dinsdag 28 juni 2016

We kijken elkaar aan, de man en ik. Hamweg, Harkstede, even na de afslag van de Hoofdweg. Type timmerman. Stevig figuur, kordate blik. Hij is bezig met een specietrommel, ik zit in een auto. Rij door een dorp, een straat en er is altijd iemand aan het metselen. Ik ken hem niet en hij mij niet, dat weet ik heel zeker, maar we knikken. Zoals ik even later doe tegen iemand op een scootmobiel aan de linkerkant van de weg. Opnieuw een volslagen onbekende. Er gaat bij mij geen belletje rinkelen en op zijn gelaat verschijnt evenmin een stralende blijk van herkenning. Ik knik. Hij knikt terug. Een scootmobiel is eveneens nooit ver weg in een dorp. Daar zijn er doorgaans meer van. Soms denk ik: hier zit een nest.

Ik vervolg mijn weg en zie weer even later aan de rechterkant twee vrouwen lopen. Wandelaars. Niet van die trendy Pieterpotten, gewoon, dorpelingen die een ommetje maken. Hoe ik dat zo zeker weet? Niet, maar dat kun je zien. Ik neem gas terug en kijk of het misschien bekenden zijn. Dat is niet zo, maar ik knik. Ze knikken terug.

Daarna ben ik blij dat ik op de rest van de Hamweg geen mens zie. Je blijft aan het knikken. Op mooie zomerdagen zit ik als een ‘nodding dog’ achter het stuur, als een knikkend hondje op de hoedenplank. Dat voelt raar. En ik stel me voor dat al die wandelaars, metselaars en scootmobielers ook niet de hele tijd zin hebben om te blijven knikken tegen Jan en alleman. Daarvoor ga je niet de deur uit. Dat doe je om de zon achter de horizon te zien zakken, de wind in de haren te voelen en omdat de garage eindelijk een keer klaar moet. Maar zoals ik oplet dat ik geen van hen mis, zo zullen zij er voor waken een automobilist te negeren. Je hebt zo een naam als aigenwieze.

Op het werk heb ik het eveneens. Als ik de redactie oploop, groet ik iedereen. Dat levert groetjes terug op, soms gegrom en soms niks. Zelfde als ik wegga. Dan is het nog erger. De meeste collega’s zitten met hun gedachten in een stuk en horen of zien mij niet. Of ze zijn het niet gewend dat iemand groet. Maar ik ben zo opgevoed. Ik doe dat.

Ik bleef dat eerst ook doen toen ik naar de stad verhuisde. Om er te wonen of te werken. Maar daar ben ik snel mee gestopt. Wat hielp was de film Crocodile Dundee, waarin de hoofdpersoon, vers uit de Australische bush, alle New Yorkers groette: ,,See ye around mate.’’

Waarom plattelanders elkaar groeten? Al sla je me dood. Misschien omdat het hier iets meer om leven en dood draait en we meer op elkaar aangewezen zijn. Als je in de stad omvalt is een ziekenhuis nooit ver weg, op een eenzame weg kan het dagen duren voordat hulp arriveert. Dan is het prettig als een dorpeling bij je blijft om af en toe water in je mond te druppelen. Maar dat doen ze niet bij iedereen, alleen bij mensen die groeten. Daarom knikken we. Een bevestiging. Komen we elkaar in moeilijke tijden tegen, dan weten we: goed volk.

Het komt voor, zoals ter hoogte van het café in Lageland, dat ik in het luchtledige knik. De man was druk bezig met de grijze containers en zag me niet. Maar beter een keer te veel gegroet, dan een keer te weinig. Hij was de laatste op de rest van de weg huiswaarts. Het Slochterdiep was leeg. Pas bij de brug, vlak voor ik het dorp inreed, zag ik weer mensen. De overblijfmoeder en haar dochters zaten te vissen en wat klasgenootjes van de jongste zwierven daar omheen. Ik zwaaide. Ze zwaaiden terug.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten