vrijdag 30 oktober 2015

Ik sta bij collega M. Geef haar een boek te leen, van de Slochter journalist H., over het verre land B., of eigenlijk M.: ,,Die wilde je nog lezen toch?’’

,,Is het een beetje een goed boek?’’

,,Niks mis mee. Leest lekker en je bent in een keer bij over dat land, hé, hebben jullie bier?’’
,,Ja, goed hé? Van collega R. We hebben een oude traditie, de vrijmibo, nieuw leven ingeblazen. Wil je er ook een?’’

donderdag 29 oktober 2015

Ze kunnen me niet gekker krijgen dan met apparaten die niet doen wat ze moeten doen. Want apparaten zijn gemaakt om te doen wat ze moeten doen. Daarvoor zijn het apparaten. Anders waren het wel mensen.

Als ik ‘print document’ intik en ook al is dat twaalf keer een bestandje van 21 pagina’s, dan verwacht ik van zo’n ding dat het naadloos wordt uitgevoerd. Daarvoor is dat apparaat zelfs gemaakt. Maar na vier complete setjes, waarvan ik al blij begon te kijken, zo van: ‘jongens, we gaan lekker’, besloot het ding halverwege een bestand overnieuw te beginnen en daarna nog een keer. Telkens op een ander moment in dat bestand. De ene keer na zes pagina’s, de andere keer na vier, of acht, alsof het ding een eigen wil had en dat verwachtte ik van ongeveer alles met twee benen en twee armen in ons huishouden, maar niet van een plastic vierkant stuk gereedschap.

Aan de voorbereiding lag het niet. Ik had papier gekocht en twee nieuwe inktpatronen.

Ja, ik had het op het werk kunnen doen. Maar ik wilde dat juist een keer niet doen. Omdat iedereen dat altijd al doet en ik vind dat eigenlijk niet correct. Het is toch een soort stelen, ook al is het alleen een beetje papier en inkt.

Wat me eveneens tegenhield was dat ik deze week een collega hoorde foeteren: ,,D’r is weer iemand een boek aan het printen of zo.’’

Ik dacht: dat wil ik niet horen, maar nadat na het zesde mislukte setje ineens de mededeling ‘de inkt is bijna op’ op het scherm verscheen begon ik ook te foeteren en zei mijn vrouw: ,,Waarom doe je dat ook niet op je werk?’’

woensdag 28 oktober 2015

Half vier in de middag. De vrije woensdag in pyama doorgebracht. Alleen thuis, rust. Beetje schrijven. Het lamme gevoel nog niet uit de lendenen. Lusteloos is mijn gemoed. Een keer buiten geweest. Naar de winkel. Voor crème fraiche voor pompoensoep. En inktpatronen voor printer. Het is herfstig koud. Kale wind, kale lucht. Rillingen over de rug. Wil nu in hoekje op de bank, met deken over, Vrouw van Knausgard en warme borrel.

dinsdag 27 oktober 2015

Alsof ik er wel ben, maar dan net niet. Een meter er achteraan of zo. Dat gevoel is er al twee dagen. Contact met andere mensen is matig. Er komt weinig binnen. In mijn hoofd zit een soort filter waardoor mijn brein geen verhaal maakt van dat wat er aan beelden binnenkomt. De zin ontbreekt ook. Af en toe kijk ik mensen uitdrukkingsloos aan. Dat moet opvallen, kan niet anders. Met mijn ogen is niks mis, met mijn lichaam wel. Een aankomende griep, zo voelt het.

Die kwam zondagnacht binnen via mijn linkerschouder. Ineens was het er. Ik weet dat in eerste instantie aan het bed van mijn jongste zoon, waar ik weer eens toe was veroordeeld, omdat hij bij zijn mama wilde slapen. Iets met een nachtmerrie.

Maar het ging niet over en gaandeweg de dag verspreidde de pijn zich in stukjes over mijn lichaam. Al is pijn een groot woord. Aanwezigheid van ongemak komt beter in de buurt. Een deel ervan verplaatste zich in de nacht van maandag op dinsdag naar maag, onderkant rug, bovenbeenspieren en een redelijk deel concentreert zich op mijn voorhoofd. O ja, in de onderkaak zit ook wat.

Om te zeggen dat ik me kut voel gaat een stapje te ver. Katterig is beter. Het is nog niet zo erg dat ik thuis wil blijven. Ben ook gewoon naar gitaarles gegaan. Daar kwam ik zelfs opgewekt (ik schreef eerst opgewerkt) vandaan, in de wetenschap dat ‘Blackbird’ (Beatles) en ‘Working class hero’ (John Lennon) te doen zijn.

Op de terugweg zag ik een hert langs het Slochterdiep. Die stond daar, zo ineens uit de mist, wilde oversteken, schrok van mijn koplampen en rende weer het donker in. Ik weet niet zo goed hoe ik dat moet duiden.
Een avond vroeg naar bed en dan zal het morgen vast beter gaan.

maandag 26 oktober 2015

Ik moet mee de school in. Hij wil me laten zien wat zijn nieuwe plek in de klas is: ,,Ik zit weer in een ander groepje.’’

Het is kwart over acht en er zijn nog niet heel veel andere kinderen. Ik kijk om me heen als we het schoolplein op lopen. Herfst. Het licht buiten is anders. Een donkerder soort lucht. De kou valt mee, maar je voelt dat de zomer nu echt voorbij is.

In tegenstelling tot het bos tegenover ons huis, waar bijna alles al rood en geel kleurt, hebben de bomen rond de school nog hun groene kleur.

Een juf staat met een mok koffie vlakbij de ingang. Een moeder voor ons houdt de deur open, ‘be-dankt’ en we wandelen door de centrale ruimte naar zijn klas. Reyer gaat voor, ik volg. Het is er stil, de stoelen en tafels wachten op de dingen die komen gaan.

,,Mooie plek,’’ zeg ik als we in het lokaal zijn, ,,dicht bij de juf. Kan ze jou goed in de gaten houden. En jij haar.’’

Hij trekt zijn la open en ik zie een leesboek. Over werken ‘aan de verkeerde kant’. Zonder te kijken weet ik: een oorlogsboek. Dat klopt. Ik lees de achterflap: over een jongen die gedwongen wordt voor de Duitsers te werken. Of Russen. In ieder geval aan het front. Zware kost, maar mijn jongste zoon doet er luchtig over.

Ik kijk naar het raam. Daar hangen werkjes. Bomen, uitgesneden uit zwart papier, met daarachter geplakt een papier dat rood en blauw gekleurd is. Geen idee hoe die techniek heet. Passepartout? Zoiets.

,,Hangt er al een van jou bij?’’

,,Ja, die. De slechtste.’’

,,Hoe kom je erbij?,’’ vraag ik, ,,is ja hartstikke mooi. Die boom heeft sierlijke lijnen. Goed, die ene hoek is wat slordig geplakt, maar zo slecht ist-ie niet hoor.’’

Hij lacht verlegen.

,,Nou, papa gaat aan het werk, oké?’’

,,Is goed.’’

,,Kus?’’

We kussen en ik neem afscheid met de grap die ik al vijf jaar lang elke ochtend op het schoolplein maak: ,,Welterusten. Lekker slapen. Tot morgen.’’

vrijdag 23 oktober 2015

Ik kijk mijn oudste zoon na als hij naar de keuken loopt. Hij krijgt brede schouders. Zijn manier van lopen is als die van mij, vroeger. Op de tenen. Een mooie loop, zei onze huisarts tegen mijn moeder toen. Maar dat heb ik mezelf afgeleerd. Omdat vriendjes anders liepen, ging ik dat ook doen. Meer met de voeten naar buiten. Beetje stoerder. Geen goed idee. Ik hoop dat mijn zoon zichzelf blijft.

Ze staan me op te wachten vandaag, zijn moeder en hij. Met brede grijnzen. Of mij iets opvalt. Ja, nieuwe broek. Wat nog meer? O ja, schoenen ook. En shirt. Heeft hij speciaal voor mij aangetrokken om te laten zien. Een trotse blik, een trotse jongen. Groot ineens. En kom eens pap, dit hebben we gekocht en dit en dat. Nog een broek. Trainingshirt voor hockey. Handschoenen. Helemaal zelf uitgezocht, zegt zijn moeder.

Ik denk aan de keer dat ik voor het stoplicht sta aan de Lübeckweg. Vanaf het centrum komt een bus. Dat kan die van hem zijn, realiseer ik me. En inderdaad, voorin, vlakbij de deur aan de voorkant zit hij. Met de rug naar de chauffeur. Hij zit er helemaal alleen, kijkt naar buiten, tegen de zon in.

Ik denk aan de verjaardag bij mijn vriend, waar ik met een andere vriend zit te praten. Zijn dochter is even oud als onze oudste. We kunnen er moeilijk aan wennen, dat ze naar de middelbare school gaan, waar alles nieuw is. Waar ze hun basis kwijt zijn, waar ze zichzelf opnieuw moeten uitvinden.
Hij vertelt over zijn dochter, die op zeker moment in de kantine zichzelf voor de keuze plaats om of bij de hele klas te gaan zitten, of bij de drie meisjes die ze niet kent, maar bij wie ze graag wil horen. Moeilijke keuze. De kans op afwijzing is groot. Jongeren zijn genadeloos naar elkaar. Toch kiest ze de laatste optie.

Ik vertel van mijn zoon. Dat hij het in het begin ook moeilijk heeft. Bang de aansluiting te missen. Zoals ik als kind ben geweest. Een meeloper. Hij niet. Hij is anders. Alleen beseft hij dat nog niet. Ik wel. Ik zie het aan hem.

Ik wil dat alles was zoals het was, verzucht hij. Ik wil mijn oude leven terug. Dat snappen wij. Maar wij kunnen daar weinig aan veranderen. Hou vol, zeggen we, hier moet je doorheen. Besef dat andere kinderen zich net zo voelen. Nee, zegt hij, die zijn al vrienden van elkaar.

Ga van jezelf uit, zeg ik hem. Neem je lot in eigen handen. Bijt van je af. Doe het anders dan ik. Dat doet hij. Hij stapt op zijn klasgenoten af nu, maakt keuzes. Zijn keuzes. Het gaat langzaam, maar het gaat goed. Ik zie dat hij in zijn eigen leven groeit.

Ik kom laat thuis en de kamer is donker. Op onze slaapkamer brandt licht. Mijn vrouw ligt in bed, met de iPad. Op de grond in onze slaapkamer liggen twee matrassen. Vanonder de dekbedden kijken twee hoofden mij vrolijk aan. Slapen jullie nog niet? Nee, nog niet. Ik denk dat jullie op je eigen kamer moeten vannacht, vraag ik. Mag van mamma, zeggen ze. De grijnzen worden nog breder.

Ik denk: stop de tijd.

donderdag 22 oktober 2015

Of het met mijn antenne voor verstotenen te maken heeft weet ik niet, maar altijd als ik Tracy Chapman hoor denk ik: ,,Die heeft het ook niet gemakkelijk gehad, vroeger.’’

woensdag 21 oktober 2015

Lief weekboek, er was niet aan te ontkomen op social media en zelfs het NOS Journaal besteedde er aandacht aan: vandaag is de dag waarop Marty McFly uit de filmcyclus Back to the Future (deel II) aankomt in de toekomst. Hij vertrekt in een als tijdmachine omgebouwde DeLorean vanaf het jaar 1985, dus, ook al is het slechts een film, is het inderdaad verleidelijk om te vergelijken of dat wat men dertig jaar geleden dacht over de toekomst ook is uitgekomen. Zo zijn wij, mensen.

Wat ik me ervan herinner is dat de wereld van vandaag eerder op die van 1985 lijkt dan op die van 2015.

Met dit verschil dat er iets als internet bestaat en daar hadden de makers geen rekening mee gehouden. Ik kan me zo geen internetdingetje herinneren. Wel de hoverboard, vliegende auto’s en schoenen die zelf dicht gaan en een jas waarvan de mouwen zich aanpassen aan de lengte van je armen.

Waarom hebben we dat nog niet trouwens?

Behalve dat ik het een grappig gegeven vind, heb ik verder geen mening over al die aandacht voor Back to the Future. Soms heb je dat, dat je ergens geen mening over hebt.

Eerlijk gezegd gaat het verder dan soms. Ik heb vaker niet dan wel een mening.

Ik noem bijvoorbeeld de vluchtelingenstroom, IS, islam, Poetin, Heel Holland Bakt, Zuid-Ossetië, duurzaamheid, het Nederlands Elftal, Rutte, Joe Biden, het uitbaggeren van het Slochterdiep, het weer, Foppe de Haan, China, de EU, Noord-Korea, acties in de metaal, de Nacht van de Nacht, Pep Guardiola en de transities in de zorg.

Het zijn onderwerpen waar ik weinig tot niks van af weet en dan is het lastig mening vormen. Vind ik, maar dat is puur persoonlijk.

Wat ik wel apart vind is dat op de dag waarop Marty McFly vanuit 1985 arriveert, een van de drie delen van Back to the Future, liefst deel II natuurlijk, niet op de televisie is. Daar heb ik wel een mening over.

dinsdag 20 oktober 2015

Op de keukentafel staat een half afgebouwde supermarkt. Een spaaractie van de lokale Plus. De muren omvatten nog niet de helft van het grondoppervlak, onder een soort van vitrine liggen losse blokjes, een bankje ligt op de kop, een poppetje bedolven onder een muur en papiertjes met instructies zijn in een hoek gewaaid. Een ander mannetje ligt met zijn bips omhoog en met zijn gezicht naar beneden, fysisch gezien onmogelijk.
Naast de winkel liggen ongeopende pakjes Plusbricks. Daar zou de supermarkt mee afgebouwd kunnen worden, stel ik me voor. Iemand zou dat ook moeten doen. De boel een beetje opruimen, spulletjes netjes in de stellages, mensjes achter de kassa, zodat het een beetje op een normale winkel lijkt. Niet op een waar net een bom is afgegaan.
Het is vakantie, maar er is in ons huishouden geen kind meer die zich er toe geroepen voelt. Dat stel ik met gemengde gevoelens vast. Zoals ik ook kijk naar de kasten met ruimteschepen en terreinvoertuigen van Lego op de jongenskamers, waar een laagje stof op ligt.

maandag 19 oktober 2015

De chef nieuwsdienst keek me aan en zei: ,,Je moet je haar gewoon weer lang laten groeien.’’

,,Jaa-haa.’’

 

vrijdag 16 oktober 2015

Een vrouwelijke collega gooide vandaag een pak halfvolle biologische melk naar mijn hoofd. Omdat ik zei dat niet alleen mijn eigen vrouw en techniek een slechte combinatie was, maar alle vrouwen en alle techniek. Zij hadden medelijden met mijn betere helft vanwege het stukje van gisteren, maar ik kapte dat af.

Ik leg het nog een keer uit.

Mijn vrouw koopt een fietspomp. Zo’n modern kunststof ding. Met zes verschillende aansluitingen. Ziet er uit alsof het in een baan om de aarde gebracht kan worden, maar er is niet mee te pompen. Dat weet ik omdat ik altijd de banden oppomp en niet zij.

Ze koopt ook messen. Voor brood smeren en zo. Slanke messen. Mooi model, maar het lemmet, het snijvlak, is te smal. De boter blijft er niet op hangen. ’s Ochtends broodjes smeren is een drama. Dat doe ik altijd. Ik zou dan ook andere messen hebben gekocht.

We hebben nu nieuw closetpapier. Drielaags. Ook door haar aangeschaft. Dat is niet goed. Het moet tweelaags zijn. Anders kun je je neus niet schoonmaken. Daarvoor is het te dik. Daarbij: wij hebben twee zoons. Die gaan zelf naar de wc, maar die gaan proppen en spoelen te weinig door. Dat betekent dat het toilet binnenkort verstopt zit. Een keer raden wie daar dan met zijn handen in mag graaien.

donderdag 15 oktober 2015

Strakke planning eind van de middag. Half zes thuis, bedoeling om half zeven weer in auto richting Appingedam (iets afgeven) daarna naar Loppersum. Commissie over herindeling begon om half acht. In het uur thuis koken en eten en met grom en grauw met gamende zoons communiceren. Hoe was inhaalproefwerk? Ging toch niet goed. Nee, verbaast me niks als je niet leert. Glaasje water maken, pap? Ja hoor regel ik ook nog. Om tien voor half zeven telefoon vrouw. Sta in Haren. Auto doet het niet meer. Hoezo niet? Benzine op, dacht ze. Al was dat vreemd. Volgens display kon ze nog 50 kilometer. Zoals gewoonlijk er weer op aan laten komen. Leek haar dat ik moest helpen. Nou nee, ik moet weg. Sta nogal op tijd. Ga ik echt niet redden. Maar wat moet ik dan? Loop naar dichtstbijzijnde benzinepomp. Kon niet, te ver weg. Bel ANWB. Ook geen optie. Volgens haar. Je moet me echt helpen. Dacht het niet. Moet echt weg zo. Natuurlijk ga je toch. Had gelukkig jerrycannetje benzine in garage. Toen ik arriveerde vroeg ze of ik nog blij met haar was. Ik zei: als je wilt dat ik binnenkort onder de zoden lig vanwege een hartaanval, moet je meer van dit soort grappen bedenken. Hoewel het even duurde voordat de auto weer liep, bleek het inderdaad gebrek aan benzine. Vrouwen en techniek, het is niet te doen. Voor de partner.

woensdag 14 oktober 2015

Ik kijk hem even aan, hij kijkt mij even aan.

,,Luister jij hier naar?’’

,,Nee.’’

,,Saai, of niet?’’

Het onderwerp op Radio 1 is actueel, vluchtelingenopvang in Libanon, maar op weg naar school in stad, wil mijn oudste zoon muziek horen. Ik draai aan de knop van de autoradio.

,,Laat mij maar effe.’’

Sky Radio 101 FM. Dat vind ik niks, maar hij vindt Radio4 en Freez FM niks. Liefst luister ik cd’s, maar de cd-speler is kapot. We zeggen een tijdje niks, tot ik de stilte verbreek.

,,Heb je Frans net nog wat kunnen leren?’’

,,Mjoah.’’

,,Hoe kon dat nu, dat jullie er gisteravond zo laat achter kwamen dat B en C er ook bij hoorden.’’

,,Weuknie.’’

,,Daar zat mama niet lekker, of niet? Ze ging er nogal op door.’’

,,Ja, nogal. Weukooknie hoe dat zat.’’

In plaats van op de A7 af te koersen, wat ik normaal doe, sla ik af naar Kolham.

,,Waarom ga je hier langs?’’

,,Volgens mij is dit korter.’’

,,Op die andere weg mag je harder.’’

Hij pakt zijn smartphone, waarvan ik het merk steevast aanduid als Hoehetwaait.

,,Word je nu niet misselijk?’’

,,Nee.’’

Het is weer een minuut of wat stil. Ik wijs hem op de temperatuurmeter.

,,Zie je, nu nog koud, maar als we straks stil staan, zie je hem stijgen.’’

,,Als we stilstaan.’’

En inderdaad, als we na de afrit van de A7 voor het stoplicht op het Damsterdiep staan, springt die meteen op groen.

,,Toevallig toch?,’’ zeg ik, ,,Jij zegt het en het gebeurt ook. Alsof je het aanvoelde.’’

,,Denk ik niet.’’

,,Oh.’’

,,Ik zet je weer af op het Schuitendiep hoor. Ik neem aan dat het stoplicht op rood staat, dan kun je dan uitstappen.’’

,,Kun je hem niet even op de stoep parkeren?’’

,,Nee, dat kan niet.’’

dinsdag 13 oktober 2015

Ik kreeg vandaag een zin van mij terug: ‘Groningers zeggen niet zoveel en als ze wat zeggen is dat meestal niet wat ze denken.’

Het staat in het verhaal ‘Ha doe kaalf’ (Hallo jij kalf) in de bundel De eeuwige Veenkoloniaal, maar de man had het me horen zeggen in de uitzending van Kunststof op Radio 1 van enkele weken geleden.

Hij, geen autochtone noorderling, was er blij mee. Omdat het hem deed beseffen dat er in dit deel van het land een verschil zit tussen verstaan en begrijpen.

Ik zei hem dat een goede vriend van mij, Bert Hadders, iets soortgelijks beweert met de constatering dat de Groninger vijftig manieren kent om ‘ja’ te zeggen.

maandag 12 oktober 2015

Als het goed is heb ik vandaag mijn leven met een kwartier verlengd. Dat schijnt het resultaat te zijn van een half uur sporten en dat heb ik vandaag weer eens gedaan. Mijn streven sinds de vakantie is om elke week drie keer te gaan hardlopen. De voorbije twee weken liep dat in het honderd omdat ik me niet okselfris voelde, beetje sluimergriepig, maar de wekker liep deze ochtend om 06.00 uur af en vijf minuten later jogde ik onze straat uit richting het Kleine Bos, voor een rondje plus.

Ik loop zo vroeg omdat dat het enige moment is dat ik tijd heb. Het voordeel is dat niemand mij ziet en dat is om twee redenen goed: ik draag een oud jack van mijn vader waar je, als je er lang naar kijkt, lasogen van krijgt en met mijn stijl van lopen trek ik geen volle zalen; alsof je een handkar over een aardappelveld duwt. Het ziet er gewoon niet uit.

Nadeel is dat het in deze tijd van het jaar zeer donker is in het bos en ik zag echt geen hand voor ogen. Ook niet na een tijdje als je ogen gewend zijn, zoals ik geleerd heb ik in het leger. Naast het Kleine Bos is er toch te veel kunstlicht dat afleidt. Daardoor miste ik op zeker moment een afslag en liep pardoes een brede sloot in. Dat gaf een heel apart gevoel, al bleef de schade beperkt tot één modderige voet.

Lopen, hardlopen, heeft alleen zin, zo merkte een veel sportende dorpsgenoot op, als je telkens een stukje verder gaat. Als je moe bent en dan nog even een stukje door. Op die manier bouw je conditie en, met een mooi woord Ausdauer, op: ,,Je moet bij elke training een beetje doodgaan.’’

Wel, dat is in orde. Als ik die wekker om zes uur hoor ga ik al een beetje dood.

Foto zonder verhaal (23)


vrijdag 9 oktober 2015

Met een plenaire vergadering besloten we vandaag de werkweek. Zo’n bijeenkomst is een zeldzaamheid, maar we spraken af het vaker te doen. Het was sowieso mijn eerste, omdat ik net twee maanden deel uitmaak van de redactie Groningen.

De vrijdagmiddag is een wat merkwaardig moment voor zoiets, omdat je twee kranten moet maken. Die van zaterdag en voor een groot deel die van maandag.

Dat leidde om half vier tot verbaasde blikken bij de nieuwsdienst: ,,Waar gaat iedereen heen?’’

,,Villa Sassenhein.’’

,,Waarvoor?’’

,,Plenaire.’’

,,Plenaire? In Sassenhein? Toe maar weer.’’

Een uitspanning als Sassenhein, vooral op vrijdagmiddag met een oranje zon boven de bijbehorende vijver, roept meteen op tot allerlei wilde plannen.

,,Ik wil hier wel wonen’’, zei een collega-journalist.

,,We kunnen hier een survival doen’’, zei ik, ,,voor het groepsgevoel. Of met zijn allen vissen.’’

,,Een barbecue’’, meende een ander.

Dat kwam er vandaag nog niet van. Wel koffie met gebakjes, een borreltje met Japanse nootjes, zoute haring op roggebrood en de bitterballen, waar we ons de hele week op hadden verheugd. Ik kende de verhalen van redactiebijeenkomsten die volledig uit de hand liepen, zoals in good old De Sleutel in de stad, maar de laatste vier mensen, waaronder ik, liepen om tien over zeven de deur uit.

Zoals wel vaker op dat soort bijeenkomsten dacht ik: als er nu iemand een bom op Sassenhein gooit, komt er de volgende dag geen krant uit.

Dat is natuurlijk niet zo. Die krant komt er wel, alleen zonder ons.

woensdag 7 oktober 2015

Op de jaarmarkt zag ik een schim. Een gezicht uit het verleden. Hij keek mij aan, ik keek hem even aan. Ik dacht: hé, is dat niet…? Ik weet het bijna wel zeker. Karakteristiek hoofd, zwarte ogen, zwart haar. Niks veranderd. Alleen wat ouder, de rug wat krommer. Hoe lang zal het geleden zijn dat ik hem voor het laatst zag. Twintig, dertig jaar, zoiets.

Hij stond bij de viskar. Ik zat aan de zijkant met mijn jongste zoon. Die wilde kibbelingen, ik een haring met uitjes. Bij het pakken van een servetje zag ik zijn gezicht. De blik was indringend, maar die blik kende ik. Ik had op hem toe kunnen stappen. Maar ik deed het niet. Waarom weet ik niet. Ja, dat het niet mijn ding is: zomaar op mensen af gaan. Een groet was het minste geweest. Hé hoe ist? Goed en met jou? Meer zou het niet geweest zijn. Maar ik deed het niet. Daarvan heb ik nu een beetje spijt. Aan de andere kant: hij stapte ook niet op mij af.

dinsdag 6 oktober 2015

Het was een uur of acht op de eerste dinsdag in oktober van het jaar 2014 toen ik een telefoontje kreeg van mijn oudste zoon. Ik was op weg naar de raadsvergadering in Tynaarlo: ,,Waar is mama?’’

Ik zei dat ik dat niet wist.

,,Ze zou hier al zijn. Nu missen we het vuurwerk!!! Godverdomme!!!’’

,,Kom, niet vloeken’’, zei ik, ,,klinkt niet leuk.’’

,,Moet jij zeggen!!!’’

Op de achtergrond hoorde ik mijn jongste zoon huilen. Met lange uithalen. Van medelijden of zelfmedelijden ging de oudste meehuilen en om eerlijk te zijn stond mij het huilen ook nader dan het lachen. Omdat we die avond als ouders faalden.

Opvoeden is een kwestie van plannen en dat was de soep in gegaan. Ik moest om acht uur op het gemeentehuis in Vries zijn en mijn vrouw had toegezegd bijtijds terug te zijn van haar werk, zodat zij met de heren mee kon. Ik was op tijd weg voor de raad, dat ging goed, maar het op tijd zijn van mijn vrouw niet.

Op zulke momenten wil ik eigenlijk alles terzijde gooien, werk, hobby’s, om het even wat, omdat ik vind dat je er op zulke momenten moet zijn. De Nacht van Slochteren is zo’n moment.

Het begint met een lampionnentocht voor alle kindertjes, vanaf woonzorgcentrum ’t Olderloug slingerend door het dorp tot de ijsbaan, alwaar om even over acht het vuurwerk de feestavond in De Boerderij inluidt en de dag erop is het de jaarmarkt.

Het verliep dit jaar zonder huilende kinderen. Al was het een gedenkwaardige avond, want voor het eerst in dik tien jaar (zelfs vorig jaar, kon nog net voordat ik weg moest) liepen wij niet met een of twee zoons mee in die lampionnentocht.

Te oud, te groot.

Wat jammer is. Niet alleen omdat het een mooi gezicht is, al die kinderen met lampions door de wijken en straten, maar om het idee alleen al. De dorpsvereniging die het allemaal organiseert. Vrijwilligers die er uren in steken om de jeugd een mooie avond te bezorgen. Een tractor voorop en verkeersregelaars die zorgen dat het verkeer geen slachting onder de jongste jeugd aanricht. Zelfs de politie is van de partij. Ik kan ontroerd raken door de moeite die mensen doen om het leuk te maken in het dorp. Daar vind je nooit iets over terug in geschiedenisboeken. Daarin staan de grote verhalen, maar zoals ik het zie gaat het juist om dit soort evenementen. Dat – en niet het gedoe over de herindeling of het opstappen van een wethouder - zal ik me later herinneren als ik zelf in ’t Olderloug zit en de kinderen van mijn kinderen met lampionnen voorbij komen.

maandag 5 oktober 2015

Er valt een blaadje op de weg voor mij, als ik tegen half zes in de middag over het viaduct bij Kolham rij. Op de N387 mag je 100. Het is een kort moment dat ik het op de rijbaan zie liggen. Een seconde hooguit, nog niet eens, dan ben ik er voorbij.

Een enkel blaadje van een boom, precies midden op het asfalt, precies voor mij, precies op het hoogste punt van het viaduct.

Da’s jammer, denk ik, want dat blaadje heeft op het asfalt geen functie meer. Of de wind moet het meenemen en alsnog in de berm blazen zodat het daar vergaat en voedsel voor het gras, de struiken of andere bomen wordt, maar als het op de weg blijft liggen, dan is de zin van dat blaadje weg.

Als er geen asfalt had gelegen was alles gegaan zoals het had moeten gaan. Maar die N387 is daar.

Ik reed vrijdagmiddag ook over die weg en ook toen, op precies dezelfde plek, viel er een blaadje op de rijbaan.

vrijdag 2 oktober 2015

Ik kijk het Journaal. Gaat over roken. Dat moet verder worden ingeperkt. In Engeland is het in de auto verboden, als er kinderen meerijden. In Frankrijk krijg je een boete als je een peuk op straat gooit. Wij waren in 2001 in Singapore. Daar gold dat toen al. 250 dollar stond er voor. Dat vonden wij toen een enge samenleving.

donderdag 1 oktober 2015

Collega R. zegt dat ik mijn haar moet wassen. Dat ik een colbert aan moet, dat ik er rekening mee moet houden dat ik acht kilo dikker lijk, dat ik niet aan mijn borsthaar mag krabben, niet mag drinken onder het praten, dat ik vragen moet negeren en gewoon mijn eigen verhaal vertellen, liefst twee anekdotes en dat ik iemand mee moet nemen omdat er na afloop niemand is die naar je omkijkt.

Ik zit naar haar te kijken zoals een kip naar het onweer.

Mijn vrouw had me eerder verteld dat ik mijn bril moest afdoen.

Collega K. zei me niet te bescheiden zijn (daar zijn we weer). Hij zei: jij schrijft gemakkelijk, maar denkt te moeilijk. Zoiets.

In de roos.

Alle adviezen betroffen de uitnodiging van Pauw, om daar vanavond in de uitzending te vertellen over hoe dat voelt: een aardbeving. Die maakten wij gisteravond om even over acht mee. Over hoe dat voelde, daarover had ik in de krant van vandaag een verhaal geschreven. Om kort te zijn: dat voelde niet fijn.
 
Angstig. Instinctief voel je gevaar, je beseft: hier zijn krachten aan het werk die we niet beheersen. Onmacht, onwetendheid, onbegrip dat we het laten gebeuren.

De goede bedoelingen ten spijt; om vier uur hoorde ik dat ik toch niet naar Amsterdam hoefde. De reden was dat onze burgemeester niet kon. Daarom was het item geschrapt. De redactrice ging er vanuit dat ik dat logisch vond. Nee, maar ik ging natuurlijk niet zeggen: ik kom toch. Helemaal rouwig was ik er niet om. Je bent de hele avond kwijt en bent, als je geluk hebt, om half drie ’s nachts weer thuis. Daarbij zou ik de commissie ABZ in Bedum missen en dat zat me ook niet lekker.

De redactrice vroeg of ze een volgende keer weer mocht bellen. Ze hoopte dat het niet zou hoeven, maar die hoop heb ik niet; zo lang ik leef zullen er in Groningen aardbevingen zijn.

De aardbeving van gisteravond, 3.1 op de schaal van Richter, epicentrum Hellum, hakte er blijkbaar zo in bij mij dat ik er vannacht over droomde. Een nachtmerrie. Ik werd om kwart over vier 's nachts wakker, helemaal in de war. Wat ik wel dacht was: ik moet die droom, die nachtmerrie opschrijven.

Aardbevingsdroom

Siddering, beweging ineens, chaos, de kamer is overhoop, er is iets gebeurd, wat is er gebeurd, een beving, in ons huis, ja in ons huis, kijk ons huis, de muren bewegen, kijk de vloer dan, de vloer is kapot, tegels schuiven over elkaar heen, het voelt zo, het voelt raar, zie de vloer ook bewegen, komt dreigend omhoog, alles vloeit en kronkelt en ik weet wegwezen en ik kijk om me heen en zoek, wat zoek ik, ik kijk om me heen, ren door muren, door kamers, ja, dit moeten, hé dit zijn de kinderkamers, waar zijn mijn zoons, ik zie ze niet, ik wil weten waar mijn vrouw is, buiten moet ik zijn, daar is het veilig, daar loop ik heen, al ga ik door een andere voordeur dan de mijne, ik zie niet goed meer, alles is vaag en ik sta plotseling op een berg, ergens buiten, zou Indonesië kunnen zijn en de tegels van de kamer zijn aardplaten geworden, platen in kleurboekkleuren, die schuiven over elkaar heen, met donderend natuurgeweld, dit is echt, dit is niet best en we moeten vluchten, ik wankel, zoek evenwicht, maar de aarde wankelt en ineens zijn daar mijn kinderen, mijn vrouw, we houden handen vast, ik wil dat we handen vasthouden, in een kring zoals bij zakdoekje leggen en we moeten elkaar niet meer loslaten, wat er ook gebeurt, bij elkaar blijven, ja zegt mijn vrouw we blijven bij elkaar, maar waar gaan we heen, daarheen, waarheen, niemand zegt iets en we lopen een richting uit die ik niet ken en ik zie een vliegtuig op een plek die lijkt op de camping in Luxemburg waar we meestal overnachten op weg naar Frankrijk en ik besef, dat zie ik niet, dat er bekenden mee zijn, mensen uit het dorp, buren, vrienden, wie zal het zeggen, ik voel ze alleen en dat we met zijn allen moeten vluchten, het is de enige optie en ik voel in mijn zakken en jas die ik niet aan heb en nee, we hebben geen paspoort meer, nee, niemand heeft een paspoort, geld, spullen, alles is kwijt, alles wat in ons huis was is verloren, maar daar is begrip voor begrijp ik, hoor ik en veel tijd om er over na te denken is er ook niet, belangrijkste is weg te komen, weg van hier, weg van deze plek, we zullen nooit meer terugkeren, nooit meer omkijken en er staan twee, drie roltrappen richting vliegtuig, dat zowaar stewardessen heeft, een ervan heet ons welkom en probeert ons gerust te stellen, er hangen vlaggetjes om het vliegtuig heen, alsof het feest is, ik voel in mijn kontzak en het vliegtuig staat onder een luifel en ook tegen een aarden wal met gras begroeid, zonder de trap te gebruiken zijn we in het vliegtuig, vol, helemaal vol, er is geen plek, nergens en we willen bij elkaar zitten en als ik om me heen kijk zijn mijn vrouw en kinderen weer weg en hoe ik ook om me heen kijk ik zie ze niet en ik weet dat verder zoeken geen zin heeft, dat ik ze nooit meer zal zien, dat ze weg zijn, maar ik weet ook dat mijn vrouw voor ze zal zorgen en dat stelt een beetje gerust en ik ben alleen, ik zit alleen in een ander vliegtuig, dat geen beplating meer heeft, alleen het ijzeren geraamte en we taxiën over een snelweg, proberen vaart te maken om weg te komen en ik zie, ik zie lantaarnpalen langs de weg en ik denk wat gek, want de vleugels van het vliegtuig zouden die palen moeten raken en daardoor kapotgaan, maar dat is niet zo en als ik voor me kijk zie ik dat we over auto’s heenrijden, over mensen die over de weg liggen, maar terwijl we over die mensen heen rijden, ik kan niet zien of ze al dood zijn, voel ik geen gebonk zoals dat zou moeten en we rijden door, we taxiën door en rijden over nog meer auto’s en mensen en we rijden en rijden en ik voel dat ik bijna in veiligheid ben, maar het vliegtuig stijgt niet op, we rijden alleen maar door, steeds harder.