woensdag 25 februari 2015

Voorbij de Watertoren (49) - Een avond van dood katoen

De nachtchef keek op: ,,Ah, daar hebben we De Tegenlezer. Mooi dat je er bent. Welkom.’’

,,Bedankt’’, zei ik.

Hij wees zonder iets te zeggen op een grote tafel. Daar lag een stapel printjes van pagina’s. Ik kon meteen aan de slag. Omdat ik gehoord had dat het pittig kon zijn pakte ik een pen uit mijn jas, ging zitten en begon te lezen.

De Tegenlezer is een even simpele als mysterieuze functie. Het is de man of vrouw die ’s avonds bij de eindredactie aanschuift en alle pagina’s doorneemt op punten en komma’s, tik- en taalfouten, kromme zinnen, rare koppen en onderschriften en niet-bestaande grammatica. Oftewel: de laatste stofkam alvorens de krant ter perse gaat en ik vermoed vooral om te voorkomen dat schuimbekkende ex-leraren Nederlands de volgende dag de hoofdredacteur wensen te spreken en de tirades over zoveel domheid, of nee, nog erger, onkunde, afsluiten met de verzuchting dat iedereen bij de krant terug in de schoolbanken moet.

Alle journalisten zijn eens in de zoveel tijd aan de beurt. Tot en met de hoofdredacteur en algemeen directeur. De compensatie in tijd is om te huilen, maar je doet het zonder morren.

Eerste keer

 
Het was mijn eerste keer. Ik stond nog niet ingeroosterd en op het mailtje van de redactiesecretaresse van: jongens er is een vacature voor vrijdag, had ik gereageerd. Ik wilde het wel eens meemaken en had gehoord dat er op vrijdag na afloop een biertje klaarstond.

Hoe het De Tegenlezer is vergaan is voor mij een hoogtepunt van de nachtbrief. Als de laatste pagina door is mailt de nachtchef een schrijven rond met de bevindingen van de avond en daarin is steevast een kleine edoch intrigerende rol weggelegd voor De Tegenlezer: ‘Collega A. las voor ons de pagina’s. Hij noemde het een avond van dood katoen. Morgen verwelkomen wij collega K.’

Een andere keer ‘behoedde collega L. ons voor een pijnlijke fout op de vp’, weer een andere keer schaterlachte collega J. zich door de kopij’ en het allermooiste was toen ‘collega M. tussen de bedrijven door tijd had om een boek in een buitenlandse taal te lezen’.

Ik wilde ook een keer De Tegenlezer zijn.

Dat heeft te maken met de manier waarop ik het werk beleef. Het zou een gotspé zijn om te beweren dat ik de journalistieke hoop in bange dagen ben, maar ik hou van kranten maken. De Tegenlezer is een typisch krantenfenomeen. Een uiting van liefde. Zoals de bloemist een boeketje nog even schikt, de slager een plakje leverworst in de tas doet en de autoverkoper een mugje van de voorruit veegt.

In een hoekje

 
Spectaculair is het niet. De redactievloer is zo goed als verlaten. In een hoekje werkt rechtbankverslaggever R. nog aan een stukje, theaterrecensent en man zonder leeftijd J. d’A. schuift ongemerkt achter zijn bureau en is even plotseling weer verdwenen en collega P. van de sport maakt zijn pagina’s op en ziet ondertussen op de tv hoe Cambuur met 2-0 het schip in gaat.

Als ik koffie haal praat ik even bij met P. Hij leerde me ooit dat je een stuk nooit begint met ‘Afgelopen weekend’ en hij diende een trainer eens van repliek met de de mededeling dat hij langer verslaggever bij de krant zou zijn dan de aangesprokene coach van SC Veendam.

De eindredactie doet grotendeels zwijgend haar werk. Een aantal mannen en vrouwen aan een bureaublok, achter enorme schermen. Meer is er niet te zien. Als iemand had gezegd: hier worden overlijdensberichten ingetikt had ik het ook geloofd. Op momenten dat ik even niks te doen heb kijk ik rond, observeer de mannen en vrouwen. Soms kijkt er een terug.

Collega G. schudt zijn hoofd. Een schampere lach doorbreekt de stilte. Op de regioredacties schelden we iedere ochtend op die oenen die onze teksten weer eens hebben verkloot, maar elke avond proberen de eindredacteuren, het huilen nader dan het lachen, nog iets leesbaars te brouwen van de Bagger met hoofdletter B die wij aanleveren. Ik hoorde van G. zelfs een bijnaam voor een naar ik dacht gewaardeerde collega.

Alledag

 
Maar toch, toch voelde ik een verbondenheid. Dat wat je soms kunt voelen in de sleur van alledag. Kranten maken is wat wij doen, dit zijn wij. Ook al foeteren we op elkaar, wat we elke dag willen is een mooie krant. Je kunt er van alles van vinden, bijvoorbeeld dat ie op het punt staat te verdwijnen (wat ik niet geloof, maar dat terzijde) en al die ex-leraren Nederlands vinden altijd wat, de insteek is: dat wat er in staat moet ergens over gaan, moet kloppen. Gecheckt, getoetst, gecontroleerd.

Als collega K. halverwege de avond een duik in de koelkast neemt veer ik op. Ze tovert drie, vier, vijf, uiteindelijk zeven biertjes tevoorschijn. Dat wordt tikkerij straks, denk ik, met mij erbij zijn we twaalf man.

Dat biertje haal ik echter niet. Om half elf zegt de nachtchef dat ik mag gaan.

,,Nu al? Komt er niks meer?’’

,,Kan nooit veel zijn. Die paar doen we zelf wel. Het is toch rustig. Bedankt dat je er was.’’

Het was een avond van dood katoen. Hoeveel pagina’s ik onder ogen heb gehad, geen idee, wat ik allemaal gelezen heb, al sla je me dood, maar ik ging naar huis met het gevoel dat ik iets belangrijks had gedaan.

maandag 23 februari 2015

Waarom Ik Easy Rider Nooit Zag, bij de 75e verjaardag van Peter Fonda

Toen Easy Rider in première ging was ik vier jaar, maar dat was niet de enige reden dat ik de film niet mocht zien. Het Stadskanaal van 1969 was bepaald niet ontvankelijk voor lofzangen op drugsgebruikende hippies, die op zoek waren naar zichzelf. De communis opinio in de Veenkoloniën van die tijd was dat je beter op zoek kon gaan naar werk. Geluk en zingeving waren toen nog geen recht. Mijn vader heeft zijn hele leven hetzelfde commentaar geleverd als er weer iemand met lang haar in beeld kwam: ‘Laat ze eerst maar eens naar de kapper gaan.’

Dat hij er zelf uitzag als een kruising tussen Wally Tax en Djenghiz Khan lag volgens hem anders. Dat was mode. Johnny Rep en The Cats liepen er ook zo bij.

Ik kom uit een arbeidersgezin en in de jaren zeventig bestond in die kringen weinig waardering voor werkschuw tuig dat in communes woonde en naakt rondliep op popfestivals, onderwijl luisterend naar wat in de volksmond ‘kedellappermuziek’ werd genoemd. Met cultuur was in die dagen echt niemand bezig. De mensheid in Oost-Groningen werkte in de fabriek en ging op zaterdags naar het voetballen en zondags naar de kerk. Het enige uitje dat we kenden was een wandeling in de Sellinger Beetse of naar de speeltuin van Drouwenerzand.

Dolly Parton

 
De verschijning van een film, die een even belangrijk icoon voor de westerse cultuurbeleving zou worden als de Taj Mahal, Mona Lisa en Dolly Parton, liet de Kanaalsters volledig onberoerd. Het was in de Veenkoloniën wel doorgedrongen dat er iets als de jaren zestig aan de gang was, maar iedereen bleef het liefst zo ver mogelijk uit de buurt van mensen die glazig uit hun ogen keken en elke zin besloten met ‘weet je wel’.

De enige geestverruimende middelen waar de working class zich aan waagde waren Skol-bier, Mateus-rosé en Caballero zonder filter.

Dat ‘Sex Machine’ van James Brown bijzonder populair was op personeelsavonden van de machinefabriek waar mijn vader werkte, had een andere reden. Dat was omdat het leek alsof Brown in het refrein een vies woord zei (luister zelf). Iedereen kende het als ‘dat nummer van Piethoane’.

Mijn ouders luisterden thuis naar Demis Roussos, André Moss en The George Baker Selection. George Baker wordt nu gezien als heel cool, toen wilde je dood nog niet naast zijn muziek worden gevonden, zelfs als vierjarige niet.

De jongeren van toen zullen meer cultuurbesef hebben gehad, maar ook zij kwamen niet veel verder dan ‘brommers kieken’ in de fietsenstalling van het Ubbo Emmius lyceum en van brommers kieken naar een met drank en drugs doorspekte roadtrip door zonnig Californië was een lange weg. Ik ken slechts een iemand uit de Veenkoloniën die met ‘On the Road’ in de hand naar Amerika is gegaan en dat was ex-wethouder Jaap Dijkstra. Hij is het levende bewijs dat daar geen goeds van komt.

Los van dat mijn ouders de interesse niet hadden, het was in het Oost-Groningen van eind jaren zestig, begin jaren zeventig allesbehalve eenvoudig iets mee te krijgen van wat er in de rest van de wereld gebeurde.

Catweazle

 
Ik heb nog meegemaakt dat er een telefoon werd geïnstalleerd en de zwart/wit televisie bood naast Nederland 1 en 2 alleen Duitsland 1 en 2. We keken naar Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen meneer?, Catweazle en Het kleine huis op de prairie. De radio bood meer vertier, maar volgens mijn vader waren David Bowie en Captain Beefheart ‘haalfmalen’ en als het met muziek al zo ging, hoefde je je geen illusies te maken over films.

Dat ik toch weet kreeg van het bestaan van Easy Rider kwam omdat de filmposter zeven jaar later nog steeds bij de oudere zus van een vriendje op de kamer hing. Het moest dus wel over iets bijzonders gaan, maar toen ik er een keer naar vroeg kreeg ik te horen dat dat niks voor kleine jongetjes was. Uit wraak gingen we, toen die zus er een keer niet was, in haar kast snuffelen en hadden dolle pret met die witte raket die onder een stapel handdoeken lag, vooral bij de gedachte dat ding in te smeren met Midalgan.

Als zestienjarige, op zoek naar rolmodellen, was ik uiteraard geïnteresseerd in denken en doen van werkschuwe drugsgebruikende hippies, maar toen was het 1981 en Easy Rider iets van lang geleden. De gesprekken gingen in dat jaar over aids, de aanslag op de paus, de aanslag op Reagan, de eerste vlucht van de Spaceshuttle en krakersrellen in godbetert Nijmegen. Bovendien was Johan Cruijff terug bij Ajax en voetbal begon steeds meer mijn leven te beheersen.

In het weekeinde ging je naar discotheek Frascati, waar we in een hoek naar de meisjes keken, terwijl we luisterden naar Spandau Ballet, Anita Meyer en Rubberen Robbie. Die discotheek lag naast bioscoop Luxor, maar dat was verboden terrein. Daar kwamen vieze mannen naar seksfilms kijken, eufemistisch aangeduid als Zweedse natuurfilms. Ik heb heel lang gedacht dat Knut & Helga de Zweedse Tom en Jerry waren. Zelfs al had ik naar Luxor gemogen, Easyrider stond er al lang niet meer op de rol.

Punk

 
Op achttienjarige leeftijd wilde ik punker zijn en een belangrijke eigenschap van een punker is dat hij hippies haat en alles wat daar mee te maken heeft. In dienst kwam ik bij zinnen en begon onder invloed van westerse kamergenoten meer om mij heen te kijken en meer precies naar films, al was het jammer dat in de bataljonskantine louter porno werd vertoond. Daar werd niet eufemistisch over gedaan. Een weekendje wachtlopen was een verschrikking, omdat je twee keer 24 uur onophoudelijk naar seks keek.

In de jaren daarna verdween het fenomeen film naar de achtergrond. Ik werkte in de drukkerij in ploegen, voetbalde op zaterdagmiddag en de rest van mijn vrije tijd zat ik in café ’t Pleintje. Films waren niet interessant omdat je in de bioscoop niet achter de meisjes aan kon en toen ik eenmaal het meisje had gevonden met wie ik verder door het leven wilde hoefde ik niet meer uit. Films kon je op televisie zien en er was niks leukers dan zaterdagsavond op de bank liggen.

Hoewel ik inmiddels geïnteresseerd ben in kunst en cultuur en meer dan veertig jaar de tijd heb gehad een inhaalslag te maken, helemaal na de introductie van de dvd, heb ik Easy Rider nog niet zo lang geleden voor het eerst gezien. Ik ben de eerste om toe te geven dat we het hier hebben over een even belangrijk icoon voor de westerse cultuurbeleving als de Taj Mahal, Mona Lisa en Dolly Parton, maar ik vond het een enorme kutfilm.
 
Peter Fonda is vandaag, 23 februari 2015, 75 jaar geworden. Hiep Hiep Hoera.

Bob Dylan loves cycling in Holland

Bob Dylan trad twintig jaar geleden, maart 1995, op in De Oosterpoort in Groningen. Er is een verhaal rond dat optreden dat hier al eens gestaan heeft, maar dat ik bij wijze van viering van die gedenkwaardige dag nog eens publiceer. In het Engels, voor de verandering.

Bob Dylan had a show in the City of Groningen, march 1995. There is a rumour around this concert; that His Royal Bobness went biking in the area what we call High Land. I wrote a short story, based on that rumour. Twenty years later, as a celebration, I publish it again.
Note: The text is mine, translation and editing by Herman Grimme


When I first heard the story I thought: yeah, sure, and Aretha Franklin loves herring. But I knew that the man who told me Bob Dylan loves cycling in Holland, especially in the northern regions, was a down-to-earth character. Not a man to tell tall tales. Apart from being a well-respected figure in the local literary scene, he was the hard-working manager of the largest bookshop in town, and I knew that it had to be more than a rumour, a wanderanekdote.

What he told me was that Bob Dylan, thé Bob Dylan, one of the key figures in the world of pop music, tended to take a short break whenever he was touring Europe. He would rent a bicycle and take off for a day in the area around Noordpolderzijl, a small town, widely known for having the northernmost locks in the country.

Dylan supposedly loved the view. The landscape of what we call the ‘High Land’ is said to remind him of the area around his hometown, Duluth, Minnesota. I had no reason to question the allegations of my contact. Yet, they sounded a little too good to be true. That was: until three weeks later, when I had lunch with a friend, a die-hard Dylan fan. I told him the story.

‘Hm’, was all he said.

't Zielhoes

Then he told me what he heard: Henk Scholte, established storyteller and folksinger, once visited the only café in Noordpolderzijl, ‘t Zielhoes. (The name doesn’t mean ‘The Soul House’, but ‘The Lock House’.) He greeted the owner, the late Siert van Warners and asked him how things where going.

“It’s a quiet day”, Van Warners said, “right now my only customer is a funny American, drinking coffee there at the bar.”

Scholte looked in the direction Van Warners pointed to and almost had a heart attack.

Bob Dylan.

“That’s not ‘a funny American’!”, he yelled at the owner, “Thát is Bob Dylan.”

Van Warner wasn’t impressed: “I don’t care who he is, as long as he pays for his coffee.”

I am a journalist. One of the basic rules of journalism is that it’s only safe to publish after the facts have been confirmed by three independent sources. I thought: two might be enough and I wrote an article about it. Within a week Scholte was inundated with phone calls from people who wanted to know all about his encounter with Dylan. Somebody called national public radio en the story was adopted by several web sites.

It also kept wandering through my own mind and I thought: why not ask Bob himself? After all, he has an official web site, and therefore an e-mail address (foggy@bobdylan.com) and who dares wins.

It took a while, but to my surprise I received a reply:

Dear, Mr. Herman Sandman,

The story is correct, though it happened quite some time ago, somewhere during the early nineties. We were scheduled to play a show in the city of Groningen. Apparently, someone knew I liked cycling and also knew that the area you call highland is not unlike the landscape around my hometown of Duluth, Minnesota.

I remember riding past places with names like Usquert, Stitswerd en Zandeweer. We had coffee in a café with a strange owner. He just sat there. But you know, I still liked it there, because it was the first place where people didn’t gaze at me. As I was paying for the coffee I sensed that he didn’t trust me at all, not knowing who I was. And yes, you are right: next, a white bearded man came in. A fifty- year old Jesus lookalike with a hangover.’A druid’, I guessed.

An even stranger thing happened the next day, when we were in a town called Beecham (is that correct?). We went to a bar and there I met David Crosby…

Very weird.

Regards, Bob.

I replied:

Dear Mr. Dylan,

That white-bearded man was Henk Scholte. He is a famous storyteller and folk singer in a band called Törf. The town you mention is not called Beecham, but Veendam, and it’s renowned for its Jugendstil mansions.

The bar you went to is called ‘t Aaierdoppie. Sadly, it doesn’t exist anymore. The bartender, who looks like David Crosby’s twin brother, is called Bé Wever. Thank you for your getting back to me and I wish you lots of success in your further career.

Herman

 

Meryl Streep

A few weeks later, one of Scholtes band members told me that the man kept telling the story over and over, but, he grinned: “It seems that Dylan is not the only celebrity who drops by now and then. Did you know Meryl Streep is a regular visitor of Groningen?”

I didn’t.

Apparently, the actrice visited the Groninger Museum, a wildly coloured modernist building, designed by Alessandro Mendini. Bono called it ‘spooky’.

I assumed Streep had travelled anonymously or I would surely have heard about it through the grapevine. The museum director, an über-extroverted man who lives and breathes publicity, would immediately have climbed the Martini Tower and rung the bell with a visitor that famous. The most intriguing part of the story came much later, in little chunks. First, I heard that Meryl knew someone at the museum, and later I heard about a local painter acting as her tour guide. The more I asked about it, the better I could piece the story together.

While on holiday in Thailand, the painter from Groningen and his wife happened to encounter Meryl Streep. Her husband got ill and the artist offered his support. The couples stayed in touch and became friends, and friends, as we know, visit each other from time to time. So, one sunny day, Meryl Streep set foot in our lovely city, the jewel in the bright and shining crown that is the Groningen countryside.

I couldn’t retrieve any details about what she did when she was here, but I assume she went for the usual highlights: the Great Market Square, the statue of Uncle Loeks’ Horse, The Jewish Quarter, The Martini Tower and of course The Groninger Museum. And she bought herself a pair of jeans in the Herestraat, Groningen’s main shopping street.

This time, my source was even more trustworthy than the bookshop manager, so I figured that one source ought to be enough in this case, honouring the journalistic wisdom that too much fact-checking can kill a good story. This was a good story. I wrote another piece for my paper.

Bean soup

Not long after, I had lunch again with the die-hard Dylan-fan, who works at the library. While enjoying my bean soup, a local speciality, he smiled at the prospect of my sons going to the local library in Slochteren, the village where we live. That’s because the library is for some reason under the same roof as the local bank and an art-gallery. I sighed. My wife and I had just survived a pancake-eating ordeal with two little children in The Pancake Ship, which is what its name suggests: a floating restaurant. It’s very popular among families with children, because it’s unsinkable.

He prodded his finger at my chest and looked threatening: “You know who loves pancakes, especially the ones from The Pancake Ship?”

Not the slightest idea.

“Walter Trout.”

“Walter Trout? The Walter Trout? The famous American guitar player?”

“Yep.”

“No!”

“If you don’t believe me, ask Peter.”

Peter is the promotor of the biggest music venue in town. He is the one who told the story to the Dylan-fan. Walter Trout appears to love pancakes so much, that, even if he has a gig in Hamburg, about 200 kilometers from Groningen, he will demand a car with a driver to take him to The Pancake Ship. Considering his sturdy figure, Trout could well be a lover of pancakes, but there is a limit to how far you can stretch a great story. After what I wrote about Dylan and Streep no one would believe this episode. I hardly believed it myself.

But when I checked it, Peter confirmed the story.

Wrong highlights

So,  what can we learn from our visiting American celebrities? Well, there’s no doubt that the Groningen Tourist Board have been promoting the wrong highlights: it’s not the spooky Groninger Museum, The Martini Tower, The Jewish Quarter or The Great Market Square that are the real favourites, but the little lock café in the Highlands, the boutiques and clothes shops in the Herestraat and The Pancake Ship.

The fact that Lou Reed and Laurie Anderson actually played the Martini Tower carillon during their visit in 2008 didn’t surprise me at all.

Anderson was one of the three composers contributing to the ‘Americans’ Festival of the N.N.O., the Orchestra of the North of the Netherlands. She was our guest for several days and what everybody hoped and also happened was that her husband would come along. He even took to the stage during the concert en sang a couple of his own songs. Although it was special to see Mister Reed performing in our lovely city, the performance wasn’t particularly good. He didn’t seem very comfortable on stage. It was odd to see a man of his age dressed like a would-be hip-hopper who had been dragged along by a train for a while.

His clothes didn’t match his age and his physique demonstrated the theory that a life-long habit of mind-altering candy has its downside. One day you’ll have to settle the bill.

Homeland

More intriguingly, Reed arrived on a Tuesday, while the concert, of the Dutch première of Anderson’s composition Homeland, was on the Saturday. He even arrived before Anderson, who got here on the Wednesday. I wondered: what has he been up to in those five days?

‘A little bit of sight-seeing’, the director of the Orchestra of the North of the Netherlands told me.

Where, I wanted to ask, but the concert was about to start.

So what did he do? There must have been witnesses. No celebrity can wander around for five days without being noticed. Did he get an espresso at Talamini, the Italian ice-cream parlour? Did he sample the herring-and-onions at the stall of famous herring seller Snip? A visit to the famous Groninger Museum? A guy has to eat and drink and nobody stays in his hotel room for five days. And no traveller in the world has dinner in his hotel five days in a row. Lou must have seen Groningen and Groningen must have seen Lou.

But where?

That was the question. Nobody knew. But maybe people failed to make the connection, unprepared as they were for spotting Lou Reed wander around their home town. Sometimes you simply can’t believe what you see.

‘Lou Reed? Get out of here! Why would he be here?’

Where?

Playing music with Laurie up in the MartiniTower, that’s what I read in the local paper. They had been invited by two avid fans who had arranged a guided tour of the Martini church for the famous couple.

But that won’t take five days.

So where?

Of course I knew the answer all along. It was quite simple, really. He went cycling in the Noordpolderzijl area, across our lovely Highlands.

A tip from Bob.

woensdag 18 februari 2015

Voorbij de Watertoren 48 - De Hond Die Een Dag Bij Ons Was

Zelfs toen mijn vrouw met de portemonnee op het dak van haar auto van de Herestraat naar de Oosterparkwijk reed en hem bij de kinderopvang met een olijk ‘oh, daar ist-ie’ weer pakte was ik minder verbaasd dan toen ik om zeven uur ’s ochtends van slaapkamer naar keuken liep en vanuit de hal een hond bij de voordeur zag liggen.

Ik liep eerst door, toen een stukje terug, keek stiekum om het hoekje, hopende dat het een droom was, maar zag recht in twee bruine ogen.

Woef, blafte de hond.

,,Fuckaduck’’, zei ik.

Opgegroeid in de Veenkoloniën, waar niks tussen hemel en aarde was, geloofde ik niet in geestverschijningen of entiteiten, maar de rillingen liepen me over de rug.

Het was zover, dacht ik. Dit ging in films ook zo. Een aanzegger van onheil. The Mothman Prophecies. Ze kwamen me halen. Charon had alvast zijn hond gestuurd.

Woef, klonk het opnieuw.

Dat bracht me bij zinnen. Ondoden deden hun werk in stilte, niet met olijk geblaf. Misschien was het voor een van de andere leden van het gezin. Dus riep ik richting slaapkamers: ,,Kom eens jongens. Dit geloof je niet. Er staat een hond voor de deur.’’

Meteen drie man naast me en meteen bestookte mijn vrouw me met vragen: ,,Wat moet ie hier? Hoe komt ie hier. Van wie istie? En wat moeten we hier nu weer mee?’’

Niks, was mijn idee. We hadden nog een uur tot we de deur uitmoesten, die tijd waren we nodig. Die hond was zielig ja, edoch niet ons probleem. Hij was buiten en dat moest zo blijven.

,,Laat hem binnen’’, zei mijn vrouw.

,,Nee’’, zei ik, ,,als we hem eten geven gaat ie nooit meer weg.’’

Wij aten een broodje, kleden ons aan en liepen af en toe langs de voordeur om te kijken of ie er nog zat. Zo losten wij de dingen op. Je liep er gewoon bij weg en dan verdween een probleem vanzelf.

Woef, klonk het telkens.

De hond sprong hoopvol op als hij ons zag, maar wij keken zoals Henk Kamp naar protesterende Groningers. Ik twitterde nog wel even dat een ons onbekende hond voor onze voordeur lag, maar niemand zei: ‘Hé, die is van mij.’

De situatie was er wel naar om even een punt te maken.

,,Wie wilde er ook alweer een hond’’, vroeg ik onder het broodje eten, ,,want zie je: het is nu kwart over zeven, het regent en als dit ons huisdier was, zou er nu iemand hem moeten uit laten.’’

,,Ik kan’t niet wachten’’, zei Hunter, mijn vrouw zei dat ze nog in pyama was en Reyer keek alsof ik poep op de muren smeerde.

,,Dus’’, vervolgde ik, ,,komt er geen hond. Nu niet. Nooit niet. Er blijft een iemand over die het moet doen. Daar heeft papa geen zin in.’’

Wij gingen de deur uit. Er was nog geen reden tot paniek. De hond zag er goed verzorgd uit, lag droog onder het afdakje en het kon niet anders of hij zou, als wij weg waren, teruggaan naar waar hij vandaan kwam. Of iemand zou gaan zoeken, al roepende door de straat lopen en tadaaa.

Maar om half vier, toen de rest van het gezin net thuis was, kreeg ik al een telefoontje: ,,Hij zit er nog steeds. We hebben hem nu wel in huis gehaald en eten gegeven. Wat moeten we hiermee?’’

Een asiel kenden we niet in het dorp, bij de dierenarts een dorp verderop was geen vermissing binnengekomen en van het telefonisch contact met de dierenambulance kreeg ik hoofdpijn. Welke van de zes nummers ik ook belde, telkens sprak ik met een mevrouw die vertelde dat Slochteren sinds kort niet meer tot haar werkgebied hoorde en dat ze net een reorganisatie achter de rug hadden.

,,Da’s niet zo mooi’’, zei ik, ,,nu even terug naar de hond.’’

Als het echt niet anders kon wilde ze hem wel ophalen. Toen zaten we met een dilemma. De dierenambulance bracht hem natuurlijk naar het asiel en dat vonden we zielig. Ik wil niet zeggen dat we inmiddels aan het beest gehecht waren, maar ik zal al te denken hoe het met vakanties moest nu. Ik ben opgegroeid met honden.

,,Heb je honger’’, vroeg ik.

Woef, blafte de hond en in een twintig seconden schrokte hij een blikje Pedigree weg.

Ik ging voor het raam staan om na te denken en zag buiten iemand met een hond. Ik rende naar buiten en vroeg die iemand of hij een ander iemand kende met een hond die er zo en zo uitzag. Nee, maar ik moest het huis op de hoek van de straat maar eens proberen. Daar liep er vaak een los. Dat was zo, zei de zoon des huizes, maar hij was nog niet uitgesproken of ik hoorde achter hem geblaf.

Laat maar, dacht ik.

Net toen ik naar hun buren wilde, ging de telefoon: ,,Jij hebt mijn hond!’’

Hoewel ik moest lachen toen ik hoorde met wie ik te doen had verbaasde me het ook weer niet. Een gemeenschappelijke collega had haar via Twitter getipt, maar als je in een dorp iets vindt is dat altijd van een bekende. Ze woonde vlakbij. Nu ja, een kilometer of vijf, zes, verderop. Op het platteland is dat vlakbij.

Ze stond binnen tien minuten met haar man voor de deur: ,,Jullie wonen leuk. Oh, mag ik even binnenkijken.’’

De hond kwam, een halve seconde nadat hij haar stemde hoorde, aanrennen.

,,Het is trouwens een zij’’, zei de vrouw.

We kregen een flesje wijn en even plotseling als de hond er was, was ze weer verdwenen. Het werd ineens stil in huis. Heel stil.

donderdag 12 februari 2015

Voorbij de Watertoren (47) - Lessen Over Het Leven, Opgedaan Tijdens Het Klussen

Wat klussen is, wat klussen écht is, realiseerde ik me toen ik tijdens de twee dagen R&R (rest and recuperation) na de weekenddienst aan de slag ging met het bevestigen van osb-platen aan de keukenmuur en de schroeven en pluggen niet vast bleven zitten.

Mijn eerste reacties waren: ‘godverdejanpeerdekeurel heb ik weer’ en ‘waarom lukt mij nooit iets’. Maar in plaats van met de hamer op de muur beuken, wat ik normaal doen, deed ik wat aanpassingen - iets grotere schroeven en iets minder wild boren – en floepten de latjes er bij de eerste de beste ruk niet uit en besefte ik dat het natuurlijk altijd zo gaat.

Klussen is niet: je pakt wat hout, een accuboormachine en een doosje zelftappers en aan het einde van de dag heb je een Piet Hein Eek-keuken. Nee, er gaan voortdurend dingen mis. Bij iedereen. Dat is geen door mij verworven recht. Het is een aaneenschakeling van verkeerde beugels, stompe boren, krom hout en een stoot 220V door je botten omdat je geen zin had het stroom er af te zetten en je het blauwe draadje aanraakte.

Waar het om gaat is hoe je het oplost, dát je het oplost en dat is wat gepokte en gemazelde timmerlieden onderscheidt van de figuren die met een soldeerbout dwars door hun hand bij de Eerste Hulp zitten.

Mijn vader is jaloersmakend handig. Hij verandert onze schuur beetje bij beetje van een donker hol, gevuld met lukraak op elkaar gegooide fietsen, een krat bier en een tas met lege flessen in een kekke doeplek, compleet met werkbanken en gereedschap-ophang-wanden. Hij creëert zoveel opbergruimte dat ik niks weer kan vinden. Al het hout dat ik uit de keuken sloop krijgt bij hem een nieuwe functie. Je ziet het restmateriaal zelfs opfleuren.

Het is slechts een kwestie van tijd of onze schuur is mooier dan onze keuken.

Als we - bij hoge uitzondering, want ik kan ook knettergek van hem worden – samen aan het timmeren zijn en ik zeg: ‘dat wil nait’, klinkt het: ‘ah, wacht moar even. Als we dit nou even zo doun, dat doar – hol es vast - en dit hier, den moust doe es zain.’

‘Wat knap van jou’, zegt mijn vrouw dan. Tegen mijn vader.

Aan de zijkant van onze carport had ik betongaas bevestigd. Daar wilde ik een klimop langs hebben. Als een natuurlijke wand. Duurzaam, eco, groen label, zoiets. Maar we hadden een opbergprobleem inzake hengels.

Wat doet die ouwe van mij?

Buigt ie aan de bovenkant een paar uiteinden van dat gaas naar buiten zodat je ineens een paar beugels hebt waar je de hengels in kunt hangen. Goed, je moet er niet met je oog tegenaan lopen want dan ligt-ie eruit, maar ik zou daar nooit opkomen.

Als ik alleen aan het klussen ben en denk: ‘dat wil nait’, dan kan ik hoog springen en laag springen en meestal doe ik dat ook en dan lukt het alleen met grof geweld en dat zie je aan zo’n kastje.

‘Hoe heb je dát gedaan?’, zegt mijn vrouw dan. Om er even later aan toe te voegen: ‘Kunnen we niet beter iemand bellen?’

Klussen is tegenvallers als dat het hoogglans moet zijn in plaats van zijdeglans en dat pas zien als je het hele plafond hebt gedaan, onverwachte gebeurtenissen als de kat die door een vers gestort vloertje banjert en als je hem een peun wilt verkopen net de verkeerde kant oprent en dat is: nog een keer door het natte cement en deze keer over de hele lengte en onachtzaamheden als vergeten de accuboormachine op te laden te accepteren en je niet verliezen in gevloek en getier en oneindig sombere gedachten, maar denken in oplossingen.

Zoals dat ook moet in Het Echte Leven.

Je mag je handen al stijf dichtknijpen dat je geboren bent en voor de rest is het hopen en bidden dat het allemaal goed gaat, maar meestal gaat het dat niet. Wat je plant komt nooit uit, dus ga je over tot plan B, of C. Of D. Ik bedoel: ik wilde in eerste instantie samenwonen met Raquel Welch, maar ik ben blijven hangen aan een vrouw uit Veendam. Ook lief, maar, om met mijn zwager (die met haar zus gaat) te spreken: ‘d’r zitten gain papieren bie.’

Profvoetballer ben ik niet geworden, voor mijn naam staat geen drs. of dr. en mijn naam staat ook dit jaar weer niet op de longlist van de Libris Literatuur Prijs. Het doel was oud worden in Santa Barbara, maar dat zal waarschijnlijk bejaardenzorgcentrum ’t Olderloug zijn. Als we al oud worden, want de kans is groter dat de hele handel hier in elkaar sodemietert met ons onder het puin.

Leven in Noordoost-Groningen is zoals onze boerderijen op foto’s in de landelijke media. Je staat nog overeind, maar vraag niet hoe. Aan alle kanten gestut en je kunt niemand bellen. Je bent alleen en je hebt te kleine pluggen. Het enige wat je kunt proberen is grotere schroeven. Of iets minder wild boren.

woensdag 4 februari 2015

Voorbij de Watertoren (46) - O ja, ook nog even over die windmolens

O ja, ook nog even over die windmolens. Want naast de gaswinning is dat een ander slecht verhaal dat ons op de barricaden dwingt. Niemand wil die dingen. Om de doodeenvoudige reden dat niemand kan uitleggen wat de nut en noodzaak is. Toch komen ze hier. Rara, hoe kan dat?

Windmolens zouden niet alleen niet in het noorden moeten staan, in heel Nederland niet, want het is niks. Het is een transitieenergie, een overgang tot we iets beters hebben gevonden en het rendement is, zo heb ik me laten vertellen, nog geen twintig procent. Twintig procent!

Als ik op mijn werk een rendement heb van twintig procent, dan zit ik geen week meer bij de krant.

Daarbij is het natuurlijk geen gezicht. Het enige dat we hier nog hebben, horizon, verdwijnt en als je bij zo’n ding in de buurt woont doe je geen oog meer dicht. Alleen al niet van ergernis.

Hoe kan het dus dat die windmolens er zijn en er nog meer komen, terwijl niemand ze wil?

Wij hebben politici, landelijke, regionale en lokale. Die zijn door ons gekozen, ze noemen zich ook graag – vooral in verkiezingstijd – volksvertegenwoordigers. Echter: zodra wij als volk zeggen: eh, lijkt ons geen goed idee, die windmolens, dan wringen ze zich in allerlei bochten om met tenenkrommend geleuter onze argumenten te weerleggen en in plaats daarvan een verkooppraatje houden dat ergens op een departement in Den Haag is bedacht.

Het vileine bij het windmolen-verhaal is, zo heb ik me ook laten vertellen, ja, ik laat me alles vertellen, zelf weet ik niks, dat er sinds 2001 een stapeling van besluiten is geweest, nationaal, provinciaal, lokaal. In kleine stappen, een voor een, is langzaam ruimte gecreëerd voor windmolens. Daar werd wel over gepubliceerd, maar minimaal. Zeg het wettelijk verplichte. Je had niks door tot je op een dag hoorde: mensen, er komen windmolens.

Dan kun je ‘ja maar dit en ja maar dat’ roepen, onze bestuurders zeggen dan: dat is een tijdje terug al beslist. Daar kunnen we niks meer aan doen. Had je kunnen weten.

Waarom moeten die dingen er komen?

Het begon in Kyoto. In 1997. De industrielanden spraken af dat ze allen een CO2-reductie van twintig procent zouden realiseren. Dat werd in 2000 bijgesteld naar veertien procent. Nederland zette in op windenergie. Met 6000 MW op zee en 6000 MW op land. Dat zou een vermindering van 8 à 9 procent opleveren. De rest moet met andere duurzame initiatieven lukken. Hartstikke mooi, niemand is tegen duurzaam, maar windmolens zijn niet duurzaam.

De verlangde CO2-reductie wordt bijvoorbeeld niet bereikt. Omdat Nederland geen opslagland is. Noorwegen en Duitsland wel, die hebben stuwmeren. Dat is van belang omdat het niet altijd optimaal waait. De energieopbrengst kent dus pieken en dalen, maar wij, als mensen met al onze huizen en zo, verlangen een gemiddelde stroom en dus moet je vooral de dalen opvangen met centrales.

Zo’n centrale, die is niet in vijf minuten van 0 naar 100. Denk aan een auto. Het meeste verbruik is bij een koude motor en bij accelereren. Dat betekent extra uitstoot, waarmee je de bespaarde reduktie in een keer weer te niet doet.

Waarom moeten veel van die dingen juist hier komen, in de Drentse en Groningse Veenkoloniën?

Tja.

Zelfde argument waarom er moeilijk wordt gedaan om de gaswinning te reduceren en waarom hier CO2 of kernafval in de grond zou moeten. Er wonen relatief weinig mensen, dus hebben er relatief weinig mensen last van. Ons probleem is dat wij net tot die ‘weinig mensen’ behoren.

Als windmolens het niet zijn, wat dan?

Niks wat dan. Er zit nog zeker voor 200 tot 250 jaar fossiele brandstoffen in de aardbodem. Dat geeft ons tijd om te studeren op dat waar de meeste energie te halen is: op moleculair niveau. Kernenergie, ja. Daar kleven nu nogal wat nadelen aan, bijvoorbeeld: waar moet je heen met het afval, maar we hebben dus nog 200 tot 250 jaar om daarop een antwoord te vinden.

Het enige voordeel van windmolens dat ik kan verzinnen is dat du moment onze volksvertegenwoordigers ook tot het inzicht komen, dit is het niet, wij rijk worden van het oud ijzer. Tot die tijd begrijp ik er helemaal niks van en blijf ik me afvragen: als er nu eens geen subsidie op zat, hoeveel windmolens zouden er dan nog staan?