Ik vervolg
mijn weg en zie weer even later aan de rechterkant twee vrouwen lopen.
Wandelaars. Niet van die trendy Pieterpotten, gewoon, dorpelingen die een
ommetje maken. Hoe ik dat zo zeker weet? Niet, maar dat kun je zien. Ik neem gas
terug en kijk of het misschien bekenden zijn. Dat is niet zo, maar ik knik. Ze
knikken terug.
Daarna ben
ik blij dat ik op de rest van de Hamweg geen mens zie. Je blijft aan het
knikken. Op mooie zomerdagen zit ik als een ‘nodding dog’ achter het stuur, als
een knikkend hondje op de hoedenplank. Dat voelt raar. En ik stel me voor dat
al die wandelaars, metselaars en scootmobielers ook niet de hele tijd zin hebben
om te blijven knikken tegen Jan en alleman. Daarvoor ga je niet de deur uit.
Dat doe je om de zon achter de horizon te zien zakken, de wind in de haren te
voelen en omdat de garage eindelijk een keer klaar moet. Maar zoals ik oplet
dat ik geen van hen mis, zo zullen zij er voor waken een automobilist te
negeren. Je hebt zo een naam als aigenwieze.
Op het werk
heb ik het eveneens. Als ik de redactie oploop, groet ik iedereen. Dat levert
groetjes terug op, soms gegrom en soms niks. Zelfde als ik wegga. Dan is het
nog erger. De meeste collega’s zitten met hun gedachten in een stuk en horen of
zien mij niet. Of ze zijn het niet gewend dat iemand groet. Maar ik ben zo
opgevoed. Ik doe dat.
Ik bleef
dat eerst ook doen toen ik naar de stad verhuisde. Om er te wonen of te werken.
Maar daar ben ik snel mee gestopt. Wat hielp was de film Crocodile Dundee, waarin de hoofdpersoon, vers uit de Australische
bush, alle New Yorkers groette: ,,See ye around mate.’’
Waarom
plattelanders elkaar groeten? Al sla je me dood. Misschien omdat het hier iets
meer om leven en dood draait en we meer op elkaar aangewezen zijn. Als je in de
stad omvalt is een ziekenhuis nooit ver weg, op een eenzame weg kan het dagen
duren voordat hulp arriveert. Dan is het prettig als een dorpeling bij je
blijft om af en toe water in je mond te druppelen. Maar dat doen ze niet bij
iedereen, alleen bij mensen die groeten. Daarom knikken we. Een bevestiging.
Komen we elkaar in moeilijke tijden tegen, dan weten we: goed volk.
Het komt
voor, zoals ter hoogte van het café in Lageland, dat ik in het luchtledige
knik. De man was druk bezig met de grijze containers en zag me niet. Maar beter
een keer te veel gegroet, dan een keer te weinig. Hij was de laatste op de rest
van de weg huiswaarts. Het Slochterdiep was leeg. Pas bij de brug, vlak voor ik
het dorp inreed, zag ik weer mensen. De overblijfmoeder en haar dochters zaten te
vissen en wat klasgenootjes van de jongste zwierven daar omheen. Ik zwaaide. Ze
zwaaiden terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten