Het wachten is eerst op de berichten van de scholen. Of ze
ijsvrij zijn of niet. De bevestiging komt even voor zevenen. Ik weet dan al dat
ik thuis moet blijven. Al had ik best willen proberen op het werk te komen.
Ik loop naar de kamer, zet het koffiezetapparaat aan en
start de laptop op. De wetenschap dat we niet de deur uit hoeven haalt de druk
van de ochtend. Gewerkt moet er wel, meer precies een omvangrijke reportage
voor de zaterdagkrant die af moet, maar daar heb ik de hele dag de tijd voor.
Een voor een druppelt de rest van het gezin de kamer in. De
zoons nestelen zich met laptop op de bank, vrouw is aan het bellen. Ik proef in
haar stem dat zij nog niet in de stand staat dat ze thuisblijft. Ondanks code
rood. ,,Kan zijn dat we het tegen tien uur proberen’’, klinkt het. Even voor uw
beeld: ze werkt bij een onderwijsorganisatie. Zowat alle scholen houden de
deuren gesloten, zij gaat aan het werk. Daar ben ik het niet mee eens. Maar ik
weet dat mijn tegenwerpingen (‘Het is spekglad op de weg!’, ‘Zowat iedereen
blijft huis!’) van tafel worden geveegd. Als zij denkt dat ze moet, dan gaat
ze.
Ik meld de krant dat ik thuis blijf, werk me gestaag door de
ochtend, maak door het keukenraam een foto voor de website van het DvhN, check
af en toe Twitter en mail. Ik begrijp dat er meer mensen die keuze hebben
gemaakt, bijna iedereen en serveer de mannen rond het middaguur gehaktballetjes
in satésaus en knakworsten. Zelf neem ik een kopje tomatensoep en vier broodjes
met kaas.
Nadat de verbinding twee keer is weggevallen sommeer ik mijn
zoons van internet te gaan. Ik moet werken dus ik heb het harder nodig. Dat
leidt tot protesten, maar ze kunnen me wat. De heren moeten dankbaar zijn dat
ze vandaag thuis zijn. Ik hoef geen gezeur. Om het half uur vragen ze of ze
weer op internet mogen. Nee, dat wordt niet eerder dan een uur of vier.
,,Ga maar even iets anders doen’’, opper ik.
,,Wat dan?’’
,,Ja, dat hoef ik toch niet te verzinnen?’’
,,Zullen we naar buiten gaan’’, zegt de oudste tegen de
jongste.
Ze gaan naar buiten.
,,Wel eerst tanden poetsen’’, roep ik. Het duurt even
voordat dat gebeurd is, maar uiteindelijk gaan de mannen de deur uit. Ik zie ze
op het gras, heel even en ik zie de jongste een paar keer binnenkomen en weer
met een flesje naar buiten gaan. Met warm water maken ze een paadje op de
oprit. Tot drie keer toe roep ik dat-ie de deur achter zijn kont dicht moet
doen. Daarna nog twee keer. Hij snapt het niet of wil het niet snappen.
De oudste komt weer binnen: ,,Het is fokking koud.’’
,,Waar is die kleine?’’
,,Blijft nog even buiten.’’
Ik zie hem bij de vijver staan. Beukt met een schep op het
ijs. Zuchtend loop ik naar de deur en leg hem uit dat dat niet handig is. De
vissen bevinden zich in een soort slaapstand. Met een hartslag van één per
minuut of zo. Elke schokgolf door het water kan voor hen dodelijk zijn. Hij
begrijpt het en zegt dat-ie de motorkap van de Volvo ijsvrij heeft gemaakt.
,,Met die schep’’, vraag ik.
,,Ja.’’
Ik zie het al. Met dit doortastende nageslacht moet je over een jaar of vijf, zes de Volvo uit de vijver halen.
BeantwoordenVerwijderen