Maar ik werk gewoon. Ook buiten kantooruren, in ieder geval
meer dan waar ik voor betaald word en toch gun ik me zelf geen rust.
Een leeuw doet dat wel. Dat beest slaapt veel. Dat vinden we
normaal. Waar hij leeft is het warm en als hij zin in een karbonaadje heeft,
rent dat karbonaadje weg. Eenmaal gevangen moet dat snel op, omdat er direct
andere leeuwen, hyena’s en aasgieren rond zijn bordje staan. Daarna wil je wel
even plat.
Onze kat, het kleine neefje van de leeuw, ligt eveneens meer
dan hij staat. Ook dat snappen wij, al wordt zijn eten twee keer per dag op een
schoteltje gekwakt. Dat doen dieren, zeggen wij dan.
Gezien op tv. Als we eens niet naar weer een hotrod-bouwer kijken,
of de zoveelste ex-commando die met alleen een scherpe zakdoek probeert te
overleven in Death Valley, volgen we een van de tienduizend documentairemakers die
in de Serengeti rondrijden en leren we dat er in de wildernis wat af gerelaxed
wordt. Hier hangt een luipaard in de boom, daar staan gnoe’s apatisch voor zich
uit te kijken en verderop zitten bavianen elkaar bij de potlood.
Een mens is ook een dier. We doen wel alsof we anders zijn,
maar dat is niet zo. Beschaving bestaat niet. Het enige dat ons onderscheidt is
kleding. Kleding die we dragen omdat we ons schamen en we schamen ons voor het
feit dat we dieren zijn.
Op de bank liggen wil ik vooral als ik gegeten heb. Dan ben
ik, net als de leeuw, moe. Logisch. Het lichaam, ik vertel niks nieuws, moet
het voedsel verteren en dat kost energie. In mijn geval zelfs dubbele energie. Naar
goed Oost-Gronings gebruik schep ik twee keer op. Je weet nooit wanneer je weer
iets krijgt. De pannen moeten leeg.
Daarna ben ik niet vooruit te branden. Daar word ik weer chagrijnig
van, om niet te zeggen depressief. Het liefst zou ik naar bed gaan. Lekker
slapen. Boek mee. Maar dat heb ik als kind een keer gedaan. Op visite bij
kennissen in Kwadijk. Na de fondue was ik zo vol dat ik zei dat ik buikpijn had
en ging naar boven. Een half uur later kwam mijn moeder kijken en zag dat ik de
Kameleon lag te lezen.
Dat incident wordt me nog steeds nagedragen. Minimaal een
keer per jaar: ,,Doar lag hai. De pinze dik. Wie hebben ons doodschoamd.’
Bijzonder. In de Veenkoloniën was het normaal dat de mens er
bijkwam van het een of ander. Niet van werken, dat was er toen ook al niet.
Maar in mijn beleving lag iedereen de hele dag op de bank. Als je ergens
binnenstapte was er altijd wel iemand, je vriendje, of zijn vader, die krakend
en zuchtend opstond met de standaardsmoes: ,,Ik lag nét.’’
Dan knikte je maar en deed net of je de plooien in zijn wang
niet opmerkte. Soms hoefde je niet eens te doen of je het niet geloofde. Dan
riep de vrouw des huizes: ,,Nou jongens, der wordt ook wat wakker. Ik wol net t
asiel bellen dat der hier n waalvis op baanke was aanspould…’’
De waalvis was doorgaans not amused: ‘Wat most?’
Ik ‘mos’ nooit wat. Er was in de Kanaalstreek niet zoveel te
moeten. Je ging juist bij iemand langs omdat je zelf niks te doen had. Misschien
had je vriendje via ECI de nieuwste elpee van Black Sabbath gekregen, had hij
de VI uit of was zijn achttienjarige nichtje uit Appelscha er te logeren. Al
schoven ze net met zijn allen aan voor een potje sjoelen. Alles was goed.
Ik zou het liefst de hele dag liggen. Ik hou van films, kijk
met plezier naar programma’s waarin over voetbal geluld wordt, zie graag
wedstrijden, kan me in een boek verliezen, maar ik kan dat gewoon niet. Niet meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten