Die
boerderij, daar keek ik altijd naar. Ik vond het mooi, zo’n verlaten huis. Van
mij hadden ze het pand mogen laten staan, laten vervallen, totdat het op de een
of andere manier ingestort was en vanzelf tot stof zou vergaan. Maar dat doen
we niet. Dit is geen land van ruïnes.
Daar kun je
geen regels voor verzinnen.
Als ik er
langs reed, vroeg ik me af wie er gewoond hadden. Hoeveel generaties. Die
boerderij stond er – schat ik – vanaf het begin van de vorige eeuw. Afgaand op
de bouw zal het in de jaren tien of twintig zijn neergezet, zoiets.
Daar
woonden dus mensen. Ze zullen gewerkt hebben, op het land om de boerderij. Er
zullen kinderen geweest zijn. Die stonden als baby’s wellicht in een wiegje
onder de bomen. Of in een box. Zodra ze konden lopen verkenden ze de buurt.
Eerst alleen het erf, daarna het omringende land, de bossen, het water. Ze
zullen zijn wezen vissen in het Slochterdiep. Een hengeltje van bamboe en pap,
pap, help, ik heb een snoek aan de haak. Al is de vraag of pap, pap, tijd had
om te kijken. ’s Winters wel, maar voorjaar en zomer niet. Ook toen was het dan
druk.
Er zullen
dieren zijn geweest. Katten, voor de muizen. Honden, om de wacht te houden. Ik
zou op die plek willen kijken, of er dierengraven zijn. Moet haast wel. Al weet
ik niet hoe lang botjes blijven liggen.
Seizoenen
zijn er voorbij gegaan. Zomers en winters. Van avonden waarbij de mensen tot
laat buiten zaten. Met een heldertje voor opa, een advocaatje voor oma, want
die bleven daar ook wonen, terwijl de kinderen op hun rug in het gras naar de
sterren keken, tot dagen waarbij het kraakte dat het vroor, met sneeuwpoppen
maken, schaatsen op het dichtgevroren diep en warme chocolademelk bij de
kolenkachel.
Ik weet
niet wie er gewoond hebben, maar ik wil van hun levens weten. Hoe vonden de
mensen het daar? Dachten ze na over de zin van alles? Of deden ze slechts hun
ding? Omdat het toen nog niet zo gewoon was als nu, lang bij dingen stil staan.
Alles wat je hoefde te weten stond in de Bijbel. Je stond vroeg op, werkte,
zorgde dat er brood op tafel kwam en op tijd onder de veren, want de volgende
ochtend ging vroeg de wekker weer.
Zullen er
nu kinderen zijn, kleinkinderen, die naar elders zijn verhuisd en zich de
boerderij zullen herinneren, de plek waar ze opgroeiden, waar ze kind waren,
het land van hun jeugd?
Ik hoop dat
ze warme gedachten bij die plek hebben. Dat ze toch wel wat met weemoed
terugdenken aan de jaren des onschulds.
En ik hoop
dat de bomen blijven staan en ooit, als die bomen maar lang genoeg blijven
staan en heel groot worden, zal er over tientallen jaren iemand anders zijn die
de plek opvalt. Die er gaat kijken, die zichzelf vragen stelt en die wellicht een
botje vindt, van een dier dat er ooit begraven is, of een plastic pop, die lang
geleden kwijt is geraakt en dan zal die iemand wellicht zeggen: goh, dit was een
spirituele plek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten