vrijdag 25 maart 2016
donderdag 24 maart 2016
Uitspraken van Johan Cruijff die het net niet haalden
De vandaag overleden Johan Cruijff verrijkte de Nederlandse
taal met geniale uitspraken, die alleen van hem konden komen. Maar hij zei ook
dingen die het net niet haalden. Een greep.
- Je moet richting doel schieten, anders gaat de bal naast.
- Voordat ik een fout maak, heb ik hem al een keer gemaakt en
doe ik dat niet nog een keer.
- Op een moment gegeven.
- Ik ben overal tegen. Behalve als ik ergens voor ben.
- Winnen doe je als je hebt gewonnen.
- Volleybal is een kutsport
- De waarheid is dat wat waar is.
- Ajax, dat is iets anders dan Feyenoord.
- Een goede voetballer kan soms heel slecht spelen, maar een
slechte voetballer kan nooit heel goed spelen. Nou ja, misschien. Soms komt dat voor.
- Je bent nooit sneller dan de bal. Behalve bij een
rollertje.
- Voetbal is in wezen simpel. Speel de bal naar iemand met
dezelfde kleur shirt.
- In wezen moet je altijd naar voren spelen. Anders ga je
achteruit.
- Als ik niet naar Barcelona was gegaan, had ik bij een
andere club gespeeld.
- Soms moet je wat.
- Wie een kuil graaft voor een ander heeft niks op een voetbalveld te zoeken, die moet bij de gemeente gaan werken. Dat is niet erg, ook daar zijn mensen nodig.
- Wie een kuil graaft voor een ander heeft niks op een voetbalveld te zoeken, die moet bij de gemeente gaan werken. Dat is niet erg, ook daar zijn mensen nodig.
- Om teleurstellingen te voorkomen moet je zorgen dat het
goed blijft gaan.
- Hunnie op rechts was een geitenkaas. Van biologische
geiten, dat rook je.
- Ik zeg altijd: dat moet je niet begrijpen, dat moet je
snappen. En als mensen zeggen: ik snap het niet, zeg ik: je moet het begrijpen.
- Tweederde van de wereldbevolking kent mijn naam, eenderde
dus niet. Die hebben denk ik niks met voetbal.
- In een wedstrijd heb je drie mogelijkheden: winnen, gelijkspelen
en verliezen.
- Geluk kun je niet kopen, een mooie auto wel.
- Als ik praat, ben ik aan het woord.
- Als er iets gebeurt, dan komt dat ergens door.
- Er is nog nooit een wedstrijd gespeeld zonder bal.
woensdag 23 maart 2016
Het was even over drie toen ik mijn vrouw ‘RIP Hammie’
appte. Waarna er even stilte was op social media. En weer even later toch een
berichtje. Ze vond het toch wel zielig. Ik ook.
De dierenarts bevestigde wat wij ook al vonden. Dat het
diertje er best levendig uit zag. Wekte niet de indruk pijn te hebben, ondanks
het raar stuk gezwel dat als een rugzak aan zijn zijkant hing. Last had hij er
wel van. Een onhandig ding.
Maar ze piepte en beet toen de arts haar wilde oppakken. Er
zat nog genoeg leven in, zeg maar. Waarna een gesprek volgde over wat de opties
waren. Opereren zou kunnen, maar het tegenargument was dat die beestjes sowieso
niet oud werden. Daarbij, stel dat deze tumor verwijderd zou worden, dan kon
het best dat er over twee maanden weer wat zat. Dus als ik er bij bleef om haar
in te laten slapen, dan snapte ze dat.
Dat wilde ik. Wij.
Waarna ik zei het evengoed zielig te vinden. Je beëindigt
een leven en een tweede kans zou het beest niet krijgen. Althans, dat is nog
nooit bewezen.
De arts stelde me gerust: ,,Oh maar, maak je geen zorgen. Hamsters
leven in het hier en nu. Ze zijn niet bezig met dingen die ze nog hadden willen
doen of zo.’’
De vrouw pakte een spuitje, zette het in de buik van Hammie
en even later werd het diertje rustig, viel in slaap en weer even later stopte
het hartje. Ik gaf de dierenarts een hand, rekende 22,69 euro af en reed met
een lege kooi naar huis.
dinsdag 22 maart 2016
Een jonge vrouw loopt snikkend in het donker over de Rondweg
in Leermens. Ze wordt even voorbij de brandweerwagen opgevangen door iemand die
eruitziet als een hulpverlener. Ik kijk langs de auto en zie een rokend huis.
Het is dinsdagochtend half vijf.
Een agent houdt mij tegen. Wat ik van plan ben?
Ik zeg dat ik van de krant ben en de politievoorlichter
zoek.
Die is er nog niet.
Er zit niks anders op dan te wachten. Maar ik denk aan de
website. Daar moet zo snel mogelijk een stukje op. Met foto. Waar ik sta, bij
de agent, aan de verkeerde kant van de brandweerwagen, zie ik niks.
De telefoon ging om even voor vier. Ik sliep net weer half,
nadat ik heel nodig moest plassen en ik even had liggen lezen. Nog een geluk
dat ik geen borrel nam. Wat ik soms doe als de slaap niet direct komt.
Om ik weet niet wat voor reden had ik mijn kleren zo
neergelegd dat ik er direct in kon schieten en toen het persalarm ging en de
stem sprak van een uitslaande brand en dat de persvoorlichter binnen een half
uur ter plekke zou zijn, was ik in no time in de kleren, maakte mijn vrouw
wakker dat ik er opuit ging, pakte mijn laptoptas en reed naar de plek des
onheils.
Een bijzondere rit, in de vroege ochtend door het lege
Noord-Groningen. Ik moest constant groot licht voeren en belandde bijna toch
nog in de sloot. Ook moest ik omrijden omdat ze bezig waren met de brug in
Leermens. Dat herinnerde ik me ineens. Daar had een berichtje over op de site
van de gemeente Loppersum gestaan.
In het donker was echter vrij snel te zien waar ik wezen
moest. In het schijnsel van de lichten van een hoogwerker zag ik hoe witte rook
zich losmaakte van een huis waarvan alleen de muren nog overeind stonden.
Onderweg – en dat was de reden dat ik bijna de sloot inreed
– had ik de Twitter-berichten van de brandweer gecheckt en zodoende wist ik dat
er nog een persoon vermist werd. Dat moest, dat was niet zo moeilijk te
beredeneren, de bewoner zijn.
Toen de brandweervoorlichter naar mijn zin te lang op zich
liet wachten, belde ik de voorlichter van de politie. Die vond het maar wat
vreemd dat ik vanaf de plek des onheils met hem belde, zei ook dat ik maar
moest wachten op de brandweervoorlichter. Hij had bovendien ook niet veel meer
informatie.
,,Kun jij me niet even bijpraten?’’, vroeg ik een
politieman.
,,Nee.’’
Zo gaat dat tegenwoordig. Je staat op een plek, het nieuws
is voor je neus, maar je moet wachten op de woordvoerder.
Ik kende de verhalen van collega’s die met hun perskaart
zwaaiden en stampij maakten als ze niet dichterbij mochten komen, maar ik had
geen perskaart, dus was niet als zodanig te herkennen.
Het was koud in Leermens.
Ik zag de jonge vrouw bij een paar andere mensen staan, maar
het leek me ongepast haar op dat moment lastig te vallen. Pers of geen pers,
sommige dingen doe je niet.
De burgemeester van Loppersum zag ik ook voorbij lopen. Hem
kon ik wel aanspreken. We begroetten elkaar en hij bevestigde onofficieel wat
ik vermoedde.
,,Word jij standaard opgeroepen bij rampen en rellen?’’,
vroeg ik hem.
,,Nou. Niet als er een koe in de sloot ligt’’, klonk het
droog.
Waarna hij verzuchtte dat het verschrikkelijk was.
Dat was het. Wij stonden voor een smeulend huis waarin zich
nog een mens bevond. We kenden hem niet, althans ik niet, maar evengoed een
mens. En in een klein dorp als Leermens is elk mens er een.
Een man in een groene hes liep voorbij. Ik herkende
‘…voorlichter’ en speerde achter hem aan, net als de collega van het
persbureau. Hij begroette ons, beloofde informatie te halen, liep heen en weer,
belde, praatte ons bij en bevestigde officieel wat we vermoedden. Meer kon hij
niet zeggen, dat zou nader onderzoek moeten uitwijzen.
Daar stonden we.
In mijn hoofd had ik nog steeds niet meer dan een regel of
tien voor de site. Veel meer zouden daar niet bij komen, maar ik bleef staan
kijken, denkend aan de man in het huis.
Pas toen brandweerlieden met zuurstofmaskers aanstalten
maakten de woning binnen te gaan, liep ik terug naar mijn auto, nam op afstand
nog een paar foto’s, reed naar huis, tikte een stukje voor de site en zag dat
het zes uur was. Te laat om weer te gaan slapen.
Ik zette koffie, maakte twee uitsmijters en probeerde wat te
lezen. Dat lukte niet. Het was even over half zeven. Ik ging in de woonkamer
zitten en keek naar buiten.
maandag 21 maart 2016
We keken om de beurt door het raam naar buiten. Kijken of de
hamster nog leefde. Die leefde nog. Tot aan vanavond aan toe. Dat hadden we
niet verwacht. We rekenden op een van de katten in de buurt die de beslissing
voor ons zou nemen, maar de natuur kon of wilde haar werk niet doen. Misschien
dat de katten voelden dat er iets mis met het beestje was.
Mijn vrouw vond het gisteren niet meer kunnen. De open wond
aan de zijkant van de hamster was zo groot als die hele zijkant. De antibiotica
hielp niet en opereren was volgens de dierenarts geen optie, dat werd een
gepriegel van heb ik jou daar. Dus haalden we de bovenkant van de bak en zetten
hem buiten. Dan zou het probleem zich vanzelf oplossen.
Althans, wij denken dat het dier een probleem heeft, want op
het oog vergaat ze niet van de pijn. Ze eet nog goed en doet verder haar ding,
voor zover hamsters hun ding kunnen doen. Alleen die wond, ja, die ziet er niet
uit. Al verschillen ook daar de meningen over. Mijn vrouw vond hem een stuk
groter dan de vorige keer; Hunter en ik zeiden dat het ongeveer hetzelfde was.
De hele zondag keken we door het raam naar buiten. Om de
beurt, maar ik het meeste. Af en toe zag ik wat van het stro bewegen. Af en toe
zagen we ook een kat bij de bak. Ik deelde mijn visie op het een en ander, dat
het best een verandering voor het diertje moest zijn; van de warme kamer en
elke dag verzorging, naar ineens de kou van buiten, waar het regende, waaide en
waar lokale predators liepen met belletjes om de nek. Dat kon ze niet waarderen:
,,Ik hoef hier er geen gesprek over. Dit vind ik niet fijn. Het is al moeilijk
genoeg.’’
Het eerste wat ik vanochtend deed was naar buiten kijken. Ik
zag niks. Behalve dat ik me gisteren vergist had. Toen dacht ik dat ze zich
verschool in de ene loopgang aan de zijkant van de bak. Daar zou geen kat bij
kunnen komen. Maar wat ik voor de hamster had gehouden bleek een bultje stro.
Het eerste wat ik vanmiddag deed toen ik thuiskwam van het
werk was naar de zijkant van het huis lopen. Uit het hoopje stro in de hoek zag
ik twee kraaloogjes en een snuffelend snuitje. Dat zei ik toen mijn vrouw thuiskwam.
,,Ah nee. Dat is zielig. Ik dacht dat het in no-time gebeurd zou zijn.’’
We keken elkaar aan.
Ik opperde dat het dus niet uitmaakte. Dat we haar net zo
goed weer binnen konden halen en gewoon eten geven net als anders. Op een dag
zou ze hoe dan ook dood zijn. Zo oud worden hamsters ook weer niet en voor
zover wij het konden beoordelen leed ze niet. Die indruk had de dierenarts ook
niet gehad.
De bak staat sinds een half uur weer binnen. Bovenkant er op,
het waterreservoir gevuld en vers vreten in het etensbakje.
woensdag 16 maart 2016
De griep is terug. Eigenlijk al sinds het weekeinde. De
oudste klaagde zaterdag al over hoofdpijn, hockeyde nog wel, maar bleef zich
zondag en maandag rot voelen en stortte vanochtend definitief in. Hoofdpijn,
misselijk, alles doet zeer, kut, kloten, geef het maar een naam. Als ik de
jongste wil wekken, zegt ook hij dat-ie zich niet lekker voelt. Een hoopje mens
onder de dekens. Hij slaapt nog half als ik vraag of ook hij wil thuis blijven,
maar de langzame hoofdbewegingen zijn duidelijk.
Waarmee de noodzaak tot rennen en vliegen zoals op andere
ochtenden opeens is vervlogen. Mijn vrouw redt zichzelf en ik, ik hoef niks. Er
is niemand die aangekleed moet worden, een broodje wil, of een glas melk, ik
hoef geen broodtrommels vullen en dus loop ik op blote voeten naar de brievenbus,
pak de krant, ren snel het huis weer in en neem het nieuws in me op, met als
toetje de favoriete strip van mij en mijn collega’s: Dirk-Jan.
Een opmaakster bij de huis-aan-huisbladen verzuchtte eens
dat ze eigenlijk wilde dat Dirk-Jan echt bestond. Daar heb ik niks aan toe te
voegen.
De aanwezigheid van twee zieke jongens maakte wel dat werken
aan mijn boek over Milko Djurovski met horten en stoten ging. Terwijl ik een
interview met zijn oud FC Groningen-trainer Hans Westerhof uittikte, hoorde ik:
,,Pap, pap, pa-haap.’’
Waarna ik de opname stopte, vroeg wat er was en hoorde:
,,Kom je even bij mij kijken?’’
Nee, want ik was aan het werk.
,,Oh ja.’’
Even later weer: ,,Pap, pap, pa-haap.’’
Weer oortjes uit: ,,Ik ben aan het werk, weet je nog? Wat is
er’’
,,Sorry, vergeten.’’
,,Wat is er dan. Ben nu toch al gestopt.’’
,,Ah nee, laat maar.’’
Ze mochten van mij niet direct gamen, dat zou niet
verstandig zijn met hoofdpijn en misselijkheid, dus gingen ze lezen, vroegen na
een uur of ze toch niet mochten gamen, ‘eh… nee’ en gingen verder met televisie
kijken. En een beetje lezen.
Omdat ze ‘echt niet’ en ‘nou ja, misschien een beetje’
honger hadden moesten ze van mij nadenken over wat ze als lunch wilden. Ik
douchte mij en noteerde, tijdens het aankleden, cheeseburgers, hotdogs, pizza
en lasagne, alles kant en klaar uiteraard en nam dat inderdaad ook mee. Ze
moesten van mij wel eerst een bakje fruit opeten.
Mijn vrouw en ik hebben nu en dan het idee dat ze veel te
weinig eten en veel te weinig drinken en dat daar ook wel eens de hoofdpijn
vandaan kon komen.
Ik zei dat ik tot twee uur zou werken en dan zouden we samen
een film kijken, via Netflix. Goed idee, vonden de heren, maar toen ik eerst Bad Ass opzette, dat toch niet zo
boeiend vond en later Olympus has fallen
was ik de enige die bleek te kijken. Ze waren te zeer verdiept in de filmpjes
op hun iPad. Het avondeten bestond voor mij uit rijst met kip en Indiase saus
uit een potje en voor hen pizza met verse jus d’orange en vitaminedrank.
Ze mochten ieder een uurtje op de Playstation, maar daar
ontstond weer zoveel hikhakkerij over dat ik besloten heb dat ze morgen weer
naar school gaan.
dinsdag 15 maart 2016
Ik stond voor de deur van de woning van mijn gitaardocent en
zag, even voor ik binnenstapte, een vlucht spreeuwen boven de huizen van
Harkstede. De Engelsen noemen het ‘the black sun’. Wolken vogels die, vlak
voordat ze ’s avonds de bomen ingaan, een luchtballet houden.
Er zijn legio filmpjes van op YouTube en ook Hunter en ik
zetten er ooit de auto voor langs het Slochterdiep om het fenomeen te
aanschouwen. Een paar minuten, toen was het weer voorbij. Het kan ook zijn dat
we stopten met kijken, omdat we, toen nog samen, niet te laat wilden komen voor
gitaarles.
Wat opviel was dat het nog licht was toen ik richting
Harkstede reed. Langs het nieuwe natuurgebied ’t Roegwold, dat met de week
mooier wordt en waar ik bijna met de week meer vogels zie. Een geschenk is dat,
een platte jungle zo dichtbij. Dat krijgen we er gratis bij. Zoals we dat ook
zeiden toen we net in Slochteren woonden en elke dag naar het bos tegenover ons
keken: ook dat was gratis. Hoefden we niks voor te doen en wat ik vanavond
dacht, dacht ik gisteren toen Hunter en ik na school en werk naar huis reden en
ik hem stiekem observeerde. Dit is niet mijn land, dit is het land van mijn
kinderen. Zij groeien hier op en zo zullen zij zich, als ze ergens op de wereld
rondzwerven, het herinneren. Die kleine veilige wereld waar ze heg en steg
kenden en waar ze zichzelf konden zijn.
Ze zullen af en toe denken aan hoe het, komend vanaf de stad,
eerst leek op een vreemd dorp in de verte, met bomenrijen, een witte brug, molens
en een kerk met een juffertoren helemaal links en dat, naarmate we dichterbij kwamen,
steeds meer op thuis leek.
O ja, daar woonden wij.
Zo keek ik ook naar ons huis, toen ik na gitaarles
terugreed. Ik draaide niet zoals gewoonlijk de ventweg op, maar bleef op het
Slochterdiep en zag van een afstand, ik ging even langzamer rijden, de plek
waar ik woon, waar op dat moment mijn vrouw en kinderen thuis waren en ik
stopte niet omdat ik op weg was naar het gemeentehuis waar ik een interview had
met jongeren uit Slochteren.
Wij spraken over de aardbevingen, hoe de jongeren dat
beleven, wat dat met hen doet, want zoiets moet impact hebben. Het land van
jouw jeugd dat rampgebied is geworden. Niet zoals op andere plekken op de
wereld waar een aardbeving meteen betekent dat tienduizenden mensen dakloos worden,
maar evengoed schudt de aarde hier ook en de gevolgen zijn er.
Dat klopte, zeiden deze jongeren, die de aardbevingen aan
den lijve ondervonden. Op de fiets op weg naar Schanspop, zittend aan de
keukentafel thuis en ook zij hadden scheuren in huis en anders hun ouders wel
en ja, het was een factor die meespeelde bij het uitstippelen van de toekomst,
maar wat opviel en eerst waren het er drie dat zeiden en toen vier en toen zes
en toen zeven: ze wilden hier allemaal blijven.
maandag 14 maart 2016
Het was vandaag Pi-dag, leerde ik bij het ochtendoverleg. Dat
wiskundige tal is immers 3.14159265359
en als je de datum van vandaag uitschrijft is dat 3-14. Zo is er dus overal wel
wat voor te verzinnen, ik kan het allemaal niet meer volgen.
Als oude mannen beginnen met fluisteren is het oppassen geblazen. De verleiding wordt hier opgediend met funky groove en kinky orgeltje, zodat je meteen denkt: ‘hé, lekker’, alleen is bij AA & The Doctors niets ooit wat het lijkt. De muziek vervoert ja, maar beter is niet te googelen wat ‘Floozy Man’ betekent.
Op maandagochtend, bij het ontwaken, denk ik altijd aan alle
andere plekken waar ik wil zijn op maandagochtend en ik dacht aan het gesprek
gisteren met mijn uitgever, bij de presentatie van de nieuwe cd Floozy Man van
AA & The Doctors.
We hadden het over mijn volgende boek, andere boeken,
schrijvers die we kenden en schrijvers in het algemeen en subsidies die sommige
schrijvers krijgen en hij wist me te vertellen dat Ilja Leonard Pfeiffer, van
wie ik nog nooit een boek heb gelezen, maar naar wie ik wel erg nieuwsgierig
ben, een jaarbeurs krijgt van, ik meen het Letterenfonds, zo’n 40.000 euro per
jaar.
Dat zou ik ook wel willen.
Pfeiffer schrijft goed, schrijft bekroonde boeken, maar als
ik 40.000 euro per jaar krijg en verder nergens over na hoef te denken, dan wil
ik het ook nog wel eens zien, wat ik uit mijn pen krijg.
Het scheelt nogal als je niet elke maandagochtend om zeven
uur je bed uit moet voor weer een werkdag, weer een werkweek en zo.
Maar daar heb ik het bijna elke maandag over en daar moet ik
mee ophouden. Ik wil ook niet klagen en de indruk wekken dat ik jaloers ben op Pfeiffer (wel een beetje), of dat ik hem niks gun, maar ik heb vandaag verder eigenlijk niet zoveel te melden.
O ja, ik moest gisteren bij de presentatie van Floozy Man
een stukje voorlezen en dat werden de liner notes, de begeleidende tekst in de
cd-hoes. Ik zet het hieronder. Wellicht een aanbeveling om de plaat te kopen,
want hij is best goed. En grappig. En helemaal des Appie Alberts.
Floozy Man takes no
hostages
Als oude mannen beginnen met fluisteren is het oppassen geblazen. De verleiding wordt hier opgediend met funky groove en kinky orgeltje, zodat je meteen denkt: ‘hé, lekker’, alleen is bij AA & The Doctors niets ooit wat het lijkt. De muziek vervoert ja, maar beter is niet te googelen wat ‘Floozy Man’ betekent.
In het Groningse, waar dit gezelschap in een vorige eeuw het
levenslicht zag, geldt dat sommige dingen ongezegd moeten blijven. Alles voor
de goede orde. Rust, reinheid en regelmaat en handjes boven de dekens.
Wie de eerste betovering voorbij is hoort dat AA en zijn
Doctors er de vloer mee aanvegen. Terwijl ook zij onschuldig jong waren in het
vroegere land van suikerbiet en strokarton, tegenwoordig koolzaad en aardgas. What went wrong? En willen we dat
weten, luisterend naar lines als ‘Where have my cumshot go?’ en ‘My dicky needs
a kissie’.
Om het Gesundes
Volksempfinden in deze barre tijden niet verder te ondermijnen zou het
derhalve beter zijn deze zwarte romantiek te negeren.
Echter.
Elk album van AA & The Doctors is een event. Alleen al vanwege
de zeldzaamheid. In tegenstelling tot de would-be’s van alle tijden, die elk
half akkoord in een arty hoes verpakken, houden Alberts cum suis het op eens in
de tien, vijftien jaar. Zelfs Donna Tartt schrijft sneller.
Een ander aspect dat een album als dit een belevenis maakt
is dat het een excuus is weer eens een busje vol te laden richting de betere
provincieplaatsen, alwaar meteen opgeschaald wordt naar Code Rood. Immers, The
Doctor rekruteert zijn gevolg gewoonlijk uit the lost and wretched. Dat deel
van de mensheid waar je moeder je vroeger voor waarschuwde: ,,Kijk, jongen, als
je niet goed tussen je tenen droogt, word je ook zo.’’
O, zeker, over de muziek is nagedacht. Stukje vakmanschap
naar de mensen toe. Alles zit erin, erop en eraan. Funk, ballade, rock, jazz en
easy listening, maar volk der lage landen, waart u: live wordt de ruimte tussen
de akkoorden gevuld met bloed, zweet en tranen van jong en oud, die hun hormonen
daarna nooit meer in het gareel krijgen.
Voor wie zit te wachten op teksten over grootmoeders en
bananen, loodgieters en hun tool en schandknapen in de pensioengerechtigde
leeftijd is het: go wild. Ieder ander zij gewaarschuwd. Als deze mannen
beginnen met fluisteren is het: ren voor je leven. They take no hostages.
maandag 7 maart 2016
Schrijfdagboek Milko's bio (11) - The Voice of Servië
Met een mapje met oude foto’s stapte ik maandagavond om even
voor half tien uit de dikke Mercedes van Bosko. Hij had me vlakbij het hotel
afgezet, ondanks dat hij nog moest pakken, want morgen gaan hij en zijn vrouw
met Vladimir Petrovic en diens vrouw iets doen. Vanwege vrouwendag geloof ik,
maar hang me er niet aan op.
De dag was begonnen zoals dat wel vaker gaat hier. Om half
elf wist ik nog niet wat die dag zou brengen en om vijf over half elf kreeg ik
een smsje van Zora, die aan het hardlopen was, dat Bosko mij om half twaalf
wilde zien bij café La Martina, voor een afspraak met Nenad Bjekovic, de
trainer van Partizan Belgrado in het eerste jaar dat Milko daar speelde. Ik had
me gelukkig al gedoucht, kleedde me aan, pakte een schone blouse en schone
broek, controleerde mijn laptoptas, een soort draagbaar kantoor met alle
opladers, extra smartphone, usb-sticks en headphones en opschrijfboekjes, liep
naar de balie van het hotel en vroeg de man een taxi voor te laten komen.
‘Three minutes.’
‘Gwala’, zei ik. Dat betekent ‘bedankt’ in het Servisch, na
pivo het tweede woord dat ik in vijf dagen leerde, oh nee, er is ook nog een
derde, ‘svezde’, wat ster betekent. Als het over Rode Ster Belgrado gaat hoor
ik dat ook steeds.
Om tien voor half twaalf was ik bij La Martina dat in god
weet welke wijk van de witte stad ligt, om vijf voor half twaalf keek ik
geamuseerd toe hoe Bosko zijn enorme Mercedes tussen de andere auto’s langs de
kant van de weg wurmde. Waarna hij ‘one moment’ zei, via zijn smartphone
parkeergeld betaalde en we weer een moment later de eerste rakija voor de
kiezen hadden.
In gezelschap van Nenad Bjekovic. Een gedistingeerde man en
– wat me opvalt – al die oud-voetballers zien er nog zo goed uit. Ze zijn niet
vies van een borrel om het even op welk tijdstip, maar ze zijn in betere
conditie dan ik.
Onder het genot van een rakija of twee, Bjekovic aan de
whisky, volgens mij Jack Daniel’s, haalden we herinneringen op aan Milko’s tijd
bij Partizan en uit dat verhaal bleek dat de toenmalige coach hem precies
genoeg vrijheid gaf. Vrijheid die de jongste Djurovski vervolgens betaalde met
verantwoordelijkheid en beslissende doelpunten.
Het gesprek vond overigens niet plaats in La Martina, maar
in een piepklein aanpalend café dat een Partizan-café bleek. Bosko zei na een
dik uur ‘enough’, wat ik zelf ook wel vond en toen ik vroeg ‘en nu?’ zei hij
dat we zo een afspraak hadden met Dusan Savic, een andere crack uit de
glorietijd van het Servische voetbal.
Ter vergelijk: deze dagen in Belgrado voelen alsof ik met Willem
van Hanegem, Frank Rijkaard en Ruud Krol over Rob Rensenbrink zit te praten.
Bosko nam een foto van Bjekovic en mij en met de inmiddels
ook gearriveerde Zora liepen we naar een verderop gelegen restaurant, alwaar Savic
aanschoof. Ik gaf Zora mijn oortjes, sloot die aan op mijn iPhone, waarna de
voormalige spits zijn verhaal deed.
Inmiddels gewend aan de Servische gastvrijheid keek ik niet
gek op dat de volgende rakija voor mijn neus stond (elke ochtend in de spiegel
zie ik mezelf met bloeddoorlopen ogen) en dat tijdens het gesprek een lunch
werd voorgezet, met wederom veel vlees, waar hier en daar een bot uitstak en
toen bleek dat de ober voor Partizan brak de hel weer los.
Bosko zei dat Milko had gezegd dat hij ook iets slechts over
hem moest vertellen en dat deed hij ook. Een ervan is dat, in hun eerste jaren
bij Rode Ster, Bosko zijn jongere broer op pad stuurde om in Italië van het
zuurverdiende geld van Bosko kleren voor hun beiden te kopen. Jeans hadden ze
niet in Servië, dat kocht iedereen in Italië. Maar Milko zette met een vriend
de bloemetjes buiten in Rijeka en kwam voor de vorm met één spijkerbroek en één
T-shirt terug.
Van hetzelfde laken een pak toen Bosko twee weken op
trainingskamp was en Milko opdroeg de huur te betalen. Ook dat geld werd er
doorgejaagd. Hij ontkende dat eerst, maar toen de huurbazin bleef aandringen
moest hij kleur bekennen en huilde tranen met tuiten. Bosko: ,,Milko kon goed
huilen, oh, hij was dan zo zielig. Iedereen vergaf hem dan altijd alles, maar
ik kon wel mooi betalen. De hond.’’
Een kans om de lunch te betalen kregen we uiteraard niet en nadat
Bosko Savic en mij op de foto zetten, bracht laatstgenoemde, me in de auto van
zijn vrouw keurig naar mijn hotel. Waarna ik de volgende drie uur bezig was met
bijkomen van de lunch en het uitwerken van de interviews en ik om half zeven voor
Hotel Square Nine stond.
Daar pikte Bosko ons op voor een bezoek aan Ana Bekuta. Zeg de
Servische Barbara Streisand, een grootheid in de Joegoslavische folk en tussen
de opnamen van de volgende aflevering van de Servische Voice, of The Voice of
Servië, maar het programma heet ‘Svezde Grande’ wilde ze wel even met ons praten.
Dat hadden we gedacht.
Het liep – uiteraard – uit en Bekuta liet weten dat we nog
een uur moesten wachten. Er waren nog drie rondes, met een barrage en weet ik
wat al niet. Omdat we in gezelschap van Bosko waren zette een van de
productieassistenten drie stoelen aan de zijkant van het podium, vroeg wat we
wilden drinken – ik knikte voor rakija en kreeg oude witte wijn – en bezagen we
de wereld van de showbizz in Servië. Daarbij zat ik tussen twee uitersten, want
Zora, met haar undergroundattitude, vond het helemaal niks en Bosko vond het
geweldig. Ook voor hem was dit verblijf in de coulissen nieuw. Ik moest naast
hem zitten en hij wees me op allerlei mensen die hij goed kende en die een
‘friend’ waren.
In de jury zaten vogels van diverse pluimage. Vonden wij
Jacques J. d’Ancona al bijzonder, dit was alsof je een blik songfestivaldeelnemers
opentrok. Sterker, een van de juryleden hád ooit het songfestival gewonnen. Een
lesbienne met zigeunerbloed, werd me verteld. Daarnaast zag ik de Servische
Lady Gaga. Met borsten als ballonnen, haar dat leek op bijeengebonden
inktvisarmen en een zonnebril als twee aan elkaar gemonteerde zwarte
pleedeksels.
Uiteindelijk zat Bekuta naast me, spraken we zeven minuten,
waarbij ze pasklare oneliners debiteerde en stapten we, nadat ik de hand
schudde van alle Servische Martijn Krabbé’s en Wendy van Dijken, in de auto
richting centrum.
Waarmee een einde is gekomen aan vijf dagen Belgrado. Milko bleef
in geen velden of wegen te bekennen, maar zijn broer nam de honneurs meer dan
waar. Los van dat: nu ik in Belgrado ben geweest, de mensen heb gezien, vooral
zijn broer, begrijp ik ook dat mensen in Nederland, meer precies Groningen, nooit
hebben begrepen wat en wie hij was.
Alsof dat trouwens mogelijk is. Meer nog dan Gods wegen, zijn
die van de Rookmagiër ondoorgrondelijk. Of, zoals Bosko het verwoordde: ,,Hij
komt gewoon niet en wij knappen het allemaal weer voor hem op.’’
Milko kon niet naar Belgrado komen omdat hij moest werken.
Maar niemand, zelfs zijn broer niet, wist niet wat voor werk.
zondag 6 maart 2016
Schrijfdagboek Milko's bio (10) - Down and out in Belgrado
De lobby in Hotel Moskva deed je denken aan vervlogen
tijden, aan eeuwen waarin geschiedenis werd geschreven en keer op keer de nieuwe
grens met het bloed van het oude volk werd getekend.
Je zag goedkeurend de obers in zwart en wit, met
vlinderstrik, zoals ze op die plek sinds mensenheugenis over het marmer lopen.
Om je heen, weggezakt in fauteuils en banken, zoals je kent van vergeelde
foto’s van oude koffiehuizen, zochten gasten, schuilend voor de regen, troost en
vonden dat in koffie, gebak, bier en wijn en in vriend, liefde, of familie.
Tijdens het verblijf in het oude hotel, voor de tijd die het
duurt om geïnterviewd te worden door een journalist die zijn huiswerk heeft
gedaan, voel je je even onderdeel van die lange geschiedenis. Hoe langer je in
de deze stad bent, deze blanke vlek in donker Balkanland, Belgrado betekent
letterlijk witte stad, hoe meer de geschiedenis en de mensen onder je huid
kruipen en je ze beetje bij beetje begint te begrijpen.
Het was zo’n dag waarop je vroeg wakker werd, na een nacht
van slecht slapen omdat het zaterdagavond was met lawaai in straat en in hotel
en je, in afwachting van de dingen die komen gingen, lag te luisteren naar de regen
en begon te lezen in The Post Office, om er achter te komen dat de
hoofdpersoon, het alter ego van schrijver Charles Bukowski, er niet veel beter
aan toe was.
Weer een kater na weer een nacht drinken, weer afgeblaft
worden door zijn baas The Stone, weer een zware route, weer tot op de draad
doorweekt na weer een stortbui en weer geen lunch. De ellende werd bijna
tastbaar en je hoopte maar dat down and out in Los Angeles vandaag voor jou
niet down and out in Belgrado zou worden.
Daar moest je aan denken toen je, na het interview, een
wandeling door de stad maakte. Over gladde wegen, langs een markt met meer
verkopers dan klanten en je broekspijpen nat werden van het opspattende water
van langsrijdende bussen. Je stond even stil boven de oude rivier en keek langs
de oude stad naar het oude land.
Je zag ook jezelf. Een man op een brug, weggedoken in een
oude legerjas. Op het eerste oog met vastberaden tred, op weg naar ergens, geleid
door een innerlijk vuur, maar in wezen op de vlucht, weg van zichzelf,
verlangend naar zin en rust.
Het was zo’n dag waarop je dacht: waarom ben ik hier? Waarom
stap ik in een vliegtuig, weg van huis, vrouw, kinderen, op zoek naar het
verhaal van een andere man? Die er niet is en waarvan het afwachten is of hij
komt.
Maar het antwoord weet je wel: het is dat wat alle mannen
drijft. Als jongens werden ze aan de hand genomen door hun vaders, die hun
wegwijs maakten. Zij vertelden verhalen over belangrijke momenten, over mensen
die geschiedenis schreven.
Mannen blijven jongens. Ook als die hand loslaat willen ze
verhalen horen en dus gaan ze zelf op zoek. Naar nieuwe verhalen, nieuwe
helden. Om zich aan te laven, omdat het leven zich in de verhalen van helden in
al zijn glorie ontplooit. En ook: om zich aan te spiegelen en aan op te
trekken. In de nabijheid van een held raak je een kort moment aan de mythe en
dat geeft, hoe kort dat moment ook, stof om te dromen en dromen is wat een mens
verder brengt.
Daaraan dacht je toen je door het nieuwe Belgrado liep, je
bier en voedsel liet brengen en terugkeerde over de brug, naar de oude stad, via
de betegelde gangen onder de straten, waar zwervers en muzikanten, de
verworpenen, de antihelden, je vragend aankeken en je niet durfde terug te
kijken omdat je begreep wat ze wilden en je geen excuus had om nee te zeggen en
het was zo’n dag dat je doornat in je hotel aankwam, je spullen uittrok, een
borrel inschonk, een boek pakte en een zakje ‘sport mix’ en zag dat het nog
steeds regende.
zaterdag 5 maart 2016
Schrijfdagboek Milko's bio (9) - De brug van het menselijk schild
De twijfel was er: moet ik wel, moet ik niet, maar
vanochtend om zeven uur hakte ik de knoop door. Ik ben naar een hotel verhuisd.
Dat lag niet aan Miki, de bewoner van het appartement waar ik verbleef. Een
aardige gast, behulpzaam, gastvrij, gemakkelijk in de omgang en iemand die je
’s ochtends bij het ontbijt een rakija (zeg maar de Servische jenever)
aanbiedt, is gewoon oké.
Tijdens de wandeling naar-, door- en terug van het park - met het tennisveldje waarop Djokovic het leerde - en
later op een terras in de Knez Mihailova praatte Zora me bij over de
geschiedenis van de hele Balkanregio, van pak hem beet 1213, toen het
Servisch-orthodoxe geloof werd erkend als religie tot en met Turkse
overheersing en de oorlog van de jaren negentig en ik weet nu hoe het zit, al
kan ik dat op deze plek niet uitleggen, de lengte van dit stuk loopt al de
spuigaten uit.
Alleen, daar ben ik nu achter, ik kan niet zomaar bij een onbekende
logeren. Op de een of andere manier voel ik me niet vrij, blokkeer ik. Zora
bezweerde me dat het geen probleem was, omdat Serviërs dat zo gewoon zijn en
ook als ik er niet was zou hij waarschijnlijk zelf op de bank slapen, maar ik
merkte aan mezelf dat ik me zo bewust was van zijn aanwezigheid dat ik
eigenlijk nergens toe kwam en me steeds meer ging afzonderen.
Dat begon gisteren eigenlijk al, maar ik heb nog even
gewacht. Ik vond dat ik me niet moest aanstellen en ik realiseerde me dat het
afwijzen van gastvrijheid beledigend zou kunnen overkomen. Zo van: oh, jij
vindt het bij mij dus niet goed genoeg?
Maar dat had er niks mee te maken.
Laat ik het anders uitleggen: het nieuwe menu waarmee ik
sinds donderdag te maken heb, heeft invloed op de chemische processen in mijn
spijsverteringsstelsel, met als gevolg een andere samenstelling – en
substantiële toename - van gassen die zich tijdens het afbreken van het voedsel
ontwikkelen en aangezien de ruimte in darmen beperkt is zoeken die een uitweg
en dat gaat gepaard met geluiden die door het andere voedsel ook substantieel
anders van toon en volume zijn. Omdat ik heb geleerd dat je dergelijke
natuurlijke processen nooit moet tegenhouden, dat is niet gezond, ben ik
genegen me in dat opzicht helemaal te laten gaan, maar dat voelt buitengewoon
ongemakkelijk als twee meter verder een vreemde achter zijn computer zit,
slechts van geluid en geur gescheiden door een enkelwandige deur.
Wat ik dus heb gedaan is vanochtend vanuit mijn bed online
een hotel reserveren. Midden in het centrum van Belgrado. Want dat was een
ander nadeel, het appartement lag in een buitenwijk, op ongeveer tien kilometer
afstand.
Dus ik werd wakker om zeg acht uur en kreeg meteen koffie.
De rakija wees ik af, dat leek me niet verstandig. Ook al omdat hij me blokjes
wat leek op Turks fruit voorzette. Daar zat zoveel suiker in dat ik dacht dat
ik een hartaanval kreeg. Ik douchte, kleedde me aan, liep naar de dichtstbijzijnde
supermarkt en kocht een fles whisky voor hem, bij wijze van dank. Toen ik terug
was, meldde ik hem dat ik naar een hotel ging, omdat het praktischer was. Wat
in wezen ook zo is. Afspraken hier worden in de regel in het centrum gemaakt en
dat is nu op loopafstand. Ik wandel nu de straat uit, ga linksaf en sta dan in
de Kalverstraat van Belgrado.
Mijn gastheer belde een taxi en omdat die er binnen drie
minuten was, ging het afscheid vrij snel. Op de een of andere manier voelde ik
me schuldig, alsof je iemand in de steek laat, maar ik denk dat hij het ook weer
lekker vindt in zijn eentje in zijn appartement, zonder zo’n zwijgzame
Groninger.
Op basis van gisteren dacht ik dat Servische taxichauffeurs
niet met passagiers praatten, maar die van vanochtend wilde wel. Hij wees me op
het gebombardeerde hoofdkwartier van het leger, op de hoek Kneza Milosa Street
en Nemanjina Street – dat inmiddels tot cultureel erfoed is benoemd – en een
van de grondslagen van de Balkanoorlog was volgens hem dat alle Serviërs ‘not
normal’ waren, om er aan toe te voegen: I am Serviër, waarna hij hoofdschuddend
en toeterend ‘not normale’ medeweggebruikers terechtwees. Dat snapte ik, want
een vrouw reed heel raar (zoals in Nederland alle vrouwen raar rijden) en een
meneer liep om onduidelijke reden over de tramrails midden op een drukke
verkeersweg met een soort van kartonnen zak.
Om bij het hotel te komen moesten we een stukje omrijden. Een
deel van een belangrijke winkelstraat, de Kralja Milana, was afgezet. Daar wees
hij me op, zodat ik geen stampij zou maken over de ritprijs. Toen ik vroeg naar
het waarom van die afzetting, haalde hij zijn schouders op: ‘Geen idee. Mij
hebben ze niks verteld.’
Het hotel is vergane glorie, maar daar hou ik van. De online
reservering was overigens niet binnengekomen, maar de man achter de balie deed
niet moeilijk: I give you a room. Of het inderdaad 22 euro per nacht is,
betwijfel ik, aangezien een Aziaat naast mij zijn beklag kwam doen. Die dacht voor
24 euro te slapen en dat bleek ineens 30. Ik vond de uitleg van de balieman overigens
steekhoudend (de gast was weliswaar alleen, maar sliep in een tweepersoons
kamer), de Aziaat was een andere mening toegedaan.
Eenmaal de spullen op de kamer, ging ik naar de naastgelegen
supermarkt en kocht een fles Eau De Vie De Montenegro (50 %), twee flessen
water, een pak jus d’orange, een flesje sinas, twee blikjes bier en een zakje
studentenhaver, hier ‘sport mix’ genoemd. Alles bij mekaar iets van twintig
euro.
Daarna maakte ik het mezelf gemakkelijk, omdat Zora vandaag
familiebezigheden had en we vanmiddag zouden afspreken. Dat zou niet eerder dan
twee, drie uur worden, smste ze, dus had ik ineens zeeën van tijd. Om elf uur
proefde ik voorzichtig aan de Eau de Vie, had na twee bodempjes meteen rode
wangen en werkte het zakje ‘sport mix’ naar binnen, om niet out te gaan, aangezien
het suikerfruit het enige was dat ik vanochtend binnenkreeg.
Ik las wat in de speciale uitgave ‘Vergeten Helden’ van Hard
Gras, waarin ook mijn eigen verhaal ‘Ik was Milko Djurovski’ staat en dat ik
dus oversla, omdat ik het al ken en ik speelde Bubble Blast op mijn smartphone.
Het restaurant in het hotel is 24/7, dus om twaalf uur dacht
ik: lunch! Ik was de enige. Er bleek zelfs geen bediening, dus haalde ik ergens
een mevrouw vandaan om de bestelling op te nemen. Mijn eerste keus, mixed meat,
kon niet, maar ze beloofde me een Servische specialiteit, wat een vleesstaaf
bleek, met daarin gesmolten kaas (erg lekker), frietjes en mixed salad en bij
het vlees lag ook een hoopje rauwe ui. Omdat ik niet wist of er niet alsnog een
afspraak vandaag zou zijn, liet ik dat liggen. Zoals ook gisteren vulde de
lunch zo, dat ik moeite had de trappen naar de derde verdieping op te komen.
Daar zal de halve liter bier mede debet aan zijn geweest.
Inmiddels was het één uur en ging ik de stad in. Immers, ik
wist niet hoe ver het lopen was naar waar ik Zora zou zien, Beogradjanka, een
hoog gebouw dat als een zwarte pilaar uit de straten oprijst. Een gemakkelijk
herkenningspunt.
Het eerste wat ik deed was een boekwinkel binnenlopen, want
ik vermoed dat ik Vergeten Helden zo uit heb. Uit het kleine stapeltje Engelse
literatuur in de boekhandel viel mijn oog meteen op ‘The Post Office’ van
Charles Bukowski. Ik moet er niet aan denken dat ik ergens zonder boek ben.
Daarna sjokte ik via de Knez Mihailova (dat overgaat in de
Kralja Milana en nog meer de Kalverstraat is) richting Beogradjanka en kocht een Blic. Daarin inderdaad een column van Ivan Mrden over mijn plannen voor een boek over Milko.
Wat ik ook
wilde was shirtjes van Rode Ster kopen voor mijn zoons. Kunnen ze in trainen en
hebben zij ook eens wat bijzonders en ziedaar: tegenover het afspreekpunt was
een Red Star Fanshop.
Ze hadden ze ook nog in de goede maten, alleen niet voor
mezelf. Dus kocht ik het - na het vaste tenue en het uittenue - het derde shirt
van Red Star voor mezelf. Af en toe zaalvoetbal ik en ik wil ook wel eens wat
anders aan dan het oude shirt van WVV 5 (wat overigens, mede door de opdruk ’t
Pleintje een collector’s item is) en heb ik ook een keer wat bijzonders.
De verkoper zei dat dit het shirt was waarin Red Star altijd
tegen Partizan speelde - en altijd verloor. Het is hier soms net Groningen qua
fatalistische insteek.
Uiteindelijk was het kwart over drie dat Zora en ik elkaar
zagen en na een kopje koffie, voor haar Bailey’s en een sorbetglas koude romige
Nescafé-koffie, besloten we een wandeling te maken naar het fort van Belgrado,
dat in een park ligt op de oostoever van de Sava, precies waar die rivier
overgaat in de Danube (Donau). Een soort Central Park van Belgrado.
Van daaruit was er zicht op de beroemde drijvende hotels van
de Servische hoofdstad en op de brug, volgens mij de Brankov Most, waarop de
mensen van Belgrado in de Balkanoorlog als een menselijk schild hand in hand
gingen staan om te voorkomen dat de laatste verbinding tussen het oude en
nieuwe Belgrado ook kapot gebombardeerd zou worden. Een huiveringwekkend
verhaal.
Om even over zeven namen we afscheid, ging zij bij haar
moeder eten en liep ik op de weg terug naar het hotel bij de supermarkt langs.
Ik was vanochtend shampoo vergeten en ik kocht een nieuw zakje sport mix.
Bij het aanzetten van de computer een mailtje van journalist
Milos Rangelov van Blic. Hij wil me interviewen. We hebben meteen een afspraak
gemaakt voor morgen om 13.00 uur bij Hotel Moskva.
vrijdag 4 maart 2016
Schrijfdagboek Milko's bio (8) - Bosko en Vladimir
Ik liep, even voor twaalf, vlak achter twee van de vijf
grootste voetballers ooit van Rode Ster Belgrado: Bosko Djurovski en Vladimir
Petrovic. Zora en ik hadden een dik uur lang met beiden gesproken in een
restaurant dat eerst Zodiac heet, maar nu anders en we waren op weg naar een
feest in het stadion van Rode Ster Belgrado, dat eerst Marakana heette, naar
het beroemde stadion in Rio, maar nu anders.
In de Hall of Fame in het museum, dat dicht bleek, hingen
portretten van spelers die 500 of meer, 400 of meer, 300 of meer en 200 of meer
voor Rode Ster hadden gespeeld.
Zo gaan de dingen in Servië, had Zora al gewaarschuwd. Je
kunt niks plannen en achteraf was dat goed ook. Nu konden we de dingen laten
gebeuren die gingen gebeuren.
We hadden om half elf met Bosko Djurovski afgesproken om
over Milko te praten en wat hij verder nog voor ons kon betekenen en het bleek
een hartelijke man, een grootheid daar, dat kon je aan alles zien en hij belde
met Jan en alleman om te vragen of zij ook met mij wilden praten. Terloops
meldde hij dat Petrovic er ook zo aan kwam.
Eerlijk gezegd kende ik hem niet zo goed, maar de in 1955
geboren voetballer was aanvoerder en rechtsmidden in de tijd dat Milko bij Rode
Ster debuteerde. Petrovic maakte sinds 1972 deel uit van de hoofdmacht.
Ik wilde het interview langzaam opbouwen, maar de oude
crack, zo bleek al heel snel, stond eigenlijk te popelen om los te gaan over Milko
en meer precies over het feit dat hij in 1986 nooit de overstap van Rode Ster
naar Partizan had moeten maken. Daarin is Petrovic overigens niet de enige. Het
schijnt dat zelfs nu nog, dertig jaar na dato, hij nog steeds wordt uitgescholden
daarom.
Volgens Petrovic had de statuur van Milko nog veel groter
kunnen zijn, als hij nooit die switch had gemaakt. Ook Milko was voorbestemd om
een van de vijf grootste voetballers van Rode Ster te worden.
De toenmalige aanvoerder noemde Cruijff als voorbeeld. Die had
immers ook altijd bij Ajax had gespeeld en was daarom een grootheid gebleven.
Ik kwam er niet aan toe om te zeggen dat onze beste voetballer ooit ook de
overstap naar een aartsrivaal, Feyenoord, maakte en dat daar ook veel over te doen
was. Ik kwam aan veel vragen en opmerkingen niet toe. Zoals gewoonlijk is een
gesprek met Serviërs een wirwar van verhalen, opmerkingen, terzijdes,
anekdotes, analyses en grappen. Zora had amper tijd om te vertalen.
Djurovski en Petrovic zeiden dat we mee moesten gaan naar
het feest van Rode Ster Belgrado, dat om twaalf uur begon. Een jaarlijks
festijn waarbij alle vroegere (en zelfs overleden) en hedendaagse sporters in
het zonnetje worden gezet. Dat zijn overigens niet alleen voetballers, want
Rode Ster is een omnivereniging, met onder meer afdelingen basketball, handbal
en waterpolo.
Bij het uitstappen zette ik even de enorme Mercedes van
Bosko op de foto. Voor mijn zoons.
Daarna waren we getuige van het zingen van de hymne van Rode
Ster, veertig jaar geleden speciaal voor de club gecomponeerd en dat kunnen
weinig Europese topclubs nazeggen, maar Bosko waakte er voor om aan iedereen te
melden dat ik een boek over Milko aan het schrijven was. Ik was vermoedelijk
ter plekke doodgeslagen. In ieder geval zou ik een gebroken neus hebben gehad.
Het zou een feest worden met veel speeches, maar daar had
Bosko geen zin aan. Hij knikte van ‘kom mee’en nam ons mee naar het museum in
het immense stadion. Dat ziet er in westerse ogen wat vervallen uit, maar het
voetbal druipt er zoals dat heet van de muren.
Onderweg wierpen we nog even een blik op het veld en schudde Bosko de hand van een jongeling die ik niet herkende, maar die Marko Grujic bleek te zijn. Een negentienjarige jongeling die volgend jaar bij Liverpool speelt. Ik ging meteen met hem op de foto. Kan ik thuis ook eens wat laten zien.
Onderweg wierpen we nog even een blik op het veld en schudde Bosko de hand van een jongeling die ik niet herkende, maar die Marko Grujic bleek te zijn. Een negentienjarige jongeling die volgend jaar bij Liverpool speelt. Ik ging meteen met hem op de foto. Kan ik thuis ook eens wat laten zien.
Bosko en ik gingen vlakbij zijn portret op de foto, in het
groepje van 400 of meer of 500 meer, daar wil ik vanaf wezen. Hij wees ons ook
op het feit dat er geen portret van Milko hing.
Apart, zouden we in Groningen zeggen.
Tijdens die foto bedacht ik me dat ik ook met Petrovic op de
foto had gemoeten. Nu ja, misschien is er nog een gelegenheid.
Daarna vond Bosko het tijd voor de lunch en nam ons mee naar
zo’n adresje waar je als toerist nooit komt. A: omdat je niet weet waar het
ligt en B: omdat er geen hipsters zitten. Maar het bleek een van de beste
restaurants in de stad, waar ze zo’n beetje alles zelf maken; van brood tot
slivovitsj. Er staat zelfs een oude waterput binnen. Ze zijn bezig die bron
opnieuw aan te boren. Zoiets.
Een salade van sla met tomaten, boterzacht lamsvlees, zacht
gekookte aardappelen, tussendoor een soort van deegkoekje van maïsmeel en daar
moest dan van gekarnde room gemaakte boter op (tenminste, als ik dat goed omschrijf)
en baklava na en een appel die van binnen gevuld was met walnoten en daarop roomachtig
ijs. Onderwijl dronken we de nodige slivovitsj, terwijl Bosko na verloop
overging op witte wijn en zat ik tegen even over tweeën mudjevol. Het
vervolginterview met Bosko hebben we maar uitgesteld.
Wellicht spreken we hem zondag uitgebreid. Ook zijn er nu
principeafspraken voor maandag met zangeres Ana Bekuta (met wie Milko een paar
nummers op nam, want ja beste mensen, hij zit ook in de showbizz), met
Bejkovic, zijn trainer destijds bij Partizan, die dus ook op de bank zat bij de
wedstrijden tegen Groningen en Dusan Savic, de spits van Rode Ster in de jaren
dat Milko er als linksbuiten speelde. Djurovski was ook voorbestemd hem op te
volgen, maar zijn overgang naar Partizan voorkwam dat.
De oudste broer Djurovski bevond zich in het restaurant
overigens in het hol van de leeuw, want de vrouw des huizes en haar man bleken
Partizan-fan en bijna alle andere gasten. Wat de maaltijd weer eens bevestigde
is dat we in Nederland eigenlijk maar een krampachtig land zijn. In een land
als Servië is de lunch een feest, met lekker eten en de nodige spiritualiën. Ik
durf nauwelijks iets te drinken om twaalf uur omdat daar maar praatjes van
komen, maar op zeker moment kwam er een man naast mij zitten, een vriend van de
eigenaar, die al zes whisky’s op had.
Bosko deed tijdens de lunch een ontroerende ontboezeming.
Hij zei en dat moest ik maar in het boek zetten: het lied I did it my way van
Frank Sinatra, was volledig van toepassing op zijn broer Milko. Die leefde niet
in het verleden, niet in de toekomst, die leefde vandaag. Hij vond hem de beste
broer, de beste vader en hij herhaalde wat hij eerder in Zodiac dat nu geen
Zodiac meer heet bekende: in de tijd dat ze samen voetballen was hij af en toe
heel boos op hem, omdat hij dan weer de bal had verloren en met de handen in de
zij stond te kijken, maar nu, als trainer, zou hij graag een voetballer als
Milko in zijn team willen hebben.
Al is Bosko op dit moment, ‘in between clubs’. Hij zou naar
Servette Geneve, daar waar hij ooit ook speelde, maar omdat die in de derde
divisie speelt mogen daar geen professionals werken. Daarvoor had hij met
Stojkovic in Japan gewerkt. Misschien gaat hij terug naar het land van de
Rijzende Zon.
O ja, en waarom kon Milko geen trainer van FC Groningen worden. Hij had alle papieren. Ik moest het antwoord schuldig blijven en beloven dat ik het zou vragen. Bij deze: Hans Nijland, waarom kan Milko geen trainer van FC Groningen worden?
O ja, en waarom kon Milko geen trainer van FC Groningen worden. Hij had alle papieren. Ik moest het antwoord schuldig blijven en beloven dat ik het zou vragen. Bij deze: Hans Nijland, waarom kan Milko geen trainer van FC Groningen worden?
Terwijl we zaten eten ging af en toe een vinger naar een
passerende gast: kijk, dat is de beste maagchirurg van Belgrado, die man is
ex-minister van energie en op zeker moment schoof er een journalist in ruste
aan. Hij heeft nog wel een dagelijkse column in Bric, zij het geen heel lange
en die gaat morgen over het feit dat een Nederlandse journalist een boek gaat
schrijven over Milko Djurovski.
Ik heb nu al een probleem: ik weet niet hoe ik iedereen hier
moet bedanken voor alle hulp. Ik krijg alles, betaal tot dusver alleen de taxi
en overal gaan deuren open waarvan ik niet eens wist dat ze bestonden.
Zora had me een fles Rakija meegegeven voor Miki en mij en
even nadat de taxi mij weer naar het appartement bracht, voor 500 dinar (1 euro
doet 123 dinar), beleefde ik een bijzonder moment. Ik wilde de man 600 geven,
maar hij schudde van nee. Een taxichauffeur die een tip weigert, ook dat is
Belgrado.
donderdag 3 maart 2016
Schrijfdagboek Milko's bio (7) - In Belgrado
Ik zit in een appartement in Belgrado. Ik weet niet in welke
van de 17 stadsdelen, ergens. Er staan een hoop flatgebouwen in ieder geval. Er
wonen naar schatting net zoveel mensen in al die flats dan in heel mijn dorp
Slochteren.
De broer van Zora, de Servische die mij helpt bij het boek
over Milko Djurovski, noemde onderweg van het vliegveld naar hier wel de naam
van de dichtstbijzijnde wijk, maar tot dusver is de enige term die ik heb
onthouden: pivo.
Ik hoef denk ik niet uit te leggen wat dat betekent.
Ik hoef ook niet uit te leggen wat ik in Belgrado doe. Dat
is: Milko zien. Althans, dat was de bedoeling, want op de avond voor vertrek
hoorde ik dat hij wellicht niet naar Belgrado komt. De precieze reden is me tot
dusver onduidelijk, iets met werken, maar Bosko, zijn ruim een jaar oudere
broer, die met hem in het jeugdinternaat van Rode Ster zat en jaren met hem in
de hoofdmacht van Rode Ster Belgrado acteerde, is wel beschikbaar. Ook prima.
En misschien vertelt broertjelief wel meer over Milko dan
Milko zelf zou doen.
Als ik de jongste Djurovski voor dinsdag niet zie, moet ik
nog maar een tripje inplannen. Dan naar Slovenië, waar hij woont.
Los van Bosko hadden we al een principeafspraak met de
hoofdredacteur van Novosti, dat schijnt een van de grootste kranten hier te
zijn en is er een clubmuseum in het Marakana-stadion, de thuishaven van Rode
Ster, dus het moet al heel gek lopen als ik hier niet wat informatie vandaan
haal. Bovendien kan het geen kwaad sfeer te proeven in de stad waar de man in
kwestie zoveel beleefde.
Het is twintig over zeven in de avond nu en de vermoeidheid
slaat toe. De vlucht van Amsterdam naar Belgrado duurde iets meer dan twee uur
en een kwartier, maar aangezien het vliegtuig om 10.20 uur opsteeg, moest ik
redelijk vroeg op.
Het werd nog een heel gehannes om de vlucht te halen. Ik vertrok op tijd van huis, 06.20 uur - met de auto voor de verandering,
anders had ik nog vroeger weg gemoeten en zo vroeg gaan er geeneens bussen - maar ik zocht me het apelazerus naar een long
parking plek. Via internet had ik er een gevonden, die bleek echter ergens onder
de grond, naast iets wat leek op een gevangeniscomplex of psychiatrische
inrichting, dus heb ik, staand voor een stoplicht, snel een ander opgezocht. Dat was ook weer niet naast de deur, dus meldde ik me, een kwartier
voordat de incheckbalie dichtging, bij de incheckbalie.
Waarna ik, omdat de bagagecheck en paspoortcontrole ook niet
in tien seconden waren gedaan, stevig de pas er in moest zetten om precies op
tijd te kunnen boarden. Ik had seat 19F
en volgens mij was dat bij het raam, maar daar zat al iemand. Ik had geen zin
aan een discussie, dus ik dacht alleen: stik ook maar, ik hoop dat je neerstort, oh
nee, toch niet.
We kregen zowaar eten aan boord. Vis, met gnocchi en
spinazi, een salade vooraf en zowaar hadden ze Jack Daniel’s, mijn favoriete
aperitief.
Waarna ik een beetje om me heen keek. Ik hou van vliegen en
vind het prettig een beetje rond te koekeloeren en zo gaat de tijd snel.
Eenmaal geland, even over half een, moest ik wachten,
aangezien Zora’s broer me om drie uur zou komen halen en die was er om half
vier. Dat vond ik geen probleem. Ook in aankomst- en vertrekhallen van
vliegvelden vermaak ik me opperbest en aangezien ze er pivo hadden, RTV Noord
belde voor een telefonisch interview over mijn tripje, ging ook dat wachten best snel.
Het verkeer bleek, zoals het in een Oost-Europese metropool
van 1,6 miljoen inwoners betaamt, dramatisch. Welke sluip- en kruipdoorroutes
Kosta, zo heet de broer van Zora, ook probeerde, overal zat het muur en muurvast. Al kreeg ik meteen een goed beeld van het rijgedrag van de Serviërs en dat is
van het soort: ieder voor zich en God voor ons allen en af en toe vreesde ik
voor de lak van de mooie nieuwe auto van Kosta, als een medeweggebruiker akelig
dichtbij kwam.
Bijkomend voordeel was wel dat ik al aardig wat heb gezien van
Belgrado, dat in het Servisch overigens Beograd heet. Voetbal is misschien de
populairste sport, aldus Kosta, maar de Serven zijn beter in basketball,
handball en waterpolo. Althans, als ik het goed heb begrepen.
Kosta voetbalde niet. Al zat hij in 1989 wel in het stadion
van Partizan Belgrado toen FC Groningen door die club werd uitgeschakeld in de
Europa Cup, met een hoofdrol voor, inderdaad: Milko Djurovski, om waarom de
groenwitten hem toen inlijfden.
De stad ligt precies op het punt waar de de rivier de Sava
en de Danube één worden en Danube is Servisch voor Donau. Waarna nog allerlei
toeristische informatie volgde die ik half ben vergeten, want we moesten er
beide inkomen qua Engels en nadat hij mij afzette moest Kosta als een haas
terug naar het vliegveld om Zora op te halen. Ik had nog voorgesteld: geef me het adres, dan neem ik een taxi, maar broer en zus hadden afgesproken dat dit praktischer was.
Zora belde overigens juist met verheugend nieuws. Milko komt
misschien toch zondag of maandag en morgen om half twaalf hebben we reeds een
afspraak met Bosko Djurovski. Hoe ik daar vanuit dit stadsdeel, waarvan ik de
naam niet weet, moet komen, weet ik niet.
Maar dat moet ik nu leren, zegt Zora, dat dingen op zijn
Servisch gaan en als ik het goed begrijp is dat een soort: we zien wel, maar op
de een of andere manier komt het goed.
Ondertussen had ik ook nog mijn jongste zoon aan de lijn.
Die logeert bij een neef en die belde doodleuk, op diens mobiele, naar mijn
mobiele om de inlogcode van zijn Playstation op te vragen. Ik probeerde dat
heel snel omdat zo’n telefoontje klauwen met geld kost en ondertussen probeerde
ik hem ook uit te leggen dat zo’n telefoontje klauwen met geld kost, maar dat
kon ik niet uitgebreid doen omdat dat ook weer klauwen met geld kostte.
We vergaten zowaar te vragen hoe het gaat, terwijl we
gisteravond nog tegen elkaar uitspraken dat het niks aan was dat ik wegging.
Dat is ook zo. Ik bedoel, ik vind reizen leuk, maar als ik weet dat er twee
jongetjes (en een vrouw) thuiszitten die er niks aan vinden dat ik weg ben, dan
vind ik het ook een beetje niks aan dat ik weg ben.
Maar ik heb gezegd dat het voor een goed doel is, want als
dit een goed boek wordt dan word ik heel rijk en dan kunnen ze nog meer games
en laptops en Playstations en zo kopen.
Zo even heb ik kennis gemaakt met de bewoner van het
appartement. Die kwam net binnen. Dat is de broer van de vrouw van de broer van Zora. Ik dacht eerst
dat hij er niet zou zijn, maar hij is er toch en dus zitten we vijf dagen op
elkaars lip. Voor iemand als ik die nogal op zijn comfortzone is gesteld zal dat even
wennen zijn, maar goed, als mijn gezin een offer moet brengen, dan ik ook.
Zijn voornaam heb ik niet verstaan, alle voornamen klinken
hier alsof ze uitgesproken worden met een elastiek om de tong (zoals Groningers praten alsof ze bij elke lettergreep een stomp in de buik krijgen), maar als ik Miki
zeg, is het oké.
Onmiddellijk nadat Kosta mij afzette had ik wat biertjes
gekocht en gyros gegeten en toen ik de biertjes in de koelkast zette, zag ik
daar een fles Jack Daniel’s staan. Goeie gast dus.
Abonneren op:
Posts (Atom)