vrijdag 31 januari 2014

Een slapeloze nacht


Als ik niet kan slapen, ga ik naar de woonkamer. Eens in de zoveel tijd overkomt me dat. Dan kan ik woelen en draaien tot ik een ons weeg, maar dan blijf ik wakker.

Lezen in bed is geen optie. Ik mag het licht niet aandoen. Dat stoort, zegt mijn vrouw. Andersom mag het wel. Soms kan zij niet slapen en klikt zij het licht aan. Als ik dan zeg dat het stoort, zegt ze dat ik dat maar voor haar over moet hebben.

Dus zit ik op zondagnacht in de kamer. Alles in ruste, geen geren en gevlieg, geen gezanik van doe dit en doe dat. Ik kijk naar buiten. Dat er een wereld buiten ons huis is, zie ik alleen door het licht van de straatlantaarns. In Slochteren is ’s nachts niemand bij de weg.

Het enige geluid komt van de kat, die op het raam krabt. Hij wil naar binnen, maar katten moet ’s nachts het veld in, vind ik.

Onze kat vindt duidelijk van niet. Ik vraag me af of ie ’s nachts wel van het erf af komt. Als een van ons ’s ochtends naar de wc loopt, hoe vroeg ook, zit hij al bij de voordeur.

Ik snap de kat wel, want hij snapt niet dat hij buiten moet zijn als wij binnen zijn, maar als ik het beest binnenlaat, gaat ie onophoudelijk tegen mijn benen duwen omdat ie nog een keer dat ritueel wil dat ik met een schoteltje met blikvoer achter hem aan naar de schuurdeur loop, alvorens ik hem buitensluit. Maar dan blijf ik aan de gang. Dan raak ik geïrriteerd en dan kan ik nog minder slapen.

Ik probeer het lawaai te negeren en kijk televisie. Seinfeld, seizoen 8, dvd 1. Die zie ik helemaal uit, net als dvd 2. Ik vermaak me prima met Jerry, George, Elaine, Kramer en Newman, maar liever zou ik in bed liggen. Pas bij de eerste aflevering van dvd 3 (er staan geloof ik vijf afleveringen van een half uur op elke dvd), voel ik iets wat lijkt op vermoeidheid en kan ik naar de slaapkamer.

Hoewel ik de ochtend vrees haal ik een zeker genoegen uit een slapeloze nacht. Het is leuk om wakker te zijn als andere mensen slapen en het doet mij denken aan de momenten dat ik als kind ziek was.

Dan kroop je ook op de bank, met een deken over en ging je liggen lezen, tenminste als je niet te veel moest kotsen en de hoofdpijn niet te erg was.

Ik had altijd zin aan drop, schijfjes sinaasappel en ijskoude sinas.

Dat heb ik met veel, dat ik aan vroeger denk. Komt dat omdat ik kinderen heb, dat ik bij alles wat zij doen denk: dat deed ik zelf ook? Of komt het omdat ik ouder word, of gewoon omdat ik terugverlang naar de jaren des onschulds, toen alles voor je gedaan werd?

Ik zit op de bank, ik heb een deken over mijn benen en ik drink. Een borrel. Dat doe ik niet omdat ik dat een goed idee vind, maar omdat ik denk dat ik dan sneller vermoeid raak en weer naar bed kan. Als ik geluk heb lukt dat na twee glazen en loop ik tegen half twee half dronken, langs de voordeur (‘Tot straks poes’), via het toilet (‘Tot straks lul’), naar de slaapkamer en plof op bed. Als ik pech heb, zoals deze keer, dan blijft de slaap weg en duurt het wel drie gintonics. En een droge metworst.

Wij hebben in Slochteren paarse ochtenden en oranje avonden. Een in de grondbeginselen van de fotografie onderlegde dorpsgenoot (hij maakt trouwens ook mooie foto’s) leerde me dat hij en zijn vakbroeders dat het Golden Hour noemen. Het gouden uur is ook een term uit de medische sector en vooral bij ernstige ongelukken, maar wat hij bedoelde zijn de momenten, bij het krieken van de dag of het vallen van de avond, waarop de hemel wonderschone kleuren heeft.

Dat zie ik soms en dat is prachtig mooi en dan denk ik: goh, wat is de wereld toch bijzonder, ook al snappen we er niks van, maar dan beginnen de eerste tractors te rijden, hoor ik even later de wekker en heb ik vanaf dat moment een knallende koppijn.

(uit de Groninger Gezinsbode, 18 juli 2012)

dinsdag 28 januari 2014

Voorbij de Watertoren (4) - seks is slechts een tool

Wat opvalt is dat, zodra het over seks gaat, er een beschuldigende vinger richting de man wijst. Zie de hype rond het vallei-orgasme. Hij is, zo luidt de klacht, alleen op zichzelf gericht. Terwijl het ‘liefdesspel’, zoals de vrouw het noemt, eigenlijk uren moet duren, resulterend in een gezamenlijk hoogtepunt waarin je een paar seconden zowel fysiek als psychisch één bent.

Het gaat echter te ver om hier een schuldvraag neer te leggen. We hebben het immers, daar wil ik vanuit een biologische en evolutionaire insteek voor eens en voor altijd klaarheid in verschaffen, over een tool. Een instrument om te doen waarvoor wij op aarde zijn en dat is ons voortplanten en de mens als soort in stand houden.

Seks is een technische handeling van vijf minuten. Zie de dierenwereld, waar wij, ondanks het kunstmatige laagje beschaving, nog steeds toe behoren. Kijk naar natuurfilms: het is laden en lossen. Een enkele vogel doet eens een dansje vooraf en er zijn spinnen (of sprinkhanen, daar wil ik vanaf wezen) die na afloop het hoofd van de partner afbijten, maar dat is het ongeveer qua emotie.

Wij zouden er een voorbeeld aan moeten nemen. Minder denken, meer doen. Laat het instinct spreken, de oerdrift. Luister naar het lichaam. Laat ik het zo zeggen: als je een voorspel van drie kwartier nodig hebt, is er iets mis met je partner. Zoek een ander. Ooit een leeuw gezien die ‘in stemming’ moet komen alvorens een impala dood te bijten? Hij neemt zonder te zeuren verantwoordelijkheid voor de hem toebedeelde rol.

Dat heet: de natuur.

De man is aldus niet het probleem. Die kan en wil op elk moment van de dag met om het even wie.

Dat ie porno kijkt is ook geen perverse bezigheid, dat ligt in het verlengde van zijn wezen. Hij beschouwt het als een soort instructiefilm. O ja, zo kan het ook. Meer zit er niet achter. Wel eens gekeken? Een herhaling van zetten. Bijna jazz, variaties op een thema.

Een veelgehoorde klacht, uit vrouwelijke hoek, is dat er zo weinig verhaal in een pornofilm zit. Maar wat voor verhaal zou dat moeten zijn dan? We hebben het toch niet over Gejaagd door de wind?

De laatste keer dat ik porno zag (uiteraad als voorbeeld, want ik spreek niet namens mijzelf, maar namens de man in het algemeen) met iets van een verhaal was de hoofdrolspeler gekleed in een beige terlenkabroek en een oranje blouse die tot aan de navel toe open was. Zijn borsthaar had de dichtheid van een kokosmat, daarop bungelde een gouden ketting en zijn zwarte snor had de vorm van een hoefijzer. In de openingsscene kwam hij aanrijden in een Ford Cortina. Toen had ik het wel gehad qua couleur locale.

Dat er een verschil in beleving is, tussen man en vrouw, valt niet te ontkennen. Er is ook niks mis met een ‘oneindig minnespel met meervoudige orgasmen’, alleen is de man daarop niet gebouwd. Die is klaar voor er goed en wel begonnen is. De slagroommixer draait twee keer rond en dat was het weer, mensen.

Maar het is niet fair om de schuld bij hem te leggen. Een of andere grappenmaker heeft de tijdmechanismen van beide geslachten totaal niet op elkaar afgesteld en gevreesd moet worden dat daar weinig aan te veranderen is. De hype rond het vallei-orgasme kunnen we plaatsen in de lange geschiedenis van pogingen om de natuur der dingen te manipuleren. Tevergeefse pogingen. Een man is wat hij is.

Al zouden we willen, we kunnen onszelf niet eens veranderen. De oplossing ligt dus bij de vrouw. Die moet zich anders opstellen, aanpassen. Zoals bijvoorbeeld Brigitte Kaandorp. In een tijd (ik meen eind jaren negentig) waarin gesmeekt werd om de nieuwe man, een begripvolle partner die niet meteen begon te snauwen tegen de kinderen, een man die wist op hoeveel graden de witte was moest en die uit zichzelf de ramen lapte, in die tijd liet de cabaretier weten dat ze de voorkeur gaf aan een bink in bed die deed waarvoor hij (groot) was geschapen: ‘Dat afwasje doe ik daarna zelf wel effe.’

vrijdag 24 januari 2014

De kat en ik, wij begrijpen elkaar

De kat en ik, wij begrijpen elkaar. Als ik aan de keukentafel zit te schrijven, gaat hij bij mij zitten. Soms heel dicht op mijn hand, zodat ik de muis niet kan bewegen.

‘Wil jij muisje pakken?’

Dat zeg ik niet hardop, want dan kijkt mijn vrouw mij raar aan. Ik hoor een licht rommelen, soms vanuit de verte, soms van dichtbij. Wat onze kat wil, dat weet ik wel.

Hoewel ik mijn hand in bochten moet wringen om mijn werk te kunnen doen, vind ik het een grappig idee dat het dier mij opzoekt.

‘Wat zit jij hier gezellig’, zeg ik en het gerommel zwelt aan. Hij staat op, denkt ‘nu gaat het gebeuren’ en strijkt met zijn wang langs het beeldscherm.

‘Je moet nog even wachten.’

Daar heeft hij geen zin aan en nu duwt hij met kracht tegen mijn hoofd aan. Soms loopt ie gewoon over het toetsenbord en dan staan aeraerad …are dingen.

Onze kat heet Raï. Zijn naam spreek ik soms zo uit: RRRrrr…rrrRRRAÏE. Katten luisteren immers niet, maar herkennen geluiden, zoals die rollende R. Hij had dus net zo goed RRRRR kunnen heten. Maar ja, dat klinkt raar als er visite bij is.

Er is een band tussen de kat en mij. Dat komt, ik ben de enige die ervoor zorgt. Mijn vrouw wilde een huisdier, de kinderen vinden het best leuk zo’n beest, maar als we ‘s morgens wakker worden kan Raï het ri-ra-rambam krijgen. Er is niemand die op het idee komt om vreten op een schoteltje te doen. Zonder mij hadden we een skelet als huisdier.

‘Jij doet altijd zo alsof je het heel moeilijk hebt.’

Als we geluk hebben kunnen we zondags uitslapen. Een beetje. Want er is altijd wel een jongetje dat de dekens van je aftrekt, je vrouw die zegt dat ze het ‘zo gezellig’ vindt als je er ook afkomt en op een ochtend dacht ik dat Reyer met een nat washandje over mijn gezicht ging, maar dat bleek slagroom te zijn dat hij over mijn gezicht spoot. Dat hadden hij en zijn broer de dag ervoor gezien op America’s Funniest Home Videos.

Blijkbaar misten ze me nog niet, dus ik dacht: Pipo koeien, krijgen jullie nu het heen en weer. Waarom ik er tien minuten later toch afging was omdat ik een steeds harder krabben hoorde, bij de voordeur. Geen mens was op het idee gekomen om Raï binnen te laten.

‘Oeps’, zei mijn vrouw.

‘Dat weet ik toch niet’, zei Hunter.

‘Dat is toch jouw taak’, zei Reyer.

‘Fuck you all’, zei ik.

‘Fuck you terug’, klonk het in koor.

De kat is al lang bij ons. Ik zat in café ’t Pleintje toen mijn vrouw ze ophaalde bij haar zus. We kregen twee uit het nest. Van die hele familie is nog één over. Zijn zusje, Dao, is op het Slochterdiep doodgereden. De vervanger, Moshi, kwam eveneens onder een auto. Of tractor.

Dat Raï het zo lang volhoudt, al zo’n vijftien jaar, komt omdat het een verstandig beest is. Hij blijft zoveel mogelijk bij mensen uit de buurt. Op schoot liggen is er niet bij. Zodra hij kinderen spot is ie weg. Onze zoons moeten echt voorzichtig zijn willen ze hem kunnen naderen. Dat gebeurt soms.

Soms, als ik aan het koken ben, krijgt ie een stukje kip, of een stukje vlees.

Dat doe ik allemaal. Verder he-le-maal niemand.

Er is echter een ding dat ik niet voor elkaar krijg en dat is Raï in een reismandje stoppen voor een bezoek aan de dierenarts. Als ik er aan denk ruikt ie al wat ik van plan ben en is weg.

Die keer dat het wel lukte, krabde hij zo heftig, dat ik weer los moest laten. Hij rende meteen de buurt in. Ik vloekte zo hard dat mijn vrouw, die aan het bellen was, aan kwam rennen: ‘Wacht dan ook op mij.’

‘Je was aan het bellen.’

Ik stond in de douche, toen ze, nog geen tien minuten later, met een triomfantelijke grijns haar trofee toonde: kat in de reismand. Terwijl zij met hem heenging, deed ik mijn T-shirt uit. Kattenzeik. Net als op mijn broek. Ik keek in de spiegel: er liep een enorme kras van mijn hals tot aan mijn navel.

Kutkat.

(deze column stond op 6 maart 2013 in de Kanaalstreek en Ter Apeler Courant)

donderdag 23 januari 2014

Appie Alberts in Kassa Groen

Appie Alberts en zijn baas prof. dr. Gadi Rothenberg waren dinsdag 21 januari te zien in het Vara-programma Kassa Groen. Het item over hoe zij plastic uit biomassa ontwikkelen is te zien vanaf 10.15: hier. De foto bij dit stukje is van Quace Post.

dinsdag 21 januari 2014

Voorbij de Watertoren (3) - Een bril voor alledag


De man leidde me naar een groot raam. Ik moest naar de overkant kijken. Daar zag ik staan: Drie Gezusters, met daarnaast een groene balk. Hij zette een zelfbouwmontuur op mijn neus: ‘Dit is wat je zou moeten zien.’

De groene balk werd een woord ‘Heineken’.

Een leesbril had ik al en ik verbeeldde me dat ik ook de dingen van ver wazig begon te zien. In een sporthal kon ik de reclame niet lezen. Het is me overkomen dat ik tijdens een wedstrijd van mijn zoon aan het bellen was, een snelle blik op het scorebord wierp en de duim omhoog stak. Waarop hij verbaasd terugkeek en met zijn handen het ‘hoezo?’-gebaar maakte. Dat we na een wedstrijd naar huis reden en niet naar Winschoten of Groningen kwam omdat ik de weg kon dromen. Niet omdat ik de aanwijzingen op de borden volgde. Op vakantie in Frankrijk was een ferm opgestoken middelvinger steeds vaker mijn deel, omdat ik ineens toch de afslag nam, of via de vluchtstrook rechtdoor ging.

‘Tja’, zei ik.

‘Jaja’, zei de man.

Er zijn momenten dat het fijn is als iemand met een ‘je moet het zo zien, je leeft nog’ een arm om je schouder legt. Het besef dat je een bril voor alledag nodig hebt is zo’n moment. Maar ik kende de man net een half uur en als ik niet stomdronken ben is het niet mijn gewoonte om bij wildvreemden om de nek te hangen.

‘Heb je de laatste tijd vaker hoofdpijn?’

Het was net na de feestdagen dus ik zei voorzichtig ‘ja’. Hoewel werd bevestigd wat ik vermoedde, krabbelde ik terug. Was het wel zo erg? Goed, Heineken zag ik als een groene balk, maar wie keek nu van de ene kant van de Grote Markt naar de andere? Ik kwam zelden in het centrum van Groningen. Het meeste wat ik moest zien was dichtbij. Daarbij: ik was een mens, niet Lee Majors, de bionische man. Een mens, daar hoorde iets mee te zijn. Niemand was gelijk, de een kon dit beter, de ander dat.

Waar ik van schrok was het onomkeerbare. Organen en zintuigen waren aan het aftakelen. Wat was de volgende stap? Een kunstheup, artritis? Geheugenverlies? En, probeerde ik, had het niet gewoon met voeding te maken? Te veel nacho’s en te weinig mango. Ik zoop ook veel teveel.

‘Ik heb dus echt een dagelijkse bril nodig?’

De man haalde zijn schouders op. Dit had hij honderden keren meegemaakt. Over een nieuwe BMW doet niemand moeilijk, over een bril wel. Hij zuchtte net niet, toen hij zei dat het natuurlijk aan mij was: ‘Maar als je in de auto zit is het handig dat je weet wat er op verkeersborden staat. Toch?’

Ik knikte.

Een bril voor alledag. Daarmee verandert je aangezicht. Misschien je persoonlijkheid. Het zal mensen opvallen als je hem niet op hebt. Alleen al door die rode afdrukken op je neus. Loop van de koude buitenlucht in een warme kamer en je bent Willempie. In mijn jeugd was dat een scheldwoord. Iemand met een bril was debiel of slim. Daar konden we niks mee.

Los van het emotionele aspect: wat voor montuur moest ik? Een leesbril, die haalde je bij de drogist. Nu kocht je een nieuw uiterlijk. Qua uitstraling zit ik ergens tussen Jürgen Klopp en Grant & Forsyth. Het zingende duo heeft goeie ogen, of lenzen. De trainer van Borussia Dortmund draagt een zwart montuur. Zoiets als Godfried Bomans. Bakeliet. Niet het meest trendy rolmodel. Een man in de war.

Er is een filmpje van Klopp, die bekend staat als intelligent, waarbij hij tegen de vierde man staat te schreeuwen. Het speeksel vliegt de assistent-scheidsrechter om de oren. Was hij zo sinds hij een bril droeg? Dat je af en toe helemaal door het lint ging? Ik dacht aan Herman Brusselmans. Zelfde soort bril. Maar dat is weer de andere kant. De schrijver komt bijna nooit buiten en als ie bij DWDD zit vraagt Matthijs altijd: ‘Hoe gaat het met je?’

Heineken was weer een groene balk geworden. Ik trok mijn jas aan en zei dat ik moest nadenken. Hij zag me binnenkort wel.

zondag 19 januari 2014

Wachten op de volgende klap

Het lijkt veel, 1,2 miljard en dat is het ook als je het uitschrijft, 1.200.000.000 euro, maar niet afgezet tegen wat er tot nu toe uit het Slochterveld naar boven is gehaald, voor meer dan 200 miljard euro. Dan heeft het pakket maatregelen dat minister Henk Kamp vrijdag in Loppersum presenteerde ineens de waarde van nog geen half procent. Afgezet tegen de meer dan twaalf miljard per jaar die de staat op haar rekening kan schrijven is het gewoon de opbrengst van een maand. Nog niet eens. Terwijl er al 54 x 12 maanden naar gas wordt geboord. Waar dat geld is gebleven? Niet hier.

De algehele conclusie van ‘sigaar uit eigen doos’ is derhalve niet zo vreemd. Kamp bood deze regio namens de regering het minimale. Want de productie wordt van erg hoog teruggebracht naar normaal.

Nederland is verbaasd over de woede, waar die ineens vandaan komt. Maar die woede is er al heel lang. Er werd alleen niet geluisterd en nog niet. Als premier Mark Rutte zegt dat ‘Groningen ook bij Nederland hoort’, dan begrijp je iets niet. Als Diederik Samsom in Middelstum zegt dat gaswinning minderen moet, maar dat er dan ook bezuinigd moet worden, dan is dat flauw. Dan kaats je de bal meteen terug.

Er wordt benadrukt dat er nu onderzoek wordt gedaan naar wat er in de bodem gebeurt. Dat betekent dat je het nu dus niet weet. Maar er wordt al vijftig jaar naar gas geboord. Dan weet de NAM toch wat er in de bodem gebeurt? Dus kan het twee kanten op. Als je het niet weet moet je je diep schamen. Als je het wel weet neem je dus willens en wetens risico en moet je je diep schamen.

Groningen, Noordoost-Groningen, daar kunnen we kort over zijn, is de achterkant van Nederland. Maar, zoals je als kind leert, je moet je achterkant goed verzorgen, anders gaat het jeuken.

Minister Kamp bracht zijn boodschap tegenover het journaille ‘dead pan’, zonder enige emotie. Dat moet ook, hij is professional. Je hebt niks aan ministers die in huilen uitbarsten. Als je emotioneel bent kun je niet analyseren. Het waren vrijdag voor hem spannende momenten in Loppersum, maar Henk Kamp heeft er geen seconde minder om geslapen. Zeker niet nu de ergste jeuk weg is. Hij is alweer bij een volgend dossier.

Ondertussen gaat ook Groningen door met waar het mee bezig was: actie voeren en wachten op de volgende klap.

vrijdag 17 januari 2014

De Slochter Paradox

Wij, Slochtenaren, wonen op een unieke plek. Wanneer we het dorp uitlopen, zien we een veelheid aan velden en akkers, waarop zwaar gesubsidieerde landbouw en veeteelt wordt bedreven, terwijl recht onder onze voeten een gasbel zit die ons ontzettend rijk had kunnen maken. Een Ferrari of een privévliegtuig is hier een bezienswaardigheid, maar dat had niet gehoeven. Dat heet: De Slochter Paradox.

Ik dacht zelfs dat er slechts één Porsche in heel Slochteren was, maar ik heb me laten vertellen dat een wethouder er ook een heeft. Gek genoeg de wethouder van cultuur. Over paradox gesproken.

Los van die enkeling zijn we echter allesbehalve rijk en ik ben niet de enige die dat opvalt. Ook anderen proberen te achterhalen wat er dan wél met de 200 miljard euro gasopbrengst is gebeurd. De term ‘verjubelen’ kwam zeer vaak voorbij. Dat klinkt gezellig, maar wanneer ik thuis kom met de mededeling dat ik mijn salaris in het café heb verjubeld, dan heb ik drie dagen beeld, maar geen geluid.

Zelfs hoogleraren van de universiteiten van Groningen en Amsterdam kunnen er nauwelijks een vinger achter krijgen. De algehele conclusie is dat het geld over de balk is gesmeten. Wáár precies blijft onduidelijk, al kan ik een ieder verzekeren dat het in ieder geval niet in Slochteren en omstreken was.

Wanneer het gas in de achttiende eeuw was gevonden dan had ik me geamuseerd om het zoveelste bewijs van het menselijk onvermogen om op de juiste momenten de juiste beslissingen te nemen. Echter, het is er tijdens mijn leven. Het gas werd aangeboord in 1959. Ik ben van 1965. Over ongeveer vijftig jaar is het op en als ik dat haal ben ik 93, dus we zijn ongeveer gelijk weer weg en omdat ik niet dankzij het gas rijk word, zal ik dat voelen als een gemiste kans.

Sterker nog, ik weet niet anders dan dat er bezuinigd moet worden. Vanaf Den Uyl heb ik het ongeveer meegekregen en daarna preekten Van Agt, Lubbers, Kok en Balkenende de matiging. Onder Kok bleek er iets te verdelen, maar dat heeft niet heel lang geduurd. Onbegrijpelijk, want in een artikel in het NRC trok een hoogleraar de conclusie dat Nederland filevrij had kunnen zijn. De Slochter Paradox is derhalve niet alleen een lokaal probleem. Terwijl Holland enerzijds in de wereld synoniem staat voor zuinig, zijn we anderzijds, met Engeland, hét voorbeeld van hoe er NIET met de gasopbrengst om moet worden gegaan.

Ver voor de viering van 50 jaar gas, dat was in 2009, kwam het weekblad Intermediair met een artikel, waarin die paradox fijntjes werd neergezet. Geconcludeerd werd dat: Groningen per hoofd dankzij het aardgas een kwart meer inkomen genereert dan het Nederlands gemiddelde. Met Oberbayern is Groningen zelfs de rijkste (niet-stadse-) provincie van de Europese Unie. Het besteedbaar inkomen van de gemiddelde Groninger ligt echter negen procent onder het Nederlands gemiddelde en is daarmee 's lands laagste. Nederlanders betalen dertien procent meer voor aardgas dan de gemiddelde Europeaan en volgens de Nma is de Nederlandse gasprijs zelfs 20 tot 25 procent te hoog.

Het probleem is dat je zoiets alleen kunt constateren. Wij, Slochtenaren, wonen boven een ongelooflijke rijkdom en we kunnen en mogen er niks mee. Bij wijze van protest doet ons gezin daarom het enige dat ons rest. Wonend recht boven 2700 miljard kubieke meter aardgas koken wij elektrisch. De ultieme Slochter Paradox.
(een tekst uit 2009, het wil maar niet achterhaald worden)

dinsdag 14 januari 2014

Voorbij de Watertoren (2) - Muggen om je hoofd

Als de gitaardocent aan Hunter, da’s mijn oudste zoon, vraagt of er nog speciale wensen zijn, moet ik me bedapperen om niet ‘A Forest!’, ‘Love like blood!’, ‘Tinseltown in the rain’ of ‘New Years Day’ te roepen. Dat is geen drammen, maar een gratis en niet geheel overbodig advies omdat, zoals iedereen weet, de beste muziek gemaakt is in de tijd dat hij of zij jong was, in mijn geval tussen 1975 en 1995. Alles daarvoor en vooral daarna is, daar kunnen we kort over zijn, kut komma kut en ik heb medelijden met de kinderen van nu die te horen krijgen dat ‘The Script’, ‘Hey Soulsister’ en ‘Scream and Shout’ goede nummers zijn.

Jongen, zou ik mijn zoon willen toeschreeuwen, laat je niks wijsmaken. Drie keer niks. Commerciële rimram, gebracht door leeghoofden die voor blingbling gaan in plaats van inhoud, opgelegd door een muziekindustrie die denkt in targets en doelgroepen en gepromoot door deejays met het IQ van een half schaap, afgaand op het tenenkrommende geleuter waarmee ze de ruimtes tussen- en in de nummers vullen.

Nee, dan dat waar wij naar luisterden. Dat was echt.

We schrijven de jaren tachtig, de tijd van new wave, toen alle jongeren de godganse dag ‘No future’ tegen elkaar riepen. Wie denkt dat het tegenwoordig moeilijke tijden zijn, had moeten rondlopen in het Engeland van Thatcher en het Amerika van Reagan. Dan liet je het wel uit je hoofd om positief in het leven te staan. Het doemdenken leverde melancholische muziek op. Dat ging ergens over. Als in discotheek Frascati ‘Blue Monday’ van New Order klonk, staarden we met een somber gezicht naar de grond, balanceerden op de zijkanten van onze schoenen en sloegen met onze armen zwermen muggen weg.

We ondervonden weliswaar niet aan den lijve wat de punkers en wavers voelden, want wij hadden het in Stadskanaal best goed, met drie maal daags eten en een bibliotheek die op maandagavond open was en als ik Siouxsie bedoelde zei ik Sieoeksie, maar we begrepen wat ze doormaakten. Wij kregen immers ook voortdurend, naar goed Veenkoloniaal gebruik, te horen dat het niks was en nooit wat zou worden. Als je zei dat jij het wél ging maken, was hoongelach je deel. Er was nog nooit iemand hier die wat had bereikt, dus waarom zou jou dat wel lukken?

Ik heb overwogen het vliegtuig naar Amerika te pakken. Dat was na een reportage over de no future-jeugd in de USA. Ik zag meisjes met hanekammen en houtskoologen in gescheurde T-shirts en tijgerbroeken. Ze woonden in kraakpanden, rookten en luisterden naar ‘Heroes’ van David Bowie en het complete oeuvre van Dead Kennedys. Ze hadden geen werk, geen toekomst, maar een interessant leven. Klopte mij het hart al in de keel als ik werd aangehouden omdat ik zonder licht reed, zij werden opgejaagd door fascist cops en trokken van leegstaand gebouw naar leegstaand gebouw. Dat ze geen goed functionerend toilet hadden en hun bips moesten afvegen met kranten vond ik een nadeel, maar aan de westkust scheen altijd de zon en ik was er aan toe om mijn ouders in te ruilen voor knappe punkmeisjes.

Met de komst van house veranderde echter alles. De hoop dat new wave het evolutionaire eindpunt was in de muziek verdween definitief toen Rock Steady Crew ineens op nummer 1 stond. Breakdance, hoe verzon je het? Het moet ook begin jaren negentig zijn geweest dat ik voor het eerst een volwassene gelijk gaf, toen de vader van een collega in niet mis te verstane woorden liet blijken niks van die boenkeboenke herrie van zijn zoon te begrijpen: ‘Ik docht dat ze aan t heien waren.’

‘Ie hebben geliek, Bodewitz, wie vinden house ook niks. Dat mouten ie verbaiden.’

Die zoon trok zich er uiteraard niets van aan en het is nooit meer echt goed gekomen. Oké, Wilco en The Black Keys maken uitstekende albums, maar meer en meer groeit het verlangen naar de juiste muziek uit de juiste tijd en ik was blij toen de gitaardocent mij vorige week, bij mijn eerste les, vroeg naar mijn muzikale voorkeuren en goedkeurend knikte: ‘Helemaal mee eens. Is ook meer mijn ding. Zullen we beginnen met Johnny Cash? Folsom Prison Blues.’

vrijdag 10 januari 2014

Appie Alberts in 'Nooit Meer Slapen'



Maarten Westerveen van de VPRO maakte onderstaande reportage over het boek 'Appie Alberts, doctor in de rock'-n-roll'. Het werd uitgezonden in de nacht van 9 op 10 januari, in het nieuwe programma 'Nooit Meer Slapen'. Te beluisteren: hier

‘I love the smell of cowshit in the morning’

Het rook in het dorp naar prei, verbrande prei. Of haring met uitjes. De indringende geur hing gek genoeg in de buurt van de school van mijn oudste zoon. Ik durfde er niet over te beginnen, bang om een flater te slaan en bang voor een antwoord als: ‘Wéét je dat niet???!!! Wéét je echt niet waar die preilucht vandaan komt???!!! Jij stamt écht uit een andere wereld, hé? Nooit gehoord van Bammelmoes? Niet bekend met het aloude gebruik om op de eerste donderdag na de vierde week na Pasen op het erf vijf preien in brand te steken en ze af te blussen met urine van een drachtige geit? Man, dat doen we hier sinds menseneeuwen, sinds Johannes van Sluogterman van Lageland tot Denemarken in 1416 de eerste paal in de grond sloeg van wat zijn Sluogteren zou worden. Toen was het bittere noodzaak om de wolven weg te houden. Die hielden niet van prei. Ook nadat de wilde beesten in deze contreien waren verdwenen zijn de mensen het blijven doen, bij wijze van hommage aan de aarde. Het is vragen om een goede oogst. De dominee is niet kapot van dit heidens gebruik, maar het wordt oogluikend toegestaan. Er schuilt immers niet zoveel kwaad in. Het achterliggende idee zegt je hopelijk wel wat? Je neemt iets van het land en je geeft iets terug. Ashes to ashes, fun to funky, we know Major Tom is a junkie, zoiets.’

Dankzij de persberichten die wij als redacteuren krijgen toegestuurd, heb ik redelijk zicht op het leven in het verspreidingsgebied van de kranten waarvoor ik werk. Van alles snap ik een beetje en ik kan er over meepraten zonder bokken te schieten. De dingen van de dag in Fivelingo zijn veel ongrijpbaarder. Ik had echt geen idee waar die preilucht vandaan kwam. Bang om als onwetende te worden neergezet, vroeg ik niets. Al was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Tot mijn opluchting bleek ik niet de enige.

‘Gek hé, die ui-lucht’, zei een moeder.

‘Nee, prei’, zei een andere moeder.

‘Ik dacht aan haring met uitjes’, mengde ik mij in het gesprek.

Toen keken beide moeders mij wél vreemd aan.

Wij wonen tegenover een bos. Daar staat een boerderij. In onze eerste jaren in Slochteren verbouwde de boer ook prei, op het land voor zijn woning. Die prei, die bleef lang staan. Dat werd beetje bij beetje geoogst. Ik hoorde later dat je prei gewoon in de grond kunt laten zitten, totdat je het nodig hebt. Tussen alle landbouwwerktuigen in het bos stond een handkar. Daar lagen zakken aardappelen en soms een bos prei. Als het er niet op lag, belde je aan en dan sneed de boerin wat voor je af. Dat was voor mij een bijzondere ervaring. Dat vond ik echt plattelands. In het bos rook het echter nooit naar prei.

De eerste keer dat ik bij die kar stond, zag ik een oude vrouw bij het huis scharrelen. Ik stak mijn hand op, bij wijze van groet. Zoals alle plattelanders dat doen. Iedereen groet elkaar de hele dag, al kom je iemand voor de zesde keer tegen. Groeten betekende zoiets als ‘goed volk’, ‘we zijn onder ons’. Zij kwam echter onmiddellijk om mij af gestekkerd: ‘Mout ik joe kennen?’

Nee, want we woonden er net, maar ik wilde graag prei.

Ze keek nog vreemder toen ik geen drie of twee kilo hoefde. Dat was blijkbaar de normale hoeveelheid die bij een Slochters gezin op tafel stond. Ik hoefde maar één prei.

Bij ons in huis eet bijna niemand dat. Hunter en Reyer, dat zijn mijn zoons, vallen al flauw bij de gedachte aan groente. De geur van prei is overigens geen onaangename geur en in een dorp, dat omgeven is door landbouwgrond, ruikt het altijd naar iets. ’s Winters is er in elke straat wel een huis waar de open haard brandt en na het blussen van de Paasbult stinkt het drie dagen naar zure melk. Als de Napoleontische legers de tenten hebben opgeslagen bij de Fraeylemaborg hangt op de Hoofdweg een kruitlucht en in de zomer, rijdend langs wuivende gele vlaktes, verbeeld ik me dat ik het graan kan ruiken. Na de regen bespeur ik een zandlucht en zelfs de dauw op het gras is niet reukloos.

Als de bedrijvigheid in het voorjaar weer toeneemt is het een en al mest wat in de lucht hangt. Tankwagens met koeienstront racen voor het huis langs, op weg naar de akkers, waar de vloeibare derrie door angstaanjagende machines in de grond geïnjecteerd wordt. De geur van koeienstront hoort bij de lente.

Ik was op een zaterdagochtend in de tuin aan het werk, toen er een auto stopte. Een Engelsman stapte uit en vroeg de weg naar het Schildmeer. Ik legde het uit.

Tot mijn eigen verbazing hoorde ik mezelf vragen: ‘Do you smell that? Cowshit. I love the smell of cowshit in the morning. It smells like… harvest.’

(ook dit is een oude column, eerder gepubliceerd in de Groninger Gezinsbode, oktober 2010)

maandag 6 januari 2014

Voorbij de Watertoren (1) – De eenzame vrijwilliger

Mensen zomaar aanspreken is voor mij geen dagelijkse kost. Dat doe je niet. Althans, ik niet. Dat heeft, uiteraard, met het Groninger-zijn te maken, maar het ligt ook aan mij. Ik kan het gewoon niet. Te weinig zelfvertrouwen, te veel met mezelf bezig. Al zie ik iemand iets bijzonders doen, er moet een zakelijke aanleiding zijn (‘hallo, ik ben van de krant, mag ik u wat vragen?’), dan wel een emotionele band met de aan te spreken persoon (‘dag schat, zoek je weer je sleutels?’), anders loop ik zwijgend door en dat deed ik dus toen ik de oude man bij de sloot zag. Hij was goed bezig, maar ik zie me al stoppen en zeggen: ‘Goed bezig.’

Terwijl hij wel degelijk goed bezig was.

Wat eveneens meespeelde: complimenten geven is geen basishouding die we vanaf onze geboorte meekrijgen. Daarbij wilde ik niet het risico lopen dat hij blij was dat er eindelijk iemand een praatje aanknoopte. Je was zo een half uur verder. Of nog erger, dat hij zou reageren met: ‘O joa, mienjong? Magst wel even mithelpen den.’

Wat hij deed intrigeerde me echter en onderwijl ik langsliep, op weg van de Europahal naar de parkeerplaats bij Sportpark De Kalwijck, probeerde ik zo naar hem te kijken dat ik wel zag wat hij deed, maar dat hij niet doorhad dat ik hem in de gaten hield. Ongeveer zoals je kijkt als je met je vrouw in een schoenenwinkel bent en onopvallend in het decolleté van de verkoopster probeert te loeren.

De man ging aldus onverstoorbaar door met zijn activiteit en dat was met een schepnet blikjes, flesjes, pakjes shag en patatbakjes uit die sloot halen. De meest eenzame bezigheid voor een vrijwilliger. Uit niets bleek dat hij onderdeel was van een organisatie. Er waren geen collega’s met reflecterende hesjes, nergens een bejaarde op een rollator die tegen hem aan stond te lullen en nergens een opzichter. Hij was helemaal alleen. Ik had sterk het gevoel dat ie dit deed omdat hij vond dat ie het moest doen. Misschien om even weg te zijn achter de geraniums, misschien omdat de wereld, al was het een klein stukje wereld in een middelgrote provincieplaats, er een beetje beter van werd. In ieder geval een beetje schoner.

Het gebied waar ik liep is het Milanello van Hoogezand. Een zwembad, een sporthal, een school voor voortgezet onderwijs, een Huis voor de Sport en een tennisclub, een paar voetbalverenigingen, een hockeyclub en een korfbalclub op een oppervlakte van zeg tien vierkante kilometer.

De sloot loopt er dwars doorheen en zo lang mijn zoons er hockeyen en voetballen zie ik er rommel drijven en vraag ik me af waarom mensen dat doen, rommel in sloten gooien. Ik geef zelf het antwoord: omdat het mensen zijn en realiseer me dat we het nooit leren. Als er geen rommel is, maken we dat wel.

Nut en noodzaak van het waterloopje zijn mij tot dusver ontgaan. Als ik een vis was zou ik daar niet willen zwemmen, als kikker zou ik er eveneens wegblijven en als reservoir in geval van brand in een van de nabijgelegen kantines is het nutteloos. Twee halen met de pomp en het ding is leeg.

Zou kunnen dat het een overblijfsel is van een oude waterloop, van een van de kanalen die ooit door de Veenkoloniën hebben gelopen; de levensaders die van en naar de stad liepen en waarlangs nederzettingen uitgroeiden tot middelgrote provincieplaatsen. Maar dan is het een miniem overblijfsel. De sloot haalt beide uiteinden van het gebied niet eens.

Ik zou zeggen: dempen die handel, de oude man redeneert blijkbaar andersom. Die sloot ligt daar, dat is natuur (‘een stukje natuur naar de mensen toe’) en daar hebben wij voor te zorgen. Dus doet hij dat. Ook al wordt hij er nooit om verkozen tot Vrijwilliger van het Jaar, daarvoor is het werkje te onbetekenend, te klein, ook al is er niemand die na gedane arbeid gezellig op hem wacht met een kopje koffie, ook al stopt geen enkele voorbijganger om te zeggen dat hij goed bezig is, hij zorgt gewoon dat het water weer rommelvrij is. Voor zolang het duurt.