woensdag 31 december 2014

Voorbij de Watertoren (41) - Gourmet op de laatste dag


Eerste bedrijf

,,Wacht even, jongens, wachten, wacht-ev-en-op-pa-pa, wacht nou even mensen. Geen paniek. Ik pak dat gourmetstel. Kan iemand dat Monopoly-spel even opruimen? En van wie is die onderbroek die hier op tafel ligt? Nee, nee, nog geen vlees neerzetten. Straks likt die kat er aan en dan kunnen we het weggooien. Pak maar alvast de borden.’’

,,Waar staan die?’’

,,Keukenkastje misschien? Waar ze al honderd jaar staan?’’

,,O ja. Mag de stekker er al in?’’

,,Nee, want eerst moeten de sausjes en zo op tafel. Heb jij stokbrood gesneden?’’

,,Nee.’’

,,Waarom niet?’’

,,Het was al gesneden.’’

,,Oh.’’

,,Ja, goed hé, je vrouwtje denkt nog wel eens ergens om.’’

,,Mannen, nu even die televisie uit. Die staat de godganse dag aan. Het is nu een keer klaar. We gaan zo aan tafel. Kan iemand het bestek even op tafel leggen? Borden? En sauzen? Moet die wijn nog chambreren?’’

,,Ah nee, joh, die tikken we zo achterover.''

,,Papa, hebben we ook ei? Ik wil een gebakken eitje.’’

,,Wee-heet ik niet. Even met mama overleggen. We hebben genoeg hapjederij en zo. Willen jullie ook komkommer?’’

,,Nee.’’

,,Is gezond. Heb je in ieder geval wat groente binnen. Reyer, Reyer, REYER! Stop met die voetbal hier. Dat heb ik nu honderd keer gezegd.’’

,,Pap wil je met me voetballen?’’

,,Volgens mij ben ik bezig. Of zie je dat niet?’’

,,Na het eten?’’

,,Nou, dat wordt een beetje laat.’’

,,Ga toch even met die jongen naar buiten. Jij zegt altijd nee. Ja, papa gaat straks wel met je voetballen. Na het eten.’’

,,Godverdomme, hoezo gaat pappa voetballen? Dat beslis jij niet. Het is zeven uur. Als we klaar zijn is het half negen. Dan ben ik moe. Kan dat morgen niet?’’

,,Je moet niet zo vloeken.''

,,Je had het beloofd.’’

,,Ik heb helemaal niks beloofd. Jongens, papa heeft het druk. Papa vliegt van hot naar her en is blij dat ie thuis even niks hoeft. Het kan toch niet zo zijn dat als jullie eens niet gamen dat wij jullie dan moeten gaan bezighouden. Kunnen jullie je zelf niet vermaken? Zoals normale kinderen? Ga naar de speeltuin. Daar zijn vast wel vriendjes.’’

,,Nee.’’

,,Hoezo nee? Iedereen speelt buiten, behalve jullie. Hunter zet jij de gourmet aan. Hunter. Hunter, HUNTER, waar zit je?’’

,,OP DE WEE-CEE!’’

,,MOET JE POEPEN?’’

,,JA.’’

,,Lekker dan. Duurt weer uren. Heeft ie de iPad mee?’’

,,Weet ik niet.’’

,,HUNTER HEB JE DE IPAD MEE?’’

,,NEE-HEE.’’

,,Hij liegt. Kan ik aan zijn stem horen. Hij neemt dat ding steeds mee naar de plee.’’

,,Wat moet ik er aan doen? De deur intrappen?’’

,,We beginnen gewoon. HUNTER, WE BEGINNEN.’’

,,YO. KOM ER AAN!’’
 

Tweede bedrijf


,,Au! Godverdomme! REYER!’’

,,Wat is er nu weer?’’

,,Hij gooit die kip er keihard op. Dat spettert in mijn oog! Dat doet hartstikke zeer! Dat fokking kutjoch!’’

,,Jongens, jongens, kijk dan ook uit. Reyer je moet voorzichtig zijn.’’

,,Dat doe ik toch niet expres?’’

,,Nee, dat weten we wel. Maar daarom willen we eigenlijk niet dat jullie samen aan een kant van de tafel zitten. Dat gaan we ook even anders doen nu. Papa gaat aan die kant, mama aan die kant. Gaat het Hunter?’’

,,Nee. Dat doet fokking zeer. Door die domme lul. Wat is het ook een mongool.’’

,,Niet doen, niet zo tegen je kleine broertje praten. Herman loop jij even met hem mee? Wat is er Reyer, je hoeft niet te huilen, jij kon er ook niks aan doen…’’

,,Doe er anders tandpasta op. Tegen de brand.’’

,,Au-au-au-au, dat doet nog zeerder. Godverdomme. Niet normaal. Die fokking kut-Reyer!’’

,,Hunter, niet die woorden gebruiken. Reyer doet het niet expres.’’

,,Waarom mag ik die woorden niet zeggen. Papa vloekt toch ook?’’

,,Ja jongens, als papa in de sloot spring, springen jullie ook niet. Ik ben veertig jaar ouder, come on. Is er nog wijn?’’

,,Ik zou nog meer drinken als ik jou was.’’

,,Lekker dan. Het ligt ook altijd aan mij. Ik word hier niet goed van. Hohoho mensen, niet te veel boter jongens, anders spet dat nog meer. We hebben net gezien hoe dat mis kan gaan. Niet met die vorken op de plaat krassen. Anders kunnen we dat ding straks in de Weser gooien.’’

,,Wie wil er nog een hamburger?’’

,,Is geen hamburger, is een soort gehaktschijf. Lust ik niet.’’

,,Ik ook niet.’’

,,Ik ook niet.’’

,,Bewaren we voor morgen.’’

,,Dan lust ik het ook niet.’’

,,Niet knoeien, wacht, wacht, wacht-e-ven. WACHT NOU!!! Godsamme, wat een zooitje weer. Papa schept die ei wel even op. Da’s een beetje moeilijk. Nu ligt het over de hele tafel, pak maar een doekje.’’

,,Waar ligt die?’’

,,Waar ze anders liggen. Wat dacht je van het keukenkastje?’’

,,O ja. Papa wil jij dat even pakken?’’

 

Derde bedrijf


,,Mag ik van tafel?’’

,,Nee.’’

,,Hoezo niet?’’

,,Wij zijn nog druk aan het eten.’’

,,Maar ik zit vol.’’

,,Ik ook.’’

,,Hoeven jullie geen toetje?’’

,,Nee.’’

,,Zeker weten? Er is ook ijs.’’

,,Ok. Doe dan maar.’’

,,Dan moet je even wachten.’’

,,Mogen we televisie kijken?’’

,,Wat zeg ik net? Nog even wachten jongens. We zitten hier gezellig. Hoe voelt je oog nu?’’

,,Nog steeds zeer. Mogen we nu?’’

,,Waarom zo’n haast? We gourmetten anders nooit. ’t Is zo gezellig. De kaarsjes branden, kijk om je heen. Het oude jaar is bijna voorbij. Straks gaan we knallen.’’

,,Mogen we NU televisie kijken?’’

,,Als het maar niet Enzo Knol is. Die hoor ik nu ’s ochtends en ’s avonds. Daar ben ik een beetje klaar mee. Die filmpjes gaat nog, maar niet alstie aan het gamen is. In ieder geval niet die Minecraft-shit. Ook niet van die andere halve garen. Die ene hele rare die steeds zo zit te schreeuwen. Er is iets met die jongens. ADHD in het kwadraat. Die zijn echt niet goed bij hun hoofd. Ik snap niet wat jullie daar aan vinden.’’

,,Is gewoon grappig? Mogen we?’’

,,Ja hoor, toe dan maar. Jij nog een wijntje? Hé, is die fles nu alweer leeg?’’

donderdag 18 december 2014

Voorbij de Watertoren (40) - Eerste Kerstdag

Eerste Kerstdag, zoals het zou moeten gaan

09.30 uur: Ik ga van bed, nadat ik eerst een uur heb liggen lezen en maak de ontbijttafel klaar. Koffie, gekookt eitje, suikerbrood, jus d’orange.
10.30 uur: Ik nestel me op twee stoelen, mijn vrouw op de bank. We zetten een dvd van Seinfeld op. We zijn nog steeds in pyama. Onze zoons kruipen op de andere bank achter hun iPad. Ze hebben ieder een.
11.30 uur: ,,Is het al borreltijd?’’, vraag ik. ,,Ik dacht dat je het nooit zou vragen’’, zegt zij. Witte wijn voor haar, whisky voor mij. ,,Maken jullie ook hapjes?’’, klinkt het tweestemmig vanachter de iPads.
12.30 uur: Mijn vrouw wil Sissi kijken. Dat vind ik prima. Ik begin aan de dikke stapel kerstnummers van alle tijdschriften; van Elsevier tot Oor.
13.30 uur: ,,Moeten we straks ook even wandelen?’’, vraagt mijn vrouw. ,,Nee’’, zeggen mijn zoons en ik in koor.
14.30 uur: Een half uurtje geleden heb ik de buitenhaard aangedaan. Hunter en Reyer hebben zin in tosti. ,,Moet jij ook?’’, vraag ik. Maar mijn betere helft is in slaap gevallen. Ik nestel me weer op mijn eigen bank en dommel even later ook weg. Onze zoons gamen.
15.30 uur: Ik word wakker en zet het gourmetstel klaar. Zij komt me helpen. We pakken sausjes, vleesschaal, bijgerechten, ontkurken twee flessen wijn, een wit, een rood. De kinderen mogen cola bij het eten.
16.30 uur: ,,Als je niet meer hoeft, hoef je niet meer te eten’’, zegt mijn vrouw tegen de jongste. De oudste is bezig in de keuken kersen warm te maken. Ik pak een doos ijs uit de vriezer en slagroom uit de koelkast.
17.30 uur: We gaan gezamenlijk een film kijken: Back to the Future, deel 1.
18.30 uur: ,,Mogen we gamen?’’, vraagt Hunter. ,,Hé ja pap, toe”, vraagt Reyer. ,,Vraag maar aan mama’’, zeg ik.
19.30 uur: ,,Zal ik de fles even leegschenken?’’, vraag ik. ,,Ja, doe maar. Of wacht, hebben we ook prosecco?’’ Dat hebben we. Ik heb dorst en pak een biertje.
20.30 uur: Reyer wil naar bed, is moe. Hij mag nog even lezen. Lampje aan bij het bed en twee dekens over. Hunter gaat een half uur later ook. We twijfelen over welke film we opzetten: ik wil Back to the Future deel 2 zien, zij denkt aan een ‘thrillertje’: ,,Kijk anders even op de Belg.’’
21.30 uur: Zij is weer in slaap gevallen. Ik lees verder, wacht even op wie het gedaan heeft bij Silent Witness. Dat is ook nu weer iemand waarvan je in het begin al dacht: waarom doet die persoon zo verdacht. Ik heb honger en trek een zak chips open. Ik neem nog een biertje en neem er een jenevertje uit de vriezer bij.
22.30 uur: Mijn vrouw wordt wakker, zegt ‘ik weet niet wat jij doet, maar ik ga naar bed.’’ Ze sloft de kamer uit. Ik wil een muziekdocumentaire zien: ‘Nowhere Boy’, ‘It might get loud’ of iets met Eddie Vedder of Jeffrey Lee Pierce.

23.30 uur: Als ik wakker schrik zie ik een meisje in een roze slipje druk aan het bellen en over haar borsten wrijven alsof ze jeuk heeft. Ik blaas de kaarsen uit, doe de kat in de schuur, zet de gourmetpannetjes in de week en ga naar bed.

Eerste Kerstdag, zoals het echt gaat


09.30 uur: ,,Hallo, daar zijn we al.’’

dinsdag 16 december 2014

Een ander deuntje

De constatering, om niet te zeggen grap, dat het voor Groningen letterlijk een bewogen jaar was ligt zó voor de hand dat ik hem achterwege zal laten. We kunnen er echter niet onderuit dat in 2014 veel vingers naar Groningen wezen en dat veel Groningse vingers terugwezen.

Dat laatste is, wat je zou kunnen noemen, een ontwikkeling.

Wij, noorderlingen, ondergingen tot voor kort immers zwijgend ons lot. Dat we dat niet meer doen juich ik toe, al moeten we nog wennen aan onze rol. De jarenlang opgekropte woede spuwen we er op dusdanige wijze uit dat elke noorderling die op televisie komt ondertiteld moet worden.

In die presentatie, realiseerde ik mij, ligt ons grootste probleem.

De Groninger is in wezen niet veel anders dan een Amsterdammer, behalve dat we onszelf slecht verkopen.

Een karaktereigenschap die er met de generaties is ingesleten, om niet te zeggen ingeramd. De oorzaak is, uiteraard, geografisch.

Wij wonen in een wingebied. De naam Veenkoloniën, om een voorbeeld te noemen, heeft dezelfde klank als Overzeese Gebiedsdelen, de Oost, de West. Je gaat erheen en je gaat erheen om wat te halen: in ons geval turf, gas, zout. Een wingebied heeft als eigenschap: iedereen wordt er rijk van, behalve jij, de inlander.

Dat doet iets met je.

Als mens.

Als Groninger.

Wat er bij ons is uitgefokt, dankzij decennia van onderdrukking en uitbuiting, is zelfvertrouwen. Dat heeft geleid tot de bekende levenshouding: ’t was niks, ’t is niks en ’t wordt niks.

We proberen het al niet eens meer.

Als er een vacature is en de Groninger voldoet aan negen van de tien criteria, dan denkt hij: dat gaat hem niet worden.

Als een Amsterdammer aan één van de tien functie-eisen voldoet, denkt hij: hé, net iets voor mij. Overbodig te vermelden dat hij de baan krijgt.

Ik groeide op in Stadskanaal. Dat was, toen Philips er nog zat, even een succesverhaal. Mijn vrienden woonden aan de Elektronikaweg, of in de Marconiflat. Inmiddels werkt iedereen bij Wedeka. Dat staat voor Werkvoorziening De Kanaalstreek. De grootste werkgever in Zuidoost-Groningen.

Dat zegt iets over een streek.

Paul Witteman beweerde dat Stadskanaal onmogelijk een genie zou kunnen voortbrengen. Hij had gelijk. Naast mezelf kom ik niet verder dan Cornelis Dopper, Geert Teis, Simon van Wattum en Henk Scholte.

Dat is niet veel in 250 jaar.

Zelfs Onderdendam doet het met Klaas Knot beter. Het restaurant in dat dorpje heeft een ster. Wij komen in de Veenkoloniën niet verder dan chips eten en dat doen we zoveel dat Tweede Kamerlid Agnes Wolbert zich grote zorgen maakt.

De Veenkoloniën zijn een beetje symptomatisch voor Groningen. Wij eten chips omdat we er niet meer in geloven. Daar gaat het mis. Want als wij het zelf niet doen, waarom zouden anderen dat wel?

Het moet dus anders.

Het klinkt misschien gek voor een Oost-Groninger, maar ik ben van het type: succes is een keuze. Ik kom uit een arbeidersgezin en begon na mijn diensttijd als drukker bij de Winschoter Courant. Al op de eerste dag, toen ik de inkt onder mijn nagels eens bekeek, wist ik: dit ga ik niet heel lang volhouden.

Zie waar ik nu sta. In Café De Sleutel. Iedereen moet naar mij luisteren en ik krijg er nog voor betaald ook.

Tuurlijk ligt het aan Den Haag, Henk Kamp, aan de NAM, aan alle kabinetten voor de huidige en nog een keer aan Henk Kamp, maar de Groninger moet ook eens naar zichzelf wijzen.

Er komt geld deze kant op. Meer dan honderd miljoen uit Europa en eerder dit jaar is 1,2 miljard euro toegezegd. Met dank aan Max van den Berg. Die riep op zeker moment dat we één miljard wilden en even later lag er 1,2. Dat ging zo gemakkelijk dat ik dacht: je had beter 2 miljard kunnen roepen. Dat dacht hij zelf blijkbaar ook, want vrij kort nadat er wat huizen in de stad stonden te schudden, riep Van den Berg: 2 miljard.

Ook dat juich ik toe, maar ik wil wel waarschuwen dat we - en deze vergelijking is niet van mezelf maar van een van mijn vrienden van de Zwarte Mannen – niet de straatmuzikant worden die telkens met zijn bakje rammelt, maar nooit eens met een ander deuntje komt.

Oftewel: we moeten plannen maken.

Goede plannen.

Wat wij moeten doen is een duikboot in het Slochterdiep verzinnen.

Dat is wat een architectenbureau voorstelde op een informatiebijeenkomst over de aanpak van centrumplan en haven van Slochteren. Het idee was: doe iets raars, dat trekt volk en volk betekent inkomsten.

Ik beken dat ik die avond naar goed Gronings gebruik ook hard heb staan lachen. Omdat we vreemdelingen liever zien gaan dan komen. Maar de architect had gelijk.

Grote industrie is een illusie, de landbouw ligt op zijn gat, de kenniseconomie is ergens anders altijd groter en bodemschatten zijn een keer op. Blijft over: toerisme en recreatie.

De rest van Nederland ziet Groningen al als een ver land en in plaats van dat we uitgebuit worden, moeten we dat gegeven uitbuiten.

De basis ligt er. Rust en ruimte, dorpjes waar in honderd jaar niks is veranderd en een wereld aan vergezichten, met als toppunt de lucht achter Oethoezen. Om het af te maken moeten we wat trekpleisters verzinnen. Unique selling points.

Een duikboot in het Slochterdiep.

Denk aan de scheve toren van Pisa, Legoland en stadion Camp Nou en ik zeg: Megadoolhof in een onderaardse zoutkoepel.

Zeg Masai Mara en Serengeti en ik zeg wildpark Fivelingo. Geef nog meer grond terug aan de natuur. Laat de wolven maar komen. Op Safari in het hoge noorden. Westerlingen op zoek naar onze Big Five: de wolf, de marterhond, ‘t wild zwien, ‘t haalf schoap en de boekou.

Creëer niet alleen een gaskenniscentrum bij Loppersum, zet er een gaspretpark naast. Met aardbevingssimulator en doedingetjes als ‘affakkelwedstrijden’, ‘maak gas met je eigen lichaam’ en seminars over zaken als ‘Hoe besteed ik de aardgasbaten wél op een goede manier’.

Als Hennie van der Most een Duitse kerncentrale ombatterijt in Kernwasser Wunderland, als John Franke de Prins Bernhardhoeve verandert in een zandsculpturenpark, dan moeten wij dat ook kunnen.

Drenten zijn echt niet slimmer.

Uiteraad heb ik ook een idee voor de stad. Aangezien niemand na bijna tien jaar zelfs maar het begin van een idee heeft over wát er precies in het Groninger Forum moet komen zal ik het maar zeggen: een gamepaleis.

Ik zie mijn zoons van 11 en 7 en ik zeg: gamen.

Daar kun je van alles omheen hangen: film, beeldende kunst, muziek, theater. Zelfs geschiedenis. Want de tijd is rijp voor eigen games. We gaan ze maken in het Forumlab.

De Groninger wil niet een game met de Terminator, maar met Staarke Derk van t Botterdaip. De groentenkweekgame Mien Toentje wordt een succes, van de avonturen van Johan Willem Ripperda moet een bloederig spel te maken zijn en de moeder aller Groningse onderwerpen is natuurlijk: Bommen Berend.

Voor Friezen is iets te verzinnen met skutsjes en kaatsen, voor Drenten iets met hunebedden gooien en Ellert en Brammert en ga zo maar door. Wij gaan games op maat maken voor het hele land.

Technisch is het mogelijk. Je moet het alleen doen.

Wat ik niet wil horen is: dat wordt niks.

Dat heb ik namelijk geleerd in stad. Ik begon in 2000 bij de Groninger Gezinsbode. Kees van Twist was net directeur van het Groninger Museum. Goed, de rekeningen klopten achteraf niet helemaal, maar de bomen reikten tot aan de hemel en iedereen kwam deze kant op. Van Joan Collins tot Gorbatsjov.

Wat ik nooit vergeet is de eerste vraag die hij aan zijn medewerkers stelde: wat wil je, wat is je droom? Die medewerkers waren Groningers en die begonnen hun antwoord natuurlijk met: …dat lukt toch niet… maar Van Twist zei: wil ik niet horen. Zeg het maar. Ik regel het.

Zo moeten wij, Groningers, gaan denken. Alleen laten we het Kees niet meer regelen, of Henk Kamp, of Jetta Klijnsma. Wij gaan het regelen. Willen is kunnen. Kunnen is doen.

We hebben een bewogen jaar achter de rug, het wordt tijd dat we zelf in beweging komen.
 
Deze column las ik dinsdag 16 december 2014 voor op de eindejaarsborrel van de provincie Groningen. Plaats van handeling: café De Sleutel in de stad Groningen. Als dank kreeg ik, naast een honorarium, een mooi boek: Werkman Leven en Werk 1882-1945. Een mooi boek.

woensdag 10 december 2014

Voorbij de Watertoren (39) – De installateur en de timmerman

Als ik klus maak ik minder rommel dan mijn zoons die chocopops eten, maar achteraf denk ik: dat had beter iemand anders kunnen maken. Mijn vrouw vindt dat gezeur. Hoort gewoon bij man zijn. Ze denkt ook dat ik een ambachtsman makkelijk level, terwijl het koude zweet me over de rug loopt als de bel gaat en ik weet: dat is de installateur.

De installateur

,,Moi.’’

,,Dag heer. Welkom in dezen dreven.’’

De man fronst zijn wenkbrauwen.

,,Woar moat ik wezen?’’

,,Dai kaante op, doar is koamer.’’

Dit deed ik goed.

,,Wat is de bedoeling?’’

Ik leg uit hoe we het gedacht hadden. Ik let op hoe hij kijkt. Voorzichtig vraag ik: ,,Kin dat?’’

,,Alles kin.’’

Dat kan twee dingen betekenen. Geen probleem. Of: kan, maar kost geld. Veel geld.

,,O ja. Doar stait n transformator. Dai willen we oet zicht. Dai woaterlaaidings mouten ook oafsloaten. Doar stond oafwasmachine.’’

,,Oh.’’

,,Den mouten ie onder vlour zeker?’’

,,Joa.’’

,,Doun joe dat ook?’’

,,Is grond dreuge?’’

,,Volgens mie wel.’’

Hij kijkt mij aan, vertrouwt het niet. Ik herinner me de kletsnatte rug van de vorige installateur.

,,Moar elektrisch is dit te doun toch? In principe is t allendig oafbreken.’’

,,Ik zal wel even zuiken mouten. ’k Mout waiten wat ik dou.’’

Heeft ie een punt. Maar het is ook weer geen deeltjesversneller die in ons huis komt. Terwijl ik aan de keukentafel een stukje intik (niet dit stukje) zie ik dat het zo wordt zoals wij het bedoeld hadden.

,,Koffie?’’

,,Mag wel.’’

Broodje eten doet ie op de zaak. Daar ben ik blij om. Ik heb niks tegen die man, maar waar moet je het over hebben aan de keukentafel?

,,Kin wezen dat ik der nait bin straks. Mout even mien zeuns ophoalen.’’

,,Hou kom ik binnen?’’

,,Achterdeure is lös.’’

,,Oal goud.’’

Uiteraard lukt het niet in een dag. Hij was later begonnen. Moest eerst andere klus afmaken: ,,Wie hebben t smoardrok op t moment.’’ De volgende dag ben ik niet thuis, maar in een dorp kun je de deur open laten. We hoeven ook geen handtekening zetten of zo. De rekening komt vanzelf.
 

De timmerman

Komt drie dagen later. Die hadden we een week eerder willen hebben, maar de timmerman kan niks als de installateur niet is geweest. En die had het dus smoardrok. De timmerman begint zoals alle timmermans beginnen als ze een huis binnenkomen en, bijvoorbeeld, de dakconstructie zien: ,,Hou hebben ze dat wel doan?’’

Ik ga me dan verantwoorden voor hoe anderen het huis dertig jaar geleden hebben gebouwd. Zoveel te nauwkeuriger hij de situatie in ogenschouw neemt, des te meer praat ik. Onzin. Als ik dat inzicht had, hoefde ik geen timmerman inhuren.

,,Doe redst die? Gai ik boodschappen doun.’’

..Neenee, moust mie helpen.’’

,,Wat mout ik doun den?’’

,,Plaanken vastholden.’’

Dat is mijn rol. Op het werk bluf je dat je de keuken verbouwt, in werkelijkheid doen de ambachtsmannen dat. Jij geeft gereedschap aan.

,,Kist doe dai kaante vasthouwen? Kin ik hier verder.’’

Dat gaat niet best. Terwijl hij de spijkers er in vijf slagen in heeft, doe ik het met twintig: ,,Oh, ik houw ook deuken in de plaanken zug ik.’’

,,Dat moet je niet doen’’, bemoeit mijn vrouw zich ermee.

,,Wat denk je dat ik probeer?’’

Halverwege de dag moet ik zandcement halen, voor een vloertje. Ik dacht beton is beton, cement, specie, geef het een naam, maar dat had ik gedacht.

,,Zeg moar bmx groen, den waiten zai t wel.’’

Ik deed bij de bouwmarkt niks anders dan ‘bmx groen’ zeggen, maar ik had net zo goed om vier kwadraatmeter lapdance kunnen vragen. Ik dacht aan die tekening van Peter van Straaten toen ik de timmerman belde en zei: ,,Wacht, ik geef die vent van de Hubo zulf even.’’

Aan het einde van de dag zit het nieuwe plafond er in. Als ik de timmerman vraag of hij morgen weer komt, kijkt hij mij aan: ,,Mörgen waark ik nait.’’

,,Dat zoldertje den?’’

,,Kist doe zulf.’’

,,Die betonvlour?’’

,,Ook nait zo moeilijk.’’

,,Moar ik mout nog schilderen.’’

,,Lopies waark.’’

De volgende dag werk ik zo goed en kwaad als het gaat het zoldertje af, stort de vloer en schilder de muren, onderwijl mijn vrouw krant en iPad leest, mijn zoons gamen en als ze naar opa en oma zijn voor een tweede pakjesavond, dweil ik, nadat ik de kwasten heb afgespoeld, nog even de geknoeide chocopops op.

woensdag 3 december 2014

Voorbij de Watertoren (38) - Zaterdagmorgen, acht uur

We zitten in de auto en we rijden ergens heen. Ergens is een plaats in Groningen, soms Drenthe, met een voetbalclub. Het is acht uur, of kwart over acht. Dat is vroeg. In ieder geval voor een zaterdagmorgen.

Hij praat, ik luister. Reyer, dat is mijn jongste zoon, kletst achter mekaar door. Over dat hij profvoetballer wil worden. Of ik dat leuk zou vinden.

,,Denk jij dat ik net zo goed word als Messi?’’

,,Waarom niet? Als je maar goed je best blijft doen. Oefenen, oefenen, oefenen. Luisteren naar Jordy, die probeert jullie beter te ma…’’

De zin afmaken is onmogelijk. Reyer luistert niet. Die praat alleen. Over dat als hij een nieuwe fiets krijgt dat ook echt een nieuwe fiets is en niet de oude van Hunter. Dat is mijn oudste zoon.

,,We zullen zien’’, zeg ik.

,,Mama heeft het beloofd’’, zegt hij.

,,Dan is het dus al goed.’’

Hij praat verder, ik kijk opzij. Of we nu naar Nieuw-Buinen rijden, Winschoten, of Veendam, ik kan de route dromen. Ik ben mijn hele leven op zaterdag op weg naar een voetbalveld. Ook ik droomde van Barcelona. Daar is dus, daar kunnen we kort over zijn, niks van terechtgekomen.

We rijden naar Nieuw-Buinen. De TomTom zegt 35 minuten. Dat lijkt me wat kort. De weg naar Stadskanaal is lang, al is het geen ingewikkeld traject. Als je de Kielsterachterweg opdraait, hoeft het knipperlicht pas na 25 kilometer weer aan, voor de afslag naar de Provinciale Weg. Daarna naar links en naar rechts en je bent er.

Als we langs het water rijden, langs het oneindige kanaal, is Reyer nog steeds aan het woord. Hij wordt in januari acht en is bezig met zijn verjaardag. Dan krijgt hij een Playstation.

,,Hoe weet je dat?’’

,,Had mama gezegd.’’

,,Oh, heeft mama dat ook al beloofd?’’

,,En ik wil FIFA 15.’’

Dit moment, realiseer ik me, moet ik vasthouden. Er komt een dag dat hij achttien is, of 28 en ik terugdenk aan de zaterdagmorgen. Wij tweeën in de auto, hij pratend, ik luisterend. Maar hoe doe je dat, momenten vasthouden? Ze gaan gewoon voorbij. Op zijn best worden het herinneringen.

Ik weet nooit of ik daar blij mee moet zijn. Herinneringen zijn gedachten over iets dat nooit meer terugkomt.

We rijden langs ‘Frascati’. Dat was een discotheek. Daar heb ik gedachten bij. Over wat ik daar deed en wat ik er beter niet had kunnen doen. Ik zou hier en daar graag een wijziging aanbrengen. Dat gaat niet. Je denkt aan hoe het had kunnen lopen. Dat maakt me een beetje droevig.

Veel is in het centrum van Stadskanaal verbouwd, maar op Hoofdstraat 38 zit nog steeds Chinees-Indisch restaurant Azië. Als Reyer vertelt dat hij Janmaat heeft gekocht en Depay, denk ik aan wat Theodoor Holman antwoordde op de vraag, ik meen van Theo van Gogh, wat hij zou doen als de wereld zou vergaan en iedereen over een uur dood was.

Chinezen.

Goed antwoord. Wat zou je anders moeten? Niks zo lekker als een bak nasi.

Als we uit de auto stappen, wijs ik op het complex van Nieuw-Buinen: ,,Kijk, net een professionele voetbalclub.’’

Glimlachend zie ik dat het pleintje tussen entree en tribune vernoemd is naar Moeke Dilling. Dat zegt hem niks, mij wel.

Ik laat hem achter bij zijn team en ga naar boven, naar de kantine. Met een bekertje koffie kijk ik over het achterland. Ook als het niet mistte, zou er niks te zien zijn.

De wedstrijd begint en ik zie mijn ouders aan komen lopen. Dat verbaast me. Het is negen uur. Dat is nog steeds vroeg. Ze zwaaien, Reyer zwaait terug. Mijn vader roept iets, een aanwijzing, hij kijkt verlegen.

In de rust gaat iedereen naar binnen, ik blijf met opa en oma op het veld. Het begint zacht te regenen.

Barcelona was mooi geweest, maar het is nog steeds Nieuw-Buinen. Ik zie dezelfde gezichten, er klinkt hetzelfde geschreeuw. Er is niks veranderd en er is alles veranderd.

De eindstand is 3-3. Het elftal van Reyer was beter. Maar dan moet je de kansen wel benutten.

We zitten weer in de auto als ik vraag of we nog even langs het huis zullen rijden waar papa vroeger gewoond heeft. Hij schudt zijn hoofd: ,,Maar waarom ben jij eigenlijk geen profvoetballer geworden?''