De vogel keek mij aan. Ik keek terug. Het dier deed zijn (of
haar) kopje opzij, toen een beetje draaien zodat zijn (of haar) oogje kon zien
of er iets in het gras was. Een wormpje of zo, wist ik veel. Daarna blikte hij
weer naar onze auto. Daarin zaten mijn oudste zoon en ik. Wij zwegen. Soms doen
we dat. Je hoeft niet altijd te praten.
In gedachten voerde ik een gesprek met de kraai.
,,Moi.’’
,,Moi.’’
,,Aal goud?’’
,,Joa.’’
,,Own.’’
Ik wist niet waarom ik in mijn hoofd Gronings tegen de kraai
praatte. Toen sprong het licht op groen en moest ik door.
,,Nou, keurel hé.’’
,,Hol hom dreuge.’’
Ik trok op, sloeg de bocht om en daar was weer een
stoplicht. Ik had gehoopt dat die meteen op groen zou springen, zoals dat de
ene keer wel en de andere keer niet gebeurde, maar dat was deze keer niet zo. We
stonden weer stil. Er zat niks anders op dan eerst wachten op het verkeer uit
de tegenovergestelde richting en daarna op wat van rechts kwam, van de A7 en
voor ons langs draaide richting stad.
Het duurde niet lang. Toen konden wij verder. Ik stuurde de
auto via de oprit de A7 op en even later, via een ingewikkelde combinatie van
bochten zaten we op de weg naar Harkstede.
,,Ik moet nog wel even langs de Coop’’, zei ik tegen mijn
zoon, ,,bier halen voor opa. Wil jij nog iets?’’
,,Zo’n bakje meloen, dat zou ik wel lusten. En hebben we
kaas? Kan ik straks een tosti maken.’’
,,Dan moet je mee de winkel in straks.’’
,,Doe jij maar. Ik blijf wel in de auto.’’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten