vrijdag 10 januari 2014

‘I love the smell of cowshit in the morning’

Het rook in het dorp naar prei, verbrande prei. Of haring met uitjes. De indringende geur hing gek genoeg in de buurt van de school van mijn oudste zoon. Ik durfde er niet over te beginnen, bang om een flater te slaan en bang voor een antwoord als: ‘Wéét je dat niet???!!! Wéét je echt niet waar die preilucht vandaan komt???!!! Jij stamt écht uit een andere wereld, hé? Nooit gehoord van Bammelmoes? Niet bekend met het aloude gebruik om op de eerste donderdag na de vierde week na Pasen op het erf vijf preien in brand te steken en ze af te blussen met urine van een drachtige geit? Man, dat doen we hier sinds menseneeuwen, sinds Johannes van Sluogterman van Lageland tot Denemarken in 1416 de eerste paal in de grond sloeg van wat zijn Sluogteren zou worden. Toen was het bittere noodzaak om de wolven weg te houden. Die hielden niet van prei. Ook nadat de wilde beesten in deze contreien waren verdwenen zijn de mensen het blijven doen, bij wijze van hommage aan de aarde. Het is vragen om een goede oogst. De dominee is niet kapot van dit heidens gebruik, maar het wordt oogluikend toegestaan. Er schuilt immers niet zoveel kwaad in. Het achterliggende idee zegt je hopelijk wel wat? Je neemt iets van het land en je geeft iets terug. Ashes to ashes, fun to funky, we know Major Tom is a junkie, zoiets.’

Dankzij de persberichten die wij als redacteuren krijgen toegestuurd, heb ik redelijk zicht op het leven in het verspreidingsgebied van de kranten waarvoor ik werk. Van alles snap ik een beetje en ik kan er over meepraten zonder bokken te schieten. De dingen van de dag in Fivelingo zijn veel ongrijpbaarder. Ik had echt geen idee waar die preilucht vandaan kwam. Bang om als onwetende te worden neergezet, vroeg ik niets. Al was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Tot mijn opluchting bleek ik niet de enige.

‘Gek hé, die ui-lucht’, zei een moeder.

‘Nee, prei’, zei een andere moeder.

‘Ik dacht aan haring met uitjes’, mengde ik mij in het gesprek.

Toen keken beide moeders mij wél vreemd aan.

Wij wonen tegenover een bos. Daar staat een boerderij. In onze eerste jaren in Slochteren verbouwde de boer ook prei, op het land voor zijn woning. Die prei, die bleef lang staan. Dat werd beetje bij beetje geoogst. Ik hoorde later dat je prei gewoon in de grond kunt laten zitten, totdat je het nodig hebt. Tussen alle landbouwwerktuigen in het bos stond een handkar. Daar lagen zakken aardappelen en soms een bos prei. Als het er niet op lag, belde je aan en dan sneed de boerin wat voor je af. Dat was voor mij een bijzondere ervaring. Dat vond ik echt plattelands. In het bos rook het echter nooit naar prei.

De eerste keer dat ik bij die kar stond, zag ik een oude vrouw bij het huis scharrelen. Ik stak mijn hand op, bij wijze van groet. Zoals alle plattelanders dat doen. Iedereen groet elkaar de hele dag, al kom je iemand voor de zesde keer tegen. Groeten betekende zoiets als ‘goed volk’, ‘we zijn onder ons’. Zij kwam echter onmiddellijk om mij af gestekkerd: ‘Mout ik joe kennen?’

Nee, want we woonden er net, maar ik wilde graag prei.

Ze keek nog vreemder toen ik geen drie of twee kilo hoefde. Dat was blijkbaar de normale hoeveelheid die bij een Slochters gezin op tafel stond. Ik hoefde maar één prei.

Bij ons in huis eet bijna niemand dat. Hunter en Reyer, dat zijn mijn zoons, vallen al flauw bij de gedachte aan groente. De geur van prei is overigens geen onaangename geur en in een dorp, dat omgeven is door landbouwgrond, ruikt het altijd naar iets. ’s Winters is er in elke straat wel een huis waar de open haard brandt en na het blussen van de Paasbult stinkt het drie dagen naar zure melk. Als de Napoleontische legers de tenten hebben opgeslagen bij de Fraeylemaborg hangt op de Hoofdweg een kruitlucht en in de zomer, rijdend langs wuivende gele vlaktes, verbeeld ik me dat ik het graan kan ruiken. Na de regen bespeur ik een zandlucht en zelfs de dauw op het gras is niet reukloos.

Als de bedrijvigheid in het voorjaar weer toeneemt is het een en al mest wat in de lucht hangt. Tankwagens met koeienstront racen voor het huis langs, op weg naar de akkers, waar de vloeibare derrie door angstaanjagende machines in de grond geïnjecteerd wordt. De geur van koeienstront hoort bij de lente.

Ik was op een zaterdagochtend in de tuin aan het werk, toen er een auto stopte. Een Engelsman stapte uit en vroeg de weg naar het Schildmeer. Ik legde het uit.

Tot mijn eigen verbazing hoorde ik mezelf vragen: ‘Do you smell that? Cowshit. I love the smell of cowshit in the morning. It smells like… harvest.’

(ook dit is een oude column, eerder gepubliceerd in de Groninger Gezinsbode, oktober 2010)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten