Een verhaal dat ik heb verteld op maandag 10 oktober 2016, bij de opening van de viering van 150 jaar Winkler Prins scholengemeenschap in Veendam, in cultureel centrum van Beresteyn.
De directeur van de Winkler Prins nam me mee naar een
vitrinekast, op de eerste verdieping, locatie J.G. Pinksterstraat. Daarin stond
een skelet. We moesten nog onderhandelen over het honorarium voor deze voordracht
en ik dacht: die wil iets duidelijk maken.,,Grappig’’, zei ik, ietwat onzeker, ,,wie is dat?’’
Ik gokte op de spreker van een vorige jubileumviering. Maar
ze vertelde dat het geraamte vermoedelijk van Job met de aap was. Of in, goed
Gronings: Jopke mit de Oape. Een zonderling wiens echte naam Jacob Veldt luidde
en die in 1908 op 84-jarige leeftijd overleed en zijn overblijfselen aan de
toenmalige HBS zou hebben nagelaten. Hij trok langs velden en wegen met zijn
aapje om de mensen te vermaken.
De botten konden ook van een negentiende-eeuwse zwerver zijn,
vervolgde de directeur.
Dat was niet helemaal zeker. Er zou nog onderzoek naar worden
gedaan.
Dat het om een Veenkoloniaal ging stond wel vast, vanwege de
forse bouw en het feit dat het een persoon betrof die nooit een slag werk had
gedaan.
Omdat het niet zeker was dat het Jobke was kon het dus ook iedereen
anders zijn, bedacht ik me. Ieder andere bekende Veendammer.
Zeemansgraf
Adriaan Geerts Wildervanck. Margaretha Hardenberg. Hendrick
de Cock, oervader van de afgescheide gereformeerden. Of, in goed Gronings:
Cocksioanen. Willem Vroom, ‘dai van V&D’. Evert van Linge, architect en
voetbalinternational, of wellicht Anthony Winkler Prins himself. Maar om
uiteenlopende redenen vielen ze af.
Net als Jacob Winkler Prins. Dichter en zoon van Anthony. Ik
had het mooi gevonden als hij het was, maar hij heeft een zeemansgraf in de
Keltische zee.
Altijd als ik de term ‘Veendam’ of ‘Veenkoloniën’ hoor, komt
vroeg of laat Harm van der Veen in beeld. Ik dacht: dan zal dit Harm ook wel weer
zijn. Maar ook dat kon niet. Ten eerste was hij niet dood en ten tweede heeft
hij al lang de status van onsterfelijkheid.
Ineens realiseerde ik me dat het anders zat. Waarom de
directeur mij het skelet liet zien. Het was meer dan een verzameling botten. Een
symbool. Dit geraamte stond voor het wezen van alle leerlingen van alle generaties
op de Winkler Prins.
Oftewel: De Eeuwige Leerling.
Kan niks, wil niks, heeft niks
Want dit is wat een kind is dat in de Veenkoloniën van de
lagere school komt. Kan niks, wil niks, heeft niks. Er is alleen een oervorm,
een skelet en alle vakjes van het menszijn, de latere volwassene, moeten nog
worden ingevuld: kennis, ervaring, wijsheid, persoonlijkheid.
En dat gebeurt tussen het 12e en 18e
levensjaar, de belangrijkste jaren in een mensenleven. We beleven in die
relatief korte tijd alles voor de eerste keer: De eerste sigaret, het eerste
biertje, de eerste keer kotsen, de eerste zoen, de eerste keer een natte plek
in de broek, het eerste baantje, het eerste ontslag, de eerste keer echt nadenken
over wat met het leven aan te vangen en de eerste keer het besef: dit wordt
niks.
Een fascinerende tijd, alleen al omdat het lichaam alle
kanten op gaat, er op de meest vreemde plekken haar begint te groeien en
helemaal bijzonder is dat het, toeval of niet, samenvalt met de middelbare
schooltijd.
Wat betekent dat de puber twentyfourseven in een spagaat
ligt, Enerzijds is er de ontdekking van de wereld en jezelf, anderzijds zit je
een substantieel deel van de dag in de klas en verdoe je kostbare tijd met
huiswerk om te voorkomen dat je al die klassen dubbel moet doen.
Verloren tijd, want school is niet leuk. Dat weet ik als ex-leerling,
maar een vriend van mij, ook Groninger en leraar op een andere school, vindt
dat ook. Ik weet niet meer of het bij een werkgroep individuele ontplooiing, commissie
talentbevordering, of taskforce individualisering vakkenpakketkeuze was, maar
toen een van de ouders van nu opmerkte dat de school ‘een beleving’ moest zijn
reageerde hij met:
,,Eén ding: school is ruk. Kunnen we heel kort over zijn. Wat
we ook doen: dat vinden kinderen en dat blijven ze vinden.’’
Klare taal
Klare taal, zoals we in de Veenkoloniën spreken. Die visie
werd bevestigd door de stukjes in het jubileumboek ‘de kleinste Winkler Prins’,
verschenen bij het 125-jarig bestaan. Verhalen, impressies en reconstructies
gaan vooral over wat buiten de lessen
gebeurde.
Natuurlijk: kinderen leren, krijgen proefwerken, overhoringen,
scoren hoge cijfers, lage cijfers, ze spieken, zitten te dromen, worden er uitgestuurd,
of erger, van school getrapt en halen diploma’s of niet, maar in principe is dat
niet waar de middelbare schooltijd om draait.
De leerling is er in ieder geval niet mee bezig. Ik kom uit
Stadskanaal en daar is het: als je vijf minuten moet leren, leer je geen zes
minuten. Je stelt geen enkele vraag, je luistert, noteert en leert wat nodig is.
Een negen of acht is onzin, 5,5 is ook een voldoende.
Een houding die niet alleen voorkomt uit de bekende
fatalistische Veenkoloniale inborst, maar ook uit het feit dat in de beleving
van alle scholieren alle vakken kutvakken zijn. Geschiedenis is kut, Frans is
kut, economie is kut en Duits is het allergrootste kutvak. En al zou je je er in
willen verdiepen, je staat alleen. Ouders in Oost-Groningen hebben met een beetje
geluk de lagere school afgemaakt en de leraar is een kounavvel. De laatste aan
wie je een vraag stelt.
Ik vroeg eens aan die van natuurkunde: meneer, ik snap het
niet. Toen zei hij: dat moet je niet snappen, dat moet je begriepen. Waarop ik
de volgende keer meldde dat ik het niet begreep. Toen zei hij: dat moet je niet
begriepen, dat moet je snappen.
De conciërge
Daar komt bij: de leraar is helemaal niet de baas op school.
Zelfs de directeur of rector niet. Dat is de conciërge. Bij hem moet je zijn. Er
uit gestuurd. Naar de conciërge. Lesrooster vergeten. Conciërge. Kopiëren.
Conciërge. Ziekmelding: conciërge. Hij is alles in één. Klusjesman, bode,
opzichter, doodgraverstem door de intercom en uitgifteloket van pleisters en
saucijzenbroodjes. Als mens een kruising tussen Moeder Theresa en Markies de
Sade. Ik zat zelf niet op de WP, maar mijn vrouw wel en die zei: Akkerman. Moet
je noemen.
En inderdaad, uit het jubileumboek komt een Veenkoloniale
Godfather naar voren. Marlon Brando tussen Midden Verlaat en Duurkenakker. Een
leerling beschreef eens de dag dat hij net op tijd op school was.
,,Nee’’, zei Akkerman, ,,te laat.’’
,,Maar de bel is nog niet gegaan.’’
Net op dat moment ging de bel.
,,Zie je wel,’’ zei Akkerman, ,,Te laat.’’
Dat leerlingen zo min mogelijk energie in het leren steken
is overigens te begrijpen. In een lichaam dat bol staat van de hormonale
spannings staan alle zintuigen vooral op scherp buiten de lesuren. In de kleine
pauze, overblijf en als de school uit gaat.
Dan moet het gebeuren. Want alle aandacht gaat uit naar een ding:
dat jij niet de loser van de klas bent, de sigaar, de pisang, het kneusje.
Zit mijn haar goed, was dat een grap of ben ik net gedist,
is mijn lach niet stom en, het allerbelangrijkst, hoe voorkom ik dat ik moet
douchen na gym? Want wat je onder geen beding wilt is dat anderen dat lichaam
van jou zien, waar ineens overal haar zit.
Ongesteld
Meisjes melden zes keer per maand dat ze ongesteld zijn. De
gymleraar is de enige in deze maatschappij die de cyclussen van jonge meisjes mag
bijhouden, zonder het risico van een enkeltje richting Van Mesdag. Hij moet
wel, omdat er anders geen mens meer in de ringen hangt.
Gym is voor elke jongeling een ramp. Zoals alles een ramp
is. Want wat overheerst in de middelbare schooltijd is onzekerheid. Tussen je
12e en 18e twijfel je aan alles. En omdat je aan alles
twijfelt en vooral aan jezelf, wil je niet opvallen. Uitgezonderd die enkele
hippie, stuffieroker, punk of gothic, wil 99,9 procent van de mensheid op
elkaar lijken.
Dat is nu zo, dat was zo.
Op de hockeyclub van mijn oudste zoon hebben werkelijk alle
meisjes van de C1 een paardenstaart. De jongens kammen hun haar als Albert
Rusnak van FC Groningen. In mijn middelbare schooltijd was het niet anders. Ik
wilde mijn haar eerst als Simon LeBon van Duran Duran zijn en later Robert
Smith van The Cure. In beide gevallen bleek ik kansloos. Mocht niet van mijn
ouders.
Mijn vader: ,,Wist der toch nait as n haalfmaale bie
lopen?’’
,,Dat wil ik wel.’’
Waarna hij de handen ten hemel hief en verzuchtte: ,,Mien
laive God. Woar hebben wie dat toch aan te danken?’’
Ook een strakke leren broek, toen ik fan was van The Doors,
mocht niet. Dat was ja zo apart. De eerste die er in liep was Suzi Quatro. De
vader van een vriendje vond het maar niks: ,,Kist ja alles zain.’’
Ter Meulen Post
Ik zei dat het juist de bedoeling was, maar ook mijn moeder
kocht corduroybroeken. Op de groei. Bij Ter Meulen Post of Neckermann. Daar
liep je net even te lang in, zodat je een hele jeugd, of met omgeslagen pijpen
liep, of met hoog water in de polder. Een trui kon twee winters mee. Daar
kwamen dan elleboogstukken op. In de stad stond zoiets voor intellectueel, in
de Veenkoloniën smeerden ze porren op je rug.
Een van de meest interessante stukje uit het vorige
jubileumboek gaat over illusies. De middelbare school is een instituut vol
illusies, stond er. Want we denken toch niet serieus dat jeugd tussen 12 en 18 in één enkel regime te
vatten is.
Klare taal.
Als voorbeeld van zo’n illusie werd genoemd: de bestrijding
van het te laat komen. Want hoe moeilijk is dat nu eigenlijk: op tijd komen? Lessen
beginnen om half negen. Elke dag, elke week, zes jaar lang. Je kunt je erop
instellen. Vroeg naar bed, op tijd wakker, ontbijten, tanden poetsen,
aankleden, tas inpakken en weg. En toch, al zo lang school bestaat, komen hele
volksstammen te laat. En het zijn altijd dezelfden.
Te laat komen is symptomatisch voor de verscheurde wereld
van de middelbare school, de illusie van een symbiose tussen wat je moet en wat
je niet wilt.
Het is typerend dat een liedje van Doe Maar over de
schooltijd ‘Nachtmerrie’ heet. Het refrein begint met: ‘Dit is vast een
misverstand, Ik ben weer in de klas beland.’
En Henny Vrienten en Ernst Jansz zijn niet de enigen die nog
steeds badend in het zweet wakker worden na een droom die terugvoert naar de
schoolbanken.
En toch.
Ik ben 51 nu. Lang geleden uit de Veenkoloniën vertrokken.
Ik woonde in Winschoten, Groningen en nu in Slochteren, reisde rond de wereld,
maar zoveel te ouder ik word, zo veel vaker denk ik aan mijn middelbare
schooltijd.
Omdat ik het me op de een of andere manier herinner als een
leuke tijd. Omdat het de tijd was van de eerste keren. Omdat alle eerste keren
nu eenmaal de meeste indruk maken en misschien nog meer omdat die tijd nooit
meer terug komt.
Skelet
Zoals we begonnen als skelet, zo eindigen wij als skelet.
Zoveel te dichter we daar weer in de buurt komen, des te meer verlangen we naar
onze puberjaren. We zitten op Schoolbank.nl en op Facebook, LinkedIn, Instagram,
speurend naar oud-klasgenoten.
Je wilt weten wat er van je oude liefde is geworden, van die
beste vriend, van al de mensen die belangrijk waren in de belangrijkste jaren
van je leven.
Een reünie is, zoals nu bij de viering van 150 jaar WP,
onvermijdelijk. Al is het een feest van uitersten en niet zonder risico. Immers,
het komt voor, zoals in ons dorp op oogstfeesten, dat oud-klasgenoten elkaar
weer diep in de ogen kijken en het in oktober gebroken gezinnen regent.
Anderzijds: het is niet voor niets dat je mensen uit het oog bent verloren.
Maar je gaat.
Alleen al om één reden. Je bent weer even jong, weer
even leerling, tussen je herinneringen, de kinderen van toen, je ziet dezelfde
leraren, maar je weet honderd procent zeker dat je de volgende ochtend niet
wakker wordt met de gedachte: ‘Kut, ik heb Duits en ik heb niks gedaan.’