestaan en toch lukt het om elke dag de afwas te doen. Dat voelt zelfs, ik zou willen zeggen, ‘gewoon’. Ik hoef er niet eens muziek bij. Ik rommel wat aan, denk aan de dingen van de dag en veeg tot slot met een vaatdoek het aanrecht schoon. In twintig minuten ben ik klaar.