Arjan, een collega, kreeg een telefoontje. Van een meneer
wiens kleinzoon eerste was geworden bij judo. Hij had een bericht gemaild.
,,Meneer’’, zei Arjan, ,,het is tien uur.’’
,,Ik heb mijn telefoonnummer gemeld’’, ging de man door,
,,maar er mist een 6. Tussen de 4 en de 9 moet nog een 6.’’
Of de journalist daar even naar kon kijken. Nu.
,,Meneer’’, zei Arjan, ,,het is ZONDAGAVOND tien uur. Ik
kijk daar morgen naar.’’
,,Own.’’
Niet uit te sluiten is dat de beller tegen zijn vrouw een
klaagzang heeft afgestoken over de teloorgang van de journalistiek en die van
de Groningse in het bijzonder. Niet uit te sluiten is dat de man hoofdschuddend
verzuchtte: ‘Het zijn tegenwoordig net ambtenaren.’
Van de journalist, verslaggever en nieuwsjager, wordt op de
een of andere manier verwacht dat hij twentyfourseven actief is. Dat je hem of
haar elk moment kunt bellen waarna hij of zij er met opschrijfblokje en Bic-pen
op uittrekt.
Dat de opa van de kleine judoka dat denkt is hem en veel anderen
niet te verwijten. Het klassieke beeld is ergens in de jaren zestig ontstaan,
toen meer rare gedachten de wereld in zijn geslingerd. Zoals het idee dat een
commune werkte, dat geen BH dragen stevige borsten gaf en dat je, zo lang je maar
overal tegen was en veel blowde, niet hoefde te werken.
Het was de tijd dat journalist een vrij beroep was. Iedereen
kon het worden. Dropouts in de machinefabriek en gesjeesde studenten
Nederlands. Ze vielen op na een ingezonden brief, of een berichtje over een
schaakmatch en van het een kwam het ander.
Je hoefde er bijna niks voor te kunnen.
Toen ik in de drukkerij werkte en aan een vriend,
sportjournalist bij het Nieuwsblad van het Noorden, vroeg of dat moeilijk was,
schrijven over voetbal, was het antwoord: ,,Nee hoor, je moet er een beetje
verstand van hebben en een meter vooruit Nederlands kunnen schrijven.’’
In die tijd ontstond de klassieke journalist, die net even
te lang haar had, net even te dik was, gekleed in een net niet schoon colbertje
met elleboogstukken, die net een scheiding te veel achter de rug had en die je tot
laat kon bellen voor een tip die hij dezelfde avond nog, eenzaam en alleen in
een enorm redactielokaal, omtoverde tot een voorpaginaverhaal. Waarna hij
opnieuw het café indook.
Het waren mannen, toen waren het vooral mannen, die net als
de politie en brandweer vooraan stonden bij rampen en rellen.
Veel vrienden had hij niet. Dat lag in het beroep besloten,
het twee-na-oudste in de geschiedenis van de mensheid, na hoer en jager. Er moet
immers iemand zijn die rondkwekt dat die en die het met iedereen doet en dat
die en die een mammoet heeft gevangen. Populair werd je er niet door, zonder
kon je ook niet.
Of de eerste verslaggever met de poten in het mammoetbloed stond
is niet bekend, maar de journalist is nog steeds een hij of een zij die op Van
Bommels of Manolo Blahniks in het bluswater staat.
Alleen, niet meer twentyfourseven.
Dat heeft niks met de teloorgang van het beroep te maken,
wel met de tijd. In de wereld van vijftien voorlichters op één journalist kan
de nieuwsjager er niet meer, zoals de Aad van der Naads van vroeger, op
intuïtie een slag naar slaan, omdat je dan twentyfourseven aan het bellen bent
met afdeling communicatie, bestuursadviseur of manager externe contacten.
Los van het feit dat de journalist steeds meer mens is
geworden, met kinderen naar ouderavond, streetdance en hockey gaat en met
partner Bingekijkt naar House of Cards, Homeland en Making a Murderer, nauwgezetheid
is een noodzaak.
Niet alleen om te voorkomen dat hij of zij door de in
framing gespecialiseerde communicatiemaffia de oren wordt gewassen, maar ook op
Twitter wordt gekielhaald door de in de jaren zestig en zeventig opgegroeide
lapswanzen, die nog steeds blowen en overal tegen zijn en nu op social media,
anoniem uiteraard.
De journalist van nu is aldus een nieuwsmanager.
Staat om zes uur op, gaat hardlopen, wekt om zeven uur zijn gezin,
maakt ontbijt, vult de broodtrommels, brengt kroost naar school, zit om negen
uur achter zijn bureau en maakt een lijstje met onderwerpen voor de vergadering
van half tien - die overigens nooit om half tien begint omdat de stadsredactie
op zijn vroegst vanaf tien over half tien binnendruppelt. Met al die lijstjes
worden krant en website van die dag in de steigers gezet.
Daarna gaat de journalist op reportage, interviewt iemand uit
zorg, onderwijs, politiek, een student die de wereld rond fietst of loopt voor
geld voor zeldzame ziekte of school in Ghana, of de voorzitter van het
burgercomité tegen de nieuwe Ringweg.
Een constante in de werkdag is bellen met de voorlichter van
gemeente of provincie die zelden opneemt omdat ze zit te lunchen of
ouderschapsverlof heeft en als ze het per ongeluk toch doet belooft de
organisatie in te duiken en drie dagen later SMS-t dat de portefeuillehouder niet
kan reageren omdat het onder de rechter ligt, dan wel het debat in de raad
afwacht.
Hij of zij tikt om half vijf de laatste kortjes in, dan naar
huis om het avondeten klaar te maken, daarna door naar commissie, raad of informatiebijeenkomst
over AZC, tegen tien uur bellen met de eindredactie dat het stukje klaar is en
thuis net tijd heeft voor één slaapmutsje, omdat de volgende dag om zes uur de
wekker weer gaat.
De journalist van de 21e-eeuw checkt alles driedubbel,
laat stukken voor publicatie tegenlezen door collega’s, zit in dossiergroepen
economie, aardbevings en infrastructuur en werkt in de drie uurtjes vrije tijd
per week aan een boek en doet alles zo nauwgezet dat de weekenddienst zondagavond
om tien uur hooguit een keer hoeft te bellen met brandweer of politie, maar niet met opa’s
voor een bericht dat toch niet in de krant komt.
Uitgesproken op zondag 17 april 2016 bij de uitreiking van de Groninger Pers Prijs 2015, in een speciale aflevering van de talkshow Stand van Stad, in het Groninger Forum. De prijs werd gewonnen door Louis Stiller met zijn reportage 'Hoe Warffum werd wakkergeschud' (Vrij Nederland, 11 februari2015)