Omdat ik
meestal ’s avonds schreef en het donker was, had ik geen last van het licht. En
dit jaar ook niet zo. Tot deze week, vorige week, die week daarvoor. Ik merkte
dat ik lastig op het scherm kon kijken. Welke stand ik ook probeerde, het bleef
vaag. Ik denk niet dat het licht in Midden-Groningen is veranderd, wel mijn
momenten van schrijven.
Dus zit ik
sinds vandaag aan de overkant van de tafel, aan de overkant van mezelf. Met de
rug naar de gang, kijk ik naar het raam en naar de stoel waar ik nu niet meer zit.
Al zie ik mij nog zo zitten.
Of ik aan
deze kant blijf weet ik niet. Ik neig ook naar een andere tafel in de kamer. Tegen
een blinde muur, maar wel met aan de zijkant zicht op onze vijver, onze tuin,
het Kleine Bos. Ik ken mezelf: dan kom ik weinig aan schrijven toe. Dan ga ik
naar buiten zitten kijken.
De nieuwe
plek aan de keukentafel moet wennen. Dat is altijd zo. Alles moet altijd
wennen. Tot het gewoon is.
Ik kijk
naar mijn scherm en daar overheen naar het raam, dat omkaderd is door een wit
kozijn. Het is een rechthoekig raam, met links een inzetraam dat open kan. Daarvoor
is het nog te koud. Op de vensterbank staan zes dingen. Rechts vier witte kaarsenstanders
naast elkaar. Twee brede aan de buitenkant, twee smalle in het midden. In de
brede zitten kaarsen. Die hebben wij soms aan. Vooral als er visite komt. Er
zit gestold kaarsenvet op die buitenste twee. Tussen de middelste kijk ik uit
op twee konijntjes. Van steen, porselein, zeg het maar. Ze zitten op hun
achterste en kijken mij aan. Althans, de koppen van de beeldjes zijn op mij
gericht. Daar zit verder geen emotie of zo in, want het zijn dingen. Ik kan
terugkijken wat ik wil, zij bewegen niet.
Aan de
linkerkant staat één bloemenvaas, opgebouwd uit zes kleine bloemenvaasjes. Design.
Mijn vrouw heeft daar oog voor. In alle vaasjes zit een bloem. Iets wits, geen
idee welk type. Ik werk veel in de tuin, maar dat is vooral omgraafwerk, de
grote lijnen. De finishing touch, dat doet mijn vrouw. Dat kost meestal een
paar centen, maar dan heb je ook wat.
Helemaal
links op de vensterbank staat onze huistelefoon in de houder. Die gebruiken we
zelf nooit, maar we hebben een aansluiting en soms bellen mensen die verkeerd
verbonden zijn. Voor hen is het handig dat ze weten dat wij niet degene zijn
die ze moeten hebben. Dan bellen ze niet weer. Ook voor ons is het handiger, al
was het rustiger toen we geen huistelefoon hadden.
Door het
raam zie ik ons hek. Jaren geleden met de buurman opgebouwd. Tropisch hardhout
en betongaas en daar groeit dan Hedera tegenaan. Gaat nooit weer af. Duurzamer
kun je het niet krijgen. Saillant detail: toen ik in Winschoten in mijn eentje
op een flatje woonde, was dat in de Hedera-buurt. Mijn straat was de
Hyacintstraat. Daar denk ik soms nog aan. Je was jong en je wilde wat en er
waren veel meer jongens en meisjes van mijn leeftijd die in die tijd van alles
wilden. Aan het Marktplein in de Rozenstad waren ook allerlei cafés en
discotheken waar je van alles kon willen. Tot zo laat je wou. Ik heb nu niks te
klagen, maar als je me vraagt: was je gelukkig daar, dan is het antwoord: ja.
Boven het
hek steken bomen uit. Bomen in de tuin van de buren en daar weer achter een
blauwe lucht. Een vlekkeloze blauwe lucht. Het is weer voorjaar. Ik blijf hier
zitten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten