woensdag 3 september 2014

Voorbij de Watertoren (25) – Ik denk elke dag aan de dood


Ik denk elke dag aan de dood. Als ik langs het Slochterdiep rijd, stel ik me voor hoe het is om met auto en al in het water te belanden. Dat kan zomaar, door een klapband en op elk moment kun je zelf het stuur een draai geven. Je weet dat je het niet moet doen, maar het is mogelijk. Op elke seconde kun je een besluit nemen dat je leven verandert. Of eindigt.

Daar ben ik bang voor, maar het fascineert ook.

Ik stel me voor dat de wagen op de kop op de bodem van het kanaal ligt, langzaam wegzinkend in de modder. De deuren kunnen daardoor niet meer open en je weet: dit is het. Krijg ik een hartaanval van schrik, of vinden ze me, met de doodsangst op mijn gezicht, de handen kapotgekrabt? Dat komt voor, heb ik gehoord. Dat vertellen hulpverleners alleen niet aan de familie.

Op de galerij van de flat van mijn ouders heb ik de neiging om van zevenhoog naar beneden te springen. Dat heeft ieder mens. Een bijna natuurlijke aandrang. Mijn vriendin met haar hoogtevrees heeft het in extreme mate. Die staat doodsangsten uit en we moeten van haar van de lift naar de voordeur rennen. Mijn zoons mogen niet eens over de reling kijken. Ze schreeuwt ons bijna naar opa en oma.

Ik stond twintig jaar geleden op een Maya-tempel in de oude Guatamalteekse stad Tikal. Veertig meter boven de grond en geen omheining. Een verkeerde stap en je bent dood. Die stap wil je eigenlijk maken. Je doet het alleen niet. Maar het zou kunnen.

Mijn vrouw en ik stonden in de slaapkamer. Ik had een hamer in de hand. Een dodelijk wapen. Niets belette me haar de hersens in te slaan. Gek hé, zei ik. Dat vond zij ook. Die gedachte heb ik trouwens niet elke dag. Bijna nooit eigenlijk. Maar we hadden net een aflevering van Fargo gezien.

Het kan best zijn dat ik al ziek ben. Dat ik dat nog niet weet. Je denkt dat je perfect gezond bent, hoest een keer te veel of plast een keer te moeilijk en de diagnose luidt: nog een paar maanden.

Dat is het dan.

Ik stel me elke dag voor hoe het is om er niet meer te zijn. Maar dat weet je dan niet. Je kunt er alleen over nadenken als je leeft. Het is hetzelfde als slapen zonder dromen. Alles gaat op zwart. Denk aan hoe het was voor je geboorte.

De meeste mensen hopen dat ze in hun slaap overlijden. Ik niet. Ik wil weten wanneer ik ga. De kans is groot dat het dan met veel pijn en verdriet gaat en dat realiseer ik me, maar als je in je slaap overlijdt zul je nooit weten dat je dood bent.

De laatste woorden van mijn oma staan me bijna twintig jaar na dato nog steeds bij. Ze zat in haar stoel in de woonkamer en zei opeens tegen mijn opa: ,,Herman, ik ga.’’

De film van je leven die, zoals ze zeggen, in je laatste seconden aan je voorbij trekt, die film draai ik nu ook al. Ik ben niet ontevreden. Soms denk ik terug aan momenten waarop het anders had kunnen lopen. Als ik op een avond ‘ja’ had gezegd op de vraag ‘loop je nog even mee?’, had ik wellicht een andere vrouw gehad. De keus voor de Mavo in plaats van de Havo bleek ook beslissend. Ik zal nooit weten hoe het is om te studeren. Ik had op jonge leeftijd gitaar kunnen leren bespelen. Niet gedaan. Ook dat is jammer.

Soms wil ik terug naar mijn jonge jaren, de veilige jaren van alleen naar school gaan en spelen en nooit eindigende zomervakanties. In mijn herinnering wordt die tijd steeds idyllischer.

Anderzijds. Het loopt zoals het loopt. Als ik andere keuzes had gemaakt, had ik niet gestaan waar ik nu sta. Ik ben gelukkig en doe de dingen die ik wil doen. Ik hou van mijn vrouw, van mijn kinderen en ik zou niets anders willen en toch denk ik elke dag aan de dood.

2 opmerkingen: