woensdag 11 november 2015

De bel. Klasgenootje D., gebracht door moeder E. Tot onze verbazing staat er nog een jongetje bij. T.. Van dezelfde klas. Wil ook mee. Daar hebben we geen moeite mee. In plaats van dat de mannen de hort op gaan, willen ze eerst naar de buren van A., geen klasgenootje. Daar krijgen ze party poppers, zegt. D. Die wonen echter aan de overkant van de Hoofdweg. Dus breng ik ze daar heen, omdat mijn zoon van ons nog niet zelf de grote weg over mag.

Ik zeg de jongens dat ze in de auto moeten gaan zitten en dan halen we N. op. Daar aangekomen blijkt er nog iemand mee te gaan. Een meisje, I. Ondanks dat ik best een grote wagen heb gaat vijf kinderen niet lukken. De moeder van N., L., zegt dat ze ook wel even mee gaat met de auto. Wij rijden de zeshonderd meter naar de Hoofdweg, parkeren bij de bibliotheek en zetten ze de weg over.

Ik wacht bij mijn auto, L. aan de overkant. Het vijftal doet niet alleen de buren van A. aan, maar pakt de rest van de straat eveneens mee. Dus staan moeder L. en ik elkaar een minuut of wat aan te kijken, elk aan een kant van de weg. Na gedane zaken, geen party poppers, wel iets anders leuks, helpen we ze weer de straat over. ,,Volgend jaar krijg je daar popcorn’’, zegt D. ,,Elk een stukje?’’, vraag ik. ,,Nee, elk een zak.’’

We verdelen de vijf weer over de twee auto’s, rijden de zeshonderd meter terug naar het huis van N. en moeder L. en na een minuut of vijf instructies over uitkijken met oversteken en bij elkaar blijven en geen gekke dingen doen, mogen ze alleen de buurt in.

Omdat mijn vrouw en andere zoon op visite gaan bij jarige schoonzus heb ik het rijk even alleen. Ik rij naar de supermarkt, voor koffiefilters, bouillonblokjes en Maggi en zie bij de ingang een lange tafel met groene zakjes. ,,Allemaal voor Sint Maarten’’, vraag ik. ,,Ja’’, zegt het kassameisje, ,,we zijn op alles voorbereid.’’

Ik rij door naar de Chinees. Die is dicht. Ik rij terug naar het centrum, nou ja, centrum…, naar de snackbar, bestel een houthakkersschnitzelmenu, praat even kort met een dorpsgenoot over het boek van schrijver A., dat zich tientallen jaren geleden afspeelde in een streekje nabij ons dorp, neem de tas met het eten in ontvangst en rij weer naar huis. Ik zet me aan de keukentafel, werk het naar binnen, onderwijl ik een novelle van een andere regionale schrijver, N., herlees en maak het me daarna comfortabel op de bank.

Ik sms D., omdat ik net op de radio het bericht hoor dat de lampionstokjes van A. te warm kunnen worden zodat de handvaten kunnen smelten. Lekker is dat, zo’n bericht, net op het moment dat miljoen kinderen op stap gaan.

Als ik op de bank zit, merk ik ineens dat het stil is. Dat komt niet alleen omdat ik alleen ben, of omdat er geen tv aan staat en geen playstation, iPad, of laptop, het komt vooral omdat er geen kat meer is die vlakbij mij gaat liggen. Op de bank, op de ruglening, in de stoel vlakbij, of op de televisietafel. Het is de derde dag dat hij dood is. En door zijn dood is er iets veranderd in dit huis. Ik weet niet of ik daar aan ga wennen.

De bel gaat. Twee kindertjes die ik niet ken zingen een versje dat ik nog nooit gehoord heb. Ze mogen van mij ieder twee dingen uit de schaal met snoep pakken. Ik bedank ze voor het lied en sluit de deur. De bel gaat even later weer. Mijn zoon met D. en T. Alweer zonder N. en I. dus. Waar die gebleven zijn wordt niet helemaal duidelijk. Maar de drie zijn nog niet klaar, zegt mijn zoon, en of ik ze even naar het huis van T. wil brengen. Dat is een oud-klasgenoot van mijn oudste zoon H. ,,Dat is aan de andere kant van het dorp’’, zeg ik, ,,waarom willen jullie daarheen?’’

,,Daar krijgen we broodjes knakworst.’’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten