Ik scheur het papier er af en zie een auto. Weer een auto.
Ik ben gek op auto’s en ik krijg altijd auto’s. Op verjaardagen, Sinterklaas,
onder de kerstboom. Dinky Toy, Matchbox, of Siku. Een gele kraanwagen dit keer.
Van metaal. Een echte dus. Met een rode kraan, uitschuifbare pootjes en een haak. De koplampen zijn
twee stukjes op diamant lijkend glas.
Met een schreeuw word ik wakker. Ik zit ergens diep in de
aarde, onderin een lange donkere put en ben bezig me langzaam omhoog te werken
als ik ineens in het licht sta. Buiten, denk ik, maar de muren zijn
wit. Uit mijn keel komt bloed. Er zijn handen die mij grijpen, tegenhouden. Hij
is te vroeg wakker, hoor ik. Ze waren nog niet klaar. Mijn binnenste gilt, voelt
rauw, hard en huilend word ik op een brancard weggevoerd.
Ik open mijn ogen en weet dat ik alleen ben. Door de spijlen
zie ik een grote ruimte. Meer bedden. Vreemde gezichten. Dit is niet mijn eigen
slaapkamer. Als ik roep komt er iemand aan. Ze is aardig en ik mag ‘je’ zeggen,
maar het is niet mijn moeder. Er vallen tranen op de broek van mijn nieuwe
pyama. De mevrouw aait me over mijn hoofd en ik ga weer liggen. Bij gebrek aan
een knuffel hou ik de kraanwagen tegen me aan.
Een verpleegster houdt een kommetje voor. Vruchtenyoghurt.
Eten mag, maar voorlopig alleen vloeibaar. Het is koel en lekker. Een ijsje mag
ook nog. Is goed voor je keel, zegt ze. Alsof ze me een plezier doet. Het
smaakt, maar blij ben ik niet. Waar zijn pappa en mamma?
Ik schrik weer wakker en schreeuw: ,,Zuster!!!’’ Ze zijn ze
laat. Uit mijn mond gulpt een roze brij. Over de dekens, over mijn nieuwe pyama.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten