woensdag 29 oktober 2014

Voorbij de Watertoren (33) - Open brief aan Henk Kamp



Dag meneer Kamp, of mag ik Henk zeggen?
U kent mij niet, maar ik woon in Slochteren. Slochteren is rampgebied en dat is rampgebied omdat er gas wordt gewonnen. Daardoor zakt de aarde, verzakken onze huizen en lopen wij gevaar. Ik vertel niks nieuws. Dit weet u allang. Wij ook en hoewel wij Groningers geen mensen zijn die zeuren, maken wij ons zorgen. Ondanks de enorme risico’s gaat het boren door en des te meer uit de grond gehaald wordt, des te groter de kans op aardbevingen en des te meer kans dat er iets heel ergs gebeurt.

Wij hebben het idee dat niemand buiten Noordoost-Groningen dat echt snapt. Of wil snappen. Misschien wel wil snappen, maar vooral kijkt naar wat het de schatkist oplevert. Wij weten niet zo goed hoe wij duidelijk moeten maken – daarom deze open brief – dat wij feitelijk zitten te wachten op onze eerste dode. Onze eerste dode als gevolg van aardbeving door gaswinning.

Een meneer die bij de NAM werkte, dat is zoals u weet het bedrijf dat het gas naar boven haalt, zei onlangs hardop wat wij allemaal al een tijdje denken. Hij zei het moment te vrezen dat er een school instort.

Ik heb kinderen, meneer Kamp. Sorry, Henk.

Ik heb ook vrienden. Daarmee zaalvoetbal ik soms. De gesprekken gaan op vrijdagavond echter niet over boogballetjes, blunders of blessures, tijdens de derde helft doen we wedstrijdjes wie de meeste scheuren heeft, de meeste schade en wie het langst op zijn geld wacht. Zo zijn wij, Groningers.

Ik heb niet veel vrienden en die paar wil ik graag houden dus over hen maak ik me ook zorgen en ook voor hen kom ik op, maar ik schrijf deze brief vooral omdat ik bang ben dat mijn kinderen iets overkomt.

Heeft u kinderen, meneer Kamp? Henk.

Zo ja, zou u daarmee gaan gokken? Met hun levens, bedoel ik?

De roep om een spoeddebat, meteen nadat in de stad Groningen een beving werd gevoeld, wijst in die richting. Als een stad van 200.000 inwoners gevaar loopt gaan de alarmbellen bij volksvertegenwoordigers ineens rinkelen. Ik zou de vraag willen stellen of het uitmaakt of één iemand de kans loopt onder een muur te worden bedolven of 200.000, maar ik zal hem anders formuleren.

Hoeveel is een leven waard?

De overheid en dat bent u, is bezig met die rekensom. Wat u doet is doorgaan met boren zo lang het kan. Tot het echt te erg wordt. Oh, ik snap het wel. Een miljard euro gasopbrengst per maand is een prima argument. Maar, beste Henk Kamp, het is heel simpel. Als er een dode valt, dan is dat uw schuld. U bent diegene die kan zeggen: stop.

Ik werk bij de krant en ik sprak in februari dit jaar met twee advocaten van PlasBossinade. Dat zijn slimme jongens, die hebben doorgeleerd en zij vertelden mij over het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens. Nederland heeft zich daaraan te houden en daarin staan drie belangrijke regels. Ik vat ze samen.

1: De overheid is verplicht het leven van burgers te beschermen en mag geen levensbedreigende situaties creëren.

2: We hebben, zelfs als Groningers (die toevoeging is van mij, vond ik wel grappig), recht op een veilige woonomgeving.

3: Burgers hebben recht op ongestoord genot van eigendom.

U bent eveneens een slimme man, Henk Kamp, deze regels kent u ook, maar ik herhaal voor de zekerheid toch nog even de slotzin van het interview: ,,De overheid kent het risico en brengt dus willens en wetens de levens van de eigen burgers in gevaar.’’ (als u het zelf nog even wilt lezen hier de link).

Wij lezen dat alle aardbevingsschade wordt vergoed. Ik hoor nu een bedrag van twee miljard euro dat we moeten hebben. Dat zal wel gebeuren, het is immers niet meer dan de opbrengst van twee maanden en dat is een schijntje afgezet tegen vijftig jaar boren, maar daar gaat het niet om.
Waar het om gaat, minister Henk Kamp, is dat als een van mijn kinderen iets overkomt als gevolg van aardbeving door gaswinning, ik niet weet wat ik zal doen. Dan sta ik niet voor mezelf in. Wat ik wel weet is waar ik moet zijn.

En mocht ikzelf het eerste slachtoffer worden, die kans bestaat, dat gevaar loopt iedereen in de driehoek Hoogezand-Delfzijl-Groningen, dan kom ik bij u spoken. Dan zult u nooit meer rustig slapen.

Met vriendelijke groet, Herman Sandman

woensdag 22 oktober 2014

Voorbij de Watertoren (32) - Mijn vrouw wil ook een courgette worden

Een cougar is een roofdier. Een poema. Maar cougar is ook de benaming van een ‘situatie’. Een situatie ontstaat als mensen dingen doen die ze niet zouden moeten doen en in dit geval zijn dat: een vrouw van boven de veertig en een jongeman van tussen de achttien en 25.

Een middelbare scholier praatte ons onlangs op een feestje bij over zo’n situatie. Mijn vrouw en ik knikten en zeiden van ‘oh’ en ‘ah’ en ‘dat meen je?’

,,Cougar, zei je?’’

,,Ja.’’

,,Is dat iets nieuws?’’

,,Nee hoor. Bestaat al jaren.’’

,,Goh.’’

,,Interessant.’’

Dat laatste zei mijn vrouw. Ik keek haar even aan en ging in gedachten met de cougar aan de haal. Ik visualiseerde de situatie. Stelde me beide partijen voor. Een rijpe dame, nog goed strak in het vel en ‘hot as hell’. De oudere vrouwen uit mijn jeugd kwamen om de hoek kijken: Paloma Picasso, Charlotte Rampling, Adèle Bloemendaal.
De beelden van jongemannen kwamen minder vlot. Wel zag ik mezelf op achttienjarige leeftijd. Hoe ik als achttienjarige had willen zijn. Een hongerige jongen, zich niet bewust van zijn appeal, die uren kon doorgaan omdat hij bijna uit zijn vel knalde van de hormonale spannings. Al schrijvende kwam ik toch op wat van die types: Jack Noseworthy (clip). Jean en Pierre Sarkozy. Zoiets.

Cougar ligt overigens voor de hand. De ideale match, heb ik geleerd, is die tussen een jongen van achttien en een vrouw van 36. Beide zijn dan op hun seksuele hoogtepunt. Of het echt zo is weet ik niet. Het was wat wij elkaar vertelden. Daar bleef het bij, want we waren zo bleu als jonge kaas. We peinsden er niet over op een oudere vrouw af te stappen. Ook niet op een jongere trouwens. We stapten nergens op af. Met het gevolg dat ik pas mijn achttiende voor het eerst zoende.

De jongeman in de situatie cougar heet overigens toy boy. Zoals elke moderne journalist haal ik mijn informatie van Wikipedia en daar worden Madonna en Demi Moore als voorbeelden opgevoerd. Er is een verwijzing naar de film The Graduate, met Dustin Hoffman en Anne Bancroft (foto). In Nederland hebben we het dan over Patricia Paay. Wie anders, zou ik bijna willen zeggen.

Als ik aan Patricia denk, denk ik vooral aan die beroemde Playboy-middenposter (toen ze zelf nog de leeftijd van een toy boy had). La Paay was ook de eerste in Nederland met een ‘Hollywood’. Een Hollywood is dat je je kruis helemaal kaal scheert. Over het waarom zei Paay, in een andere Playboy, of bij Jan Lenferink: ,,Op een racebaan groeit ook geen gras.’’

De cougar was op het feestje allang geen gespreksonderwerp meer tot er een paar jongens binnenkwamen. Een kenden we. Een niet. De vrouwen in de kamer, waaronder die van mij, keken elkaar onmiddellijk aan. In een soort code. Ze klakten met hun tong, werden een tikkeltje luidruchtiger, begonnen wat te draaien en te doen en toen de jongemannen chips en cola grepen en maakten dat ze wegkwamen, zei mijn vrouw tegen mij: ,,Zag er goed uit. Ik wil ook een courgette worden.’’

,,Wat?’’

,,Zo'n courgette. Waar jullie het over hadden.’’

,,Hoezo?’’

,,Nou ja, die jongen. Dat was een lekker ding.’’

,,Pardon?’’

,,Precies zoals ik het zeg. Moet kunnen tegenwoordig.’’

,,Wat?’’

,,Courgette.’’

,,Cougar.’’

,,Whatever.’’

Omdat ik mijn vrouw alles gun en nooit iets zeg, zelfs niet als ze zeer regelmatig naar kapper, schoonheidsspecialist of ‘even naar Hoogezand’ gaat, wilde ik ook nu geen spelbreker zijn. Integendeel. Ik zag mogelijkheden.

,,Nou, van mij mag je, lieverd. Maar even voor de helderheid. Als jij cougar wil worden, mag ik dat ook.’’

,,Hoe bedoel je?’’

,,Zoals ik het zeg. Er zijn denk ik best jongedames, vanaf een jaar achttien, die op ietwat uitgebluste en dikkige mannen vallen. Iemand met een grijzende baard, die eruitziet alsof ie net uit zijn bed is gerold, maar nog met een zekere uitstraling. In plaats van een puisterige branieschopper, zo’n strak opgewonden wekkertje dat ineens afgaat, een belezen mens, sad en wise, bij wie ze zichzelf kunnen zijn. Bij wie ze echt vrouw kunnen zijn. Jan Mulder wordt ook nog steeds sexy gevonden. Sommige jonge vrouwen vinden dat héél interessant.’’

,,Komt niks van in.’’

,,Jij mag toch ook?’’

,,Da’s anders.’’

dinsdag 14 oktober 2014

Voorbij de Watertoren (31) - Ik raak Zwarte Piet kwijt

Ik raak Zwarte Piet kwijt. Een van de hoofdpersonen in dat vreemde verhaal, waarin je half november werd meegesleurd, deels in doodsangst, deels vol verwachting omdat de kans groot was dat het eindigde met een zak kadootjes voor de deur met net de dingen die je graag wilde, moet uit mijn herinneringen worden gewist.

Zwarte Piet stond voor al het goede dat kinderen overkwam, maar mensen die ik niet ken, waarvan ik niet weet welke autoriteit ze bezitten, beweren dat de vrolijk rondspringende knecht het symbool is van discriminatie, onderdrukking, slavenhandel, kolonialisme, racisme en apartheid.

Sinterklaas, daar deed je het voor in je broek. Maar ik denk met plezier aan alle Zwarte Pieten die ik in mijn leven ben tegengekomen. Ze stopten je handen vol pepernoten, lieten je lachen en gaven elk kindje een cadeautje, al was het nog zo’n klootzak of loser.

Als de stoomboot binnenliep en je zag ze op het dek staan lachen, dan liepen de rillingen je over de rug. Die angst had niks te maken met dat een groep donkere mannen in een bootje het land probeerde binnen te komen. Je huiverde omdat je je geen stomme dingen meer kon veroorloven. Omdat je niet meer zeker wist of je lief was geweest.

Dat Piet zwart was, was een gegeven. Er bleek in het leven van elk kind een aantal zekerheden. Je ouders hadden geen seks, alleen bij oma mocht je cassis, je won nooit wat op de kermis en Zwarte Piet klom door schoorstenen. Logisch dat hij er zo uitzag. Wat verwachtten we dan? Goed, hij had een roe en dreigde je in een zak te stoppen, maar is er in de geschiedenis van de viering van dit kinderfeest één kind door Zwarte Piet geslagen? Is er één kind mee naar Spanje genomen?

Ondanks dat normen en waarden in de Veenkoloniën rekbare begrippen waren, leidde Zwarte Piet in mijn jonge jaren niet tot discriminatie, onderdrukking, slavenhandel, kolonialisme, racisme en apartheid van leeftijdsgenoten. Die link kan ik nog steeds niet leggen. Iemand die dat wel doet praat onzin. De reden waarom Piet is is onduidelijk. Al bestaan er verschillende lezingen. Ik noem de bekendste op Wikipedia. Zwarte Piet is:

Een schoorsteenveger en dus zwart van het roet.

De Ethiopische zwarte slaaf Piter die door Nicolaas op een slavenmarkt in Myra werd vrijgekocht.

Een demon die door de heilige gedwongen wordt goede daden te verrichten.

Een voorchristelijke godheid die zich moet onderwerpen aan de christelijke sint.

De bedwongen satan, plaatsvervanger van de overwonnen Wodan, of diens helper Nörvi, de zwarte vader des nachts.

Een afstammeling van de zwarte raven Huginn en Munnin, metgezellen van Odin.

Een nazaat van berserkers, die hun lichaam zwart verfden en dierenhuiden droegen.

Gemodelleerd naar een Saraceen.

Voor geen van deze verklaringen bestaat sluitend bewijs. Daarbij: geen van alle is racistisch. Wie zich door Zwarte Piet gediscrimineerd voelt, die wil gediscrimineerd worden.

Dat kan ik zeggen. Ik kom uit Oost-Groningen en mijn voorvaderen weten wat onderdrukking, discriminatie, slavenhandel, kolonialsime, racisme en apartheid is. Om Roddy Doyle te parafraseren, wij zijn de negers van Nederland.

In een doorsnee jaar in het deel van het land waar ik woon is Sinterklaas naast de Zuidlaardermarkt en Oogstfeest Schildwolde een van de weinige hoogtepunten, maar het kinderfeest zal vanaf 2014 niet meer hetzelfde zijn. Hoewel het noorden zich wederom manmoedig verzet, sluit ik niet uit dat dit het begin van het einde is. Een oude man met een baard, een katholieke geestelijke, die wil dat de kinderen bij hem op schoot komen zitten, daar kun je net zo’n ethische boom over opzetten.

Mijn jongste zoon zal straks naar het Sinterklaas Journaal willen kijken, maar ik durf het niet aan. Dat wordt niks. Ik overweeg te verklappen dat Sint niet bestaat. Dat wij het zijn. Een samenzwering van alle ouders. Het best bewaarde geheim van Nederland. Ik wil hem de gekleurde Pieten besparen. Ik wil dat mijn kinderen later met weemoed terugdenken aan Zwarte Pieten.

Zoals ik mijn leven lang het weekje Schiermonnikoog blijf koesteren. Mijn oudste zoon was klein, de jongste nog niet geboren. Het was in de eerste week van december. We fietsten door de duinen, zingend van ‘Zwarte Piet ging uit fietsen’ en als we tegen de wind in schreeuwden dat het een pepernootje was, gierde Hunter het uit van de pret. Met Blauwe Piet of Blanco Piet krijg je een heel ander verhaal. Zwarte Piet ging uit fietsen. Punt.

In ons huis blijven we, zo lang ik het voor het zeggen heb, zingen over Zwarte Piet. Dat doen we uit een oud Sinterklaasboek, waar mijn vrouw als kind al uit zong. Met plaatjes van Sint op de daken, van een maan die door de bomen schijnt en jaren vijftig-kinderen die dolblij zijn met een bromtol, kaatseballen en een letter van banket. Al staan er stokslagen op, al krijg ik een proces aan de broek, ik blijf geloven in Zwarte Piet.

woensdag 8 oktober 2014

Voorbij de Watertoren (30) - Een stukje service naar de mensen toe


De garagehouder keek bedenkelijk. Het zat hem al niet lekker dat hij mij een leenfiets meegaf in plaats van een leenauto, maar er zat ook nog een bochel in het achterwiel.

‘Nou en?’

‘Dat vind ik geen goede service naar jou toe.’

Ik zei dat ik daar niet wakker van lag. Hij reed toch? Als hij eens wist op wat voor tweewielers ik mij door het leven had gefietst. Soms waren dat niet eens meer tweewielers. Ik vroeg waar dat ding stond, dat bleek voor de showroom, waar ik al de hele tijd naar had staan kijken, stapte op en karde naar huis.

Het reed inderdaad wat ongemakkelijk, maar dat had minder met de bochel te maken dan met het loopvlak dat op twee plekken losliet. Dat maakte een raar flappend geluid, alsof er een grote vogel naast me vloog. Toen ik me had verzekerd dat de band niet zou barsten ging ik verder met me verbazen over dat de garagehouder zich zorgen maakte over wat ik doorgaans ‘een stukje service naar de mensen toe’ noem.

Die term gebruikten mijn collega’s en ik een tijdje te pas en te onpas. Als ik koffie ging halen vroeg ik of de anderen ook wilden, ‘voor een stukje pauzebeleving naar de collega’s toe’. Als ik zei op tijd naar huis te gaan om mijn zoons op te halen, noemde ik dat ‘een stukje ouderschap naar de kinderen toe’. Als je even zat te facebooken was dat voor ‘een stukje social media naar de mensen toe’.

De kreet is een overblijfsel van de ontelbare zakennieuwtjes die we voor de krant maakten. Dan was er een nieuwe winkel, uitbreiding of een behaald kwaliteitscertificaat en als je dan vroeg wat de zaak onderscheidde van anderen in die branche klonk het altijd: ‘Net even dat extra stukje kwaliteit en een extra stukje service naar de mensen toe.’

Alle ondernemers zeiden het. Ik tikte het braaf op, het was wel je brood.

Als je de week erop echter met je auto bij om het even welke garage kwam wekten ze de indruk dat ze liever hadden dat je ter plekke doodviel met je gezeur. Het kon nooit dezelfde dag, morgen werd ‘heel moeilijk’. Meestal ‘begin volgende week’: ,,En je bent hem een dag of wat kwijt. Leenauto? Heb je niemand die je kan ophalen?’

De monteurs zaten gewoon niet op jouw auto te wachten. Ingewikkeld kijken moet onderdeel van de opleiding zijn. Dat kan niet anders. De rekening was meestal ter hoogte van het overnamebedrag voor de hele vestiging, inclusief bodemsanering en achterstallig jaarsalaris en dertiende maand voor het complete personeel.
Op de een of andere manier had ik altijd het gevoel dat ik werd verneukt. Dat kon ik nooit staven omdat ik de ballen verstand van techniek heb, maar er zijn toch rekeningen geweest. Je moest altijd je telefoonnummer doorgeven, maar je werd nooit gebeld. Al was de hele voortrein vervangen omdat de boel bij het schoonblazen van de remblokken toch open lag, informeren of het goed was ho maar. Als je er iets van zei ging de blik op dead pan. Betalen en bek houden.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik lang in wagens reed van een weinig gangbaar type en van een zekere leeftijd. Dat is vragen om problemen. Een van de mooiste, een Range Rover, deed enorm van ‘kloink’ als ik hem in de achteruit zette. Er zat een V8 in en toen op zeker moment de koppakking lekte, durfde niemand eraan. Ik moest naar Westerbork en van daaruit met het openbaar vervoer weer naar Winschoten. Het ruitewissermechanisme van de Toyota Landcruiser uit 1978 kwam met de boot uit Afrika en het reservewiel van het Suzuki-jeepje had de Asser garagehouder uitgeleend. Wanneer ik die kon ophalen? Ik moest maar bellen wanneer het hun schikte. Dat ik tot twee keer toe vergeefs richting de Drentse provinciehoofdstad reed, daar was hij niet mee bezig. Wat nou stukje service?

Dankzij die grappenmakers bel ik nog steeds met angst en beven bij ‘een rammeltje onder de motorkap’. Al ligt dat niet aan mijn huidige garage. Hij woont in het dorp en we behoren tot dezelfde vriendenkring. Hij kan me dus niet verneuken. Ik hem trouwens ook niet.

woensdag 1 oktober 2014

Voorbij de Watertoren (29) – De aarde beeft, ik ruik boontjessoep

Als de optocht De Roeden indraait, ruik ik boontjessoep. Dat heb ik vaker in Slochteren, dat ik ergens ben en draadjesvlees ruik, of hutspot. In een dorp geurt het altijd naar eten, open haard, of mest. De kindertjes lopen achter het dweilorkest dat op haar beurt achter de tractor loopt, door de straten van de woningbouwwijk, als opwarmer voor het vuurwerk en dat is weer de opwarmer voor het feest en dat is allemaal op de vooravond van de jaarmarkt.

Dat de aarde die middag beefde, daar had niemand het over. De kindertjes zwaaiden met lampionnetjes, schreeuwden naar opa’s en oma’s met iPads, liepen door tuintjes en vertrapten elkaars lichtjes. Zoals kindertjes altijd doen. De wereld draaide door in Slochteren. De schok was dit keer in de stad, althans, werd vooral in de stad gevoeld en dat betekent dat vooral de stad in rep en roer was.

Mijn vrouw zei de volgende dag dat ze op het werk met vijf man aan een tafel zaten toen die begon te schudden. Waarom ze er met vijf man zaten weet ik niet. In één opzicht had minister Henk Kamp gelijk. Er veranderde niks. Aardbevingen hoorden erbij. Voor Groningen dan. Eerst voor Noordoost-Groningen en nu ook voor de provinciehoofdstad. Nee, er verandert niks. Dat is het probleem. Dat was al.

Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers zeggen het in Lotgevallen rond een locomotief, een van mijn favoriete avonturenboeken van het drietal. Als ze in New Mexico een of andere Latino te pakken hebben die treinen opblaast en hij net doet alsof zijn neus bloedt, zeggen ze het hem voor: ,,Oh, dat was zeker al?’’ Waarbij ze refereren aan kinderen die iets kapot hebben gemaakt en dat afdoen met: ,,Nee hoor, dat was al.’’

Het zal het laatste jaar zijn geweest dat ik mee heb gelopen in de optocht. De oudste was er nog wel bij, maar op de fiets. Met zijn vriendjes stond ie op verschillende punten te kijken. Als er reuring in het dorp is moet je er bij zijn, om het even waar bij. Er waren ouders van kinderen even oud als mijn jongste, die al niet meer meeliepen. Die gingen iets anders doen, in de wetenschap dat de grote groep veiligheid genoeg bood en dat als er iets gebeurde, er genoeg andere ouders waren. Of grote broers of zussen.

Mijn jongste zoon gaf een schouderduw, kreeg er een terug, botste daardoor tegen een ander en die viel op de grond. Ik waarschuwde de groep en tilde het ventje overeind. Gaat het? Ja hoor.

De straf voor die van mij was een verkreukelde lampion. ,,Moet ik hem uitdeuken’’, vroeg ik. Nee, dat hoefde niet. Zijn jas mocht ik wel vasthouden. Het was warm voor de tijd van het jaar.

Een minuutje later tikte ik een mij onbekend kind op de schouder: ,,Stop je even met stokken gooien?’’

,,Was jij dat hele eind met de auto’’, had een moeder gevraagd. Ze wist dat ik op tweehonderd meter woonde van het Olderloug, het traditionele beginpunt van de optocht. Ja, zei ik, ik moet straks direct weg. Werken. ,,Ok, dan is het goed.’’

In de stad wonen pak hem beet tweehonderdduizend mensen. Dat zijn er veel. Heel veel. In ons dorp tweeduizend. Dat zijn er minder. Een stuk minder. Maar het aantal mag niet uitmaken. Ook daarin sprak Kamp een waar woord. Ze zijn me even lief, zei hij. Nu ja, een waar woord… Als ik hem was zou ik voorzichtig zijn het woord ‘lief’ in combinatie met ‘Groningen’ te gebruiken. Hoeft niet. Zeg maar helemaal niks. We weten het wel.

De beving van dinsdag, die goed in de stad en op Twitter werd gevoeld, was geen reden tot paniek in Slochteren. Angst heeft bij ons al plaatsgemaakt voor berusting. De woede is er nog wel, maar als er niemand luistert heeft schreeuwen weinig zin.

Of ik nog naar het feest ging?

Nee. Ik had niet gelogen tegen die moeder. Ik moest echt werken. Ook al was dat niet het geval geweest, is het de vraag of ik zou zijn gegaan. Op zeker moment kom je op een leeftijd dat je niet alles meer hoeft. Ik denk dat het bij mij zover is. Laat ik het maar benoemen: ik ben klaar met rennen en vliegen. Een pan boontjessoep op tafel om zes uur, dat is wat ik wil.