dinsdag 1 december 2015

Het regende. Niet een beetje, stevig. In een vlaag van helderheid had ik een paraplu uit de auto gepakt, maar het damesmodel met tijgermotief bood nauwelijks bescherming. Ik voelde mijn broek langzaam nat worden. In de vallende schemer, kijkend naar de lange rij van aula richting geopend graf, waande ik me in een film.

De collega’s dachten dat ik een nieuwe hobby had, toen ik gisteren om twee uur zei dat ik wegging, maar van mij hoeft het geen gewoonte worden, elke twee weken een uitvaart. Het ging dit keer om J. een broer van twee vrienden van mij: M. en G.. Die twee zijn dus ook broers, ja.

Het was bepaald niet de eerste keer dat ik daar was, op die begraafplaats. Het is de stad waar mijn moeder vandaan komt en waar ik gelukkige jaren beleefde, voor het eerst op mezelf. De ouders van mijn moeder liggen er, een broer van haar, een zus en ook de vader van een vriend. In de rij, wachtend voor de laatste groet, keek ik sluiks opzij, naar waar ik vermoedde dat mijn opa en oma lagen. Ze zijn er meer dan dertig jaar geleden begraven. Er is sindsdien veel veranderd. Ik durfde niet aan mijn ouders te appen waar ik moest zoeken.

Toen ik na de laatste groet met F. terug naar de aula liep zei hij dat hij nog even bij zijn broer had gekeken. Ook alweer lang geleden. Herinneringen kwamen boven en het besef dat we een verleden deelden. Dat we dus voor altijd bij elkaar hoorden.

In de rij voor het condoleren ging ik, alvorens bij M. aan te komen, andere familieleden langs. Andere broers, die ik ook kende, en aangetrouwden. Een van hen vroeg wie ik was: ‘Ik ben de ex-vriend van M.’, grapte ik, wetende dat M. me kon horen. Hij schoot in de lach.

Ik ben daar goed in, verkeerde grappen op foute momenten maken. De vrouw van M. ging er even in mee en zei tegen haar dochter: ,,Ja, kind, we hebben één keer een uitnodiging van die mensen gehad en daarna nooit meer.’’

,,Maar we zijn wél Facebook-vrienden,’’, probeerde ik het meisje gerust te stellen.

Achter mij hoorde ik die ene mevrouw tegen anderen zeggen: ,,Dat is een ex-vriend van M.’’

Eenmaal aangekomen bij M. omhelsden we elkaar. We hadden elkaar lang niet gezien, maar ook hij zou altijd een vriend blijven. Of we wilden of niet.

Zijn broer J. was overleden, na jaren van vechten tegen die slopende ziekte. Die er ineens was, weer ging en, zoals zo vaak, weer terugkwam. Het verhaal van zijn leven werd verteld door G., de andere vriend van mij. Dat deed hij mooi en ik vroeg me af of ik dat zou kunnen, zo rustig vertellen over een dierbare die naast je in een kist lag.

Een blik op zijn vrouw, die haar man kwijt was en zijn zoontje, die zijn vader nooit meer zou kunnen vasthouden, gaf het antwoord.

Ik condoleerde tot slot ook G. en, in gezelschap van andere vrienden, vroegen we hem of hij het slotgedicht zelf had geschreven. Dat klopte. Dat dachten wij al, grapten wij. Mooi, maar stijlvast was anders. Postmodernistische passages afwisselen met romantische strofen en eindigend in visuele abstractie.

Wij zijn daar allemaal goed in, verkeerde grappen op foute momenten maken. Maar hij grijnsde, blij met een kort moment van ontspanning. Humor is ook een vorm van omdenken, van liefde.

Ik kende J. niet alleen als broer van M. en G., ook als tegenstander. In mijn hoogtijjaren als voetballer kwamen we elkaar regelmatig tegen. Ik aanvaller, hij keeper. Ik heb volgens mij nooit tegen hem gescoord. Een keer, een keer was ik er heel dichtbij, lang geleden op dat fraaie oude voetbalpark in de rozenstad. Ik kopte de bal richting bovenhoek en wachtte op het moment dat ik juichend weg zou kunnen rennen. Het moment kwam niet, omdat J. er met een uiterste krachtinspanning nog een vingertop achter kreeg. Dat heb ik vaak moeten aanhoren: ,,Ik kon der nog net bie.’’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten