dinsdag 22 september 2015

Wakker worden is de laatste weken geen favoriete bezigheid. We hebben een uur tussen 7 en 8 om op te staan, te plassen, koffie en thee te zetten, broodjes te smeren, tassen in te pakken, een jongensfiets achterin een auto te vouwen, de vaatwasser uit- en in te ruimen, aankleden, tanden poetsen, kapsels model Rusnak te modelleren en als we pech hebben moeten er vier man tegelijk poepen en douchen.

Ik zie er elke ochtend als een berg tegenop. Als iedereen zich van het korte tijdsbestek bewust was en deed wat-ie zou moeten doen ging het nog, maar ik heb het idee dat ik de enige ben met dat besef.

Dat begint met opstaan. Er is niemand die er gelijk met mij af gaat. Ze blijven allemaal ‘nog even’ liggen en komen om kwart over zeven de woonkamer ingesloft om met deken en al in de zithoek neer te ploffen, de televisie op ‘YouTube’ en ‘Gamende en Volslagen Onzin Uitkramende Malloten met Headphones Die Daarmee Ook Nog Meer Verdienen dan Pappa’ te zetten en met lange tanden hun broodjes opeten, omdat ze jam willen als ik er vlokken op doe en vlokken als ik er jam op doe.

Ooit, lang geleden, zaten we ’s ochtends met zijn vieren aan de keukentafel te ontbijten. Dat zou ik graag weer zien. Ik vind dat een goed begin van de dag. We zien elkaar al zo weinig. Maar ik heb het opgegeven. We zijn los zand en als ik een nieuwe vuilniszak in de pedaalemmer wil doen zit-ie zo vol dat de zak scheurt en ligt de grond bezaait met vier dagen oude macaroni en een gescheurd koffiefilter. Als ik vloek klinkt de stem van de jongste vanaf de bank: ,,Gaat het goed, pap?’’

De oudste wilde vanochtend Cup-a-Soup en ik maakte het nog ook. Slaaf in mijn eigen huis. Slaaf van mijn kinderen. Slaaf van de moderne tijd.

Mijn vrouw ging even na achten de deur uit: ,,Nou, we zien elkaar vandaag wel weer hé? Ergens.’’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten