De man knikte. Of ik wilde proberen. In zijn ene hand had hij een leeg glas, in de andere een halfvolle fles. Over zijn bedoeling bestond geen twijfel. We waren in Frankrijk. Het land waar de mens nooit meer dan drie stappen verwijderd was van een alcoholische versnapering. Een van de vele redenen om er naartoe te gaan, zo niet de belangrijkste en bij het minste of geringste vermoeden van een proeverijtje stond ik vooraan, ook al wist ik dat ik een betoog in halfbakken Engels zou moeten aanhoren omdat de aanbieder mij een doos of wat van het een of ander wilde aansmeren. Ik schudde deze keer echter van nee. Dezelfde wijn werd in drieliterpakken bij de receptie verkocht. Ik had bovendien al drie glazen achter de kiezen, bij wijze van aperitief voor de moules et frites, die om zeven uur in het restaurant zouden worden geserveerd.
Een
markt is in Frankrijk doorgaans een belevenis, maar dat wat er die maandagmiddag
op de parkeerplaats van camping Castle Rose stond, mocht de naam nauwelijks
hebben. Het was bijna een belediging. De worstjes lagen ook bij de SuperU in de
schappen, de kaas bleek van het type Port Salut en hippiekettingen had je zelfs
op de markt in Oude Pekela. Dat mijn vriendin en ik er rondliepen was vooral om
even iets anders te doen dan bij de tent hangen en met Jan en alleman over het
weer in Nederland zeveren. Daarbij hadden onze zoons ons gesmeekt ‘naar voren’
te gaan. Ze wilden eindelijk flipperen. Dat hadden we beloofd. En ze wilden een
ijsje. En op het springkussen. En patat. Ik gaf ze een paar euro en wilde net richting
terras lopen, toen mijn oog op een andersoortige kraam viel. Die stond er
vorige week niet en nog opmerkelijker: het aanbod had niks met eten en drinken
te maken. Slippers, sandalen, bootschoenen en sokken. Veel sokken. Witte
sokken.
Witte
sokken?
Sokken,
witte sokken, waren een belachelijk artikel in de Languedoc. Niemand in
Zuid-Frankrijk droeg sokken, laat staan witte. Je moest veel vertrouwen in de gewoontes
van Nederlandse campinggasten hebben om te verwachten dat ze als warme broodjes
over de toonbank zouden gaan. Wat waren dit voor lui? Zigeuners? Poolse vrachtwagenchauffeurs
die een paar centen wilden bijverdienen tijdens het wachten op een lading terug?
Ik begreep er niks van.
In
Frankrijk verwachtte ik een typisch Franse markt met typisch Franse producten,
zo van het land. Ik zat niet te wachten op typisch Oost-Europese producten, zo
van een vrachtwagen gevallen. Net wilde ik tegen mijn gade zeggen dat dit echt
de laatste keer was dat ik naar die kutmarkt ging, of ik merkte een man op die
bezig was dozen uit te pakken. Dat halflange haar, dat ongeschoren hoofd, die
haviksneus, die donkere ogen waarin het verdriet van de Balkan lag verzonken.
Een unheimisch gevoel maakte zich van mij meester.
Was
dat Milko Djurovski?
Ik
keek nog eens goed en probeerde niet op te vallen. Daarbij maakte ik gebruik
van het feit dat mijn vriendin geïnteresseerd in de sokken zat te rommelen,
terwijl ze af en toe een paar aan mij liet zien: ‘Hoe vind je die? Ze zijn erg
goedkoop. Kwaliteit zal wel niks zijn. Voor die prijs kun je je echter geen
buil vallen. Moest jij nog teenslippers?’
‘Ja.’
Ik
pakte een paar, keek op de onderkant en vervolgens met een schuin oog weer naar
de man in wie ik Milko Djurovski vermoedde. Des te beter ik keek, des te
overtuigder ik was van mijn vermoeden en des te meer realiseerde ik me het
onwaarschijnlijke van de waarneming. Milko Djurovski kon hier niet zijn. Waarom
zou Milko Djurovski hier zijn, op deze maandagmiddag op camping Castle Rose? Op
een markt in Skopje misschien, in Kumanovo, Bitola, Prilep, Veles of een van de
andere steden in Macedonië, zijn moederland. Had ik hem daar gespot, dan was
het gemakkelijker geweest een logische verklaring te vinden, maar Zuid-Frankrijk?
Was Milko een Poolse vrachtwagenchauffeur geworden? Verkoper van witte sokken?
Maar als dit niet Milko Djurovski was, dan was dit iemand die een kapitaal aan
plastische chirurgie had uitgegeven om zoveel mogelijk op Milko Djurovski te
lijken.
Milko
Djurovski.
Milko
Djurovski.
Milko
Djurovski.
In
gedachten zei ik zijn naam een paar keer, half hopend dat ik daarmee onbewuste
signalen uitzond zodat hij mij zou opmerken, misschien een praatje met mij aanknoopte,
al wist ik niet zo gauw in welke taal, waaruit ik dan kon concluderen of het
hem was. Als geboren en getogen Groninger was ik de grondbeginselen der
telepathie echter niet machtig. Wij wisten niks van dingen tussen hemel en
aarde. Wij voelden alleen aan ons water of het koud was. Ik begon zijn naam stilletjes
te mompelen.
Mil-ko Dju-rov-ski.
Mil-ko Dju-rov-ski.
Mil-ko Dju-rov-ski.
Steraanvaller
van Joegoslavië, later Macedonië. Geboren in 1963, in Tetovo. Speelde
met broer Bosko acht jaar voor Rode Ster Belgrado. Werd met die club twee keer
kampioen en won twee keer de beker. Maakte deel uit van het Joegoslavisch
elftal dat de bronzen medaille won op de Olympische Spelen. Verkaste later naar
Partizan. Met die club kampioen in 1987, de beker in 1989, supercup in 1989. Maar
meer nog: de beste voetballer die ooit bij FC Groningen voetbalde. De enige vedette
ook die FC Groningen heeft gekend. De man kon niet alleen waanzinnig goed
voetballen, hij leerde de bewoners van het land van koolzaad en aardgas wat sterdom
precies inhield.
Milko
Djurovski was begin jaren negentig verantwoordelijk voor een merkwaardig
verschijnsel op de voetbalvelden in Noord-Nederland. De maillot. Een
kledingstuk dat ’s winters alleen werd gedragen door kleine meisjes, al kende
het in de hoogtijdagen van Doe Maar een korte opleving in populariteit bij jonge
vrouwen, bij voorkeur in combinatie met roze bodywarmers, gifgroene haarband, roze
minirok en gele moonboots. Balletdansers droegen ze, maar in Stadskanaal waren
weinig balletdansers.
Wij
zouden nooit op het idee zijn gekomen maillots te dragen. De mannen van
Groningen stapten, weer of geen weer, met opgestroopte mouwen uit de kleedkamer,
een verkleurd broekje strak om de stevige billen. De looks werd gecompleteerd
met afgezakte kousen en schoenen van een lokaal merk waarvan de neuzen omhoog
wezen. Wij waren Hans-Peter Briegel.
Bij
hoge uitzondering wapende de noorderling zich tegen de elementen. De enige
bescherming die door de beugel kon, in geval van sneeuwjachten, was Midalgan. Een
venijnig goedje dat ervoor zorgde dat onze benen er binnen tien seconden
uitzagen als slecht gebakken frikadellen. We wisten nog niet dat tijgerbalsem
zinloos was, zelfs averechts werkte. Het bloed trok immers naar de geïrriteerde
huid, bij de spieren vandaan, terwijl het bij extreme kou juist de bedoeling
was dat de spieren snel warm werden. Veel lol beleefden we er derhalve niet
aan, behalve als iemand zich tijdens het insmeren per ongeluk aan de zak krabte
en tot grote hilariteit van het wachtende publiek ineens met een
‘Godverdejanpeerdekeurel, wat is dat ja hait’ de kleedkamer uitrende, de handen
stevig in het kruis geklemd, alsof een wilde hond een hap uit zijn ballen had
genomen.
Dat
was, hoe grappig ook, verleden tijd nadat Milko Djurovski in 1990 een contract
tekende bij FC Groningen, de winter naderde en hij een maillot ging dragen. In
de weken daarna zag je in elk elftal, of je tegen Onstwedder Boys moest of Wildervank,
een aanvaller, bijna altijd was het een aanvaller, die het voorbeeld van de
Macedoniër volgde. Daarbij bleef het niet, want ze droegen van oktober tot
april net als hij gewatteerde handschoenen, gingen niet meer naar de kapper en
weigerden zich te scheren.
Bij
ons heette hij Wilbert.
Wilbert
was een jongen uit Musselkanaal. Gezegend met een voor die contreien ongekende
techniek. Hij kapte en draaide, kapte en draaide en nam penalty’s en vrije trappen
feilloos uit stand. Overbodig te zeggen: hij had een mentaliteit om op te
schieten. Wilbert wilde niet vooruit, niet achteruit, niet linksom, niet
rechtsom. Aan lopen had Wilbert een hekel, de trainer begreep er helemaal niks
van en als iemand van ons tijdens een training zelfs maar dacht aan een sliding
liep meneer diep beledigd richting kleedkamer. Ondanks zijn jeugdige leeftijd
had hij de mentaliteit van een ouwe hippie. Als enige in het elftal dronk hij
geen bier. Wilbert blowde en zijn muziekkeuze was ‘psychedelisch’. Hij had
werk, maar niet heel lang. Op de vraag van zijn toenmalige werkgever of er
vrijwilligers waren die vanwege de reorganisatie plaats wilden maken stak onze
ploeggenot als eerste – en enige - zijn vinger op. Hij lag de hele dag op de
bank televisie te kijken en kwam er alleen af om te voetballen. De training was
voor hem een uitje, terwijl wij, de meesten van ons werkten in ploegen, al moe
waren voordat we begonnen. Ironisch genoeg stond hij tijdens wedstrijden vaker wissel
dan in de basis. Voor een briljante technicus was geen plek. De Drentse- en
Groningse Veenkoloniën waren de streek van het Gier-, Peun- en Jengelvoetbal
(GPJ), de stijl die beneden Zwolle werd aangeduid met Hots Knots
Begonia-voetbal.
Als
voetballer was ik de absolute tegenpool van Wilbert. Ik was ook aanvaller, maar
van het dienende soort. Een combinatie van Stanley Brard en Dirk Kuijt en dan
veel wilder. Een spits die meeverdedigde, ballen doorkopte en ‘oorlog’ maakte
in de zestien. Oftewel: ik schopte op alles wat bewoog. Als er een konijntje
voor het doel was langsgehuppeld had ik dat ook in de bovenhoek geknald. Wat ik
wel had: gevoel voor ruimte. Als ik de diepte indook, begreep Wilbert waar ik
heen wilde en leverde op maat. De afronding was een ander verhaal, maar we
begrepen elkaar. Naast een gemeenschappelijke liefde voor darts en Metallica
adoreerden we Milko Djurovski.
Er
ontstond tussen ons een wedstrijd in wie het meest op hem leek. Net als Wilbert
ging ik niet naar de kapper, liet het scheren achterwege en ging me anders
kleden. Dat zou nu casual genoemd worden, toen was je een slobber. Je kreeg wel
meer naar je hoofd trouwens. ‘Scheerapparaat vergeten?’ en ‘Ga naar de kapper’
waren nog de meest vriendelijke adviezen. Was Wilbert in het voordeel met zijn maillot
en Djurovskiaanse techniek en mentaliteit, ik dronk en rookte als een ketter. Aanvankelijk
Javaanse Jongens tembaco, na 1990 kocht ik de Marlboro’s 100 per slof.
Het
noorden van Nederland was in die dagen allesbehalve ingesteld op iemand die
zich bezondigde aan extreem diva-gedrag. De profvoetballers van dienst waren altijd
‘heel gewoon’. Dat Jan Blijham in lompen en metalen deed was logisch voor een
voetballer van Veendam, maar zelfs de profs van FC Groningen gedroegen zich alledaags.
Martin Koeman liep dag en nacht op de amateurvelden, die kon je gewoon aanspreken,
Piet Fransen was melkboer, Herman Dijkstra verdiendehet brood als taxichauffeur
en Jos Roossien had een drukkerij. Harris Huizingh viste. Gewoner had je ze
niet. Huizingh werd de Tovenaar van Ter
Apel genoemd. Aardig gevonden, veel minder spannend dan de Rookmagiër.
Milko
was allesbehalve gewoon. De wildste verhalen deden de ronde. Al bij de eerste
ontmoeting in 1989, in
de tweede ronde van de UEFA-cup, het is op internet in elk verhaal over de
Macedoniër te lezen, vielen de noorderlingen de bek open. De spits van Partizan
Belgrado rookte een sigaret tijdens de warming-up, kleedde zich rustig om en
speelde vervolgens weergaloos. FC Groningen won in het eigen Oosterpark met
4-3, maar Djurovski scoorde twee keer en in de return nog een keer. Partizan
won dat duel met 3-1 en de groen/witten lagen eruit.
De
verhalen stopten niet toen Djurovski een jaar later naar de Martinistad kwam.
Wat we er in het achterland van meekregen was dat onze held op moonboots op de
training verscheen en soms onder de tribune sliep. Hij rookte, gokte, dronk en
zat meer in de discotheek dan thuis.
Wat
aansprak was dat de Macedoniër volstrekt zijn eigen gang ging, parasiterend op
zijn onmetelijk talent. Djurovski wist dat ie toch wel werd opgesteld, domweg
omdat hij met kop en schouders boven de rest uitstak. Hij kon echt goed
voetballen. Lionel Messi komt nog het dichtst bij hem in de buurt. Zelfde korte
bewegingen en draaiingen. Als FC Groningen tegen Ajax speelde, had de beste
Ajacied een groen/wit shirt aan. Dat Messi iets meer uit zijn carrière haalt
komt onder meer omdat de Argentijn in een goed elftal speelt. Djurovski liep
tussen mannen die groot geworden waren met ballen tegen de wind in schieten.
We
laafden ons aan de anekdotes. Het druiste zó in tegen wat we gewend waren. De
beste manier om als talentloze amateurvoetballer wat te bereiken was hard
werken. We deden onze stinkende best en luisterden naar de trainer. Als
iedereen deed wat ie moest doen kwam het goed. Je wist niet beter.
Onder
invloed van Djurovski veranderde mijn gedrag. Wilbert had die mentaliteit al,
maar ik maakte een omslag in denken. Mijn basisplaats in de hoofdmacht had ik
misschien te danken aan het feit dat ik nuttig was, maar wat als ik eens niet meeverdedigde?
Dan hield ik ook eens energie over voor een individuele actie. Misschien zou ik
scherper voor de goal zijn als ik niet daarvoor drie keer van strafschopgebied
naar strafschopgebied was gerend. Waarom zou ik me trouwens opofferen? Laat
anderen voor mij werken. Die veranderde houding viel de trainer ook op.
‘Waarom
verdedig je niet mee?’
‘Ik
ben aanvaller. Die vallen aan.’
‘We
moeten wel eerst de bal hebben.’
‘Daarvoor
is het middenveld.’
‘Niet
helemaal. Jij ook.’
‘Maar
dan ben ik moe als ik aan de bal ben.’
‘Die
kun je inleveren bij Harry of Rudy.’
‘Ik
wil zelf acties maken.’
‘Kun
je dat dan?’
Net
als Milko stond ik met de armen in de lucht bij de middellijn bij een tegengoal
en ik liet ballen lopen die op twintig centimer passeerden. Ik moest ze in de
voeten hebben. Gewoon inleveren en het kwam goed. De trainer had er vrij snel
genoeg van. Omdat ik het gebrek aan arbeid niet compenseerde met weergaloze
acties of beslissende goals werd ik teruggezet naar het tweede. Daar kwam ik na
een paar wedstrijden bij zinnen, al scoorde ik uit tegen Meeden de mooiste goal
ooit uit mijn carrière. Ooit op een voetbalveld gemaakt, durf ik te zeggen. De
actie is niet gemakkelijk na te vertellen, maar ik zal een poging doen.
Ik
bevond mij op de rand van het vijandelijke strafschopgebied, op ongeveer een
meter van waar de gebogen lijn begint waar je achter moet staan bij een
penalty. Ik stond met de rug naar het doel. Er kwam een hoge voorzet van links
en terwijl de bal onderweg was, draaide ik me om, van mij uitgezien linksom en nam aan het einde van die
draai de bal met mijn rechtervoet in een keer volley. Boven in de hoek, links
van de keeper. Djurovski had hem gemaakt kunnen hebben. De week erna zat ik weer
bij de A-selectie, deed weer waar ik wel goed in was en had vrij snel mijn
basisplek terug. Het lange haar bleef echter, evenals het ongeschoren hoofd. En
het roken. En het drinken. Buiten het veld wilde ik nog steeds zoveel mogelijk
op Milko lijken. Ik liep niet meer, ik sjokte. Ik praatte steeds minder, ik
haalde nonchalant mijn schouders op. Ik keek niet meer leergierig, ik tuurde
met een weemoedige blik over de velden. Mijn vader begon zich zorgen te maken.
‘Is
er wat?’
‘Wat?’
‘Je
kijkt vreemd.’
‘Nah.’
‘Ben
je aan de drugs?’
‘Njet.’
Het
ging uiteindelijk niet goed met Djurovski in Groningen. Hij kwam tussen 1990 en
1994 tot 71 wedstrijden voor de FC. Daarin scoorde hij 28 keer. Over zijn
voetbalkwaliteiten bestond geen twijfel. Maar dat was tevens het probleem. Hij
was te goed. Het elftal had in zijn dienst moeten spelen, zoals Barcelona in
dienst van Messi speelt. Groningen speelde altijd een soort veredeld
countervoetbal. Milko toonde lef, speelde dwingend, zonder vrees. Overtuigd van
eigen kunnen, nergens bang voor. Aan het Groningse voetbalpubliek lag het niet.
Dat droeg hem op handen. Zijn medespelers werden steeds minder enthousiast.
Groningen begreep hem niet en hij kon zich niet in ons niveau inleven. Dat
resulteerde in een vertrek via de zijdeur. Uitgeleend aan Cambuur.
Een
speler als Djurovski moet je koesteren. Zulke mannen renderen alleen als ze in
de watten worden gelegd. Kritiek of adviezen werken averechts. Goed, een
grillige aanvaller speelt eens een mindere wedstrijd, maar zelfs dan is hij van
nut. Een supporter wil zich zondags ook ergeren. Zoals bij Bryan Roy. De ene
week weergaloos, de andere week als een krant. Hristo Stoichkov, Balotelli,
Preben Larsen, Tscheu la Ling, noem ze maar op. Daarvoor ga je naar het stadion.
Een speler die elke week een zeven haalt spreekt nauwelijks tot de verbeelding.
Milko
kwam na Cambuur even terug, maar ook dat werd een mislukking en hij vertrok uit
Nederland. Waarna, zoals het een miskende vedette betaamt, de een na de andere vage
club volgde: Branek Maribor, Nimes en, zoals ik ergens op internet las, de zaalvoetbalteams
van Kansas City en BarTiko Pizzerija Toscana.
Meteen
nadat hij uit Groningen vertrok ben ik hem uit het oog verloren. Bewust. Ik
wilde niet weten wat hij deed. Ik wilde me hem herinneren als die magische
voetballer, niet als iemand wiens ster langzaam uitdooft bij clubs met moeilijk
uitspreekbare namen.
Ik
had heel lang niet aan hem gedacht, totdat ik op het einde van een middelmatige
carrière in de kelders van het amateurvoetbal plots lid werd van het stad-Groninger
De Vogels. Waarom? Geen idee. Toeval, de voorzienigheid, zoiets. Een vriend en
ik zochten een club waar we samen konden voetballen en toen hij op een avond
door het Stadspark wandelde, zag hij daar een alleraardigst veld, met op het eerste
oog sympathieke voetballers.
We
hebben er een seizoen gevoetbald. Daarna stopten er drie man en omdat de
zaterdagafdeling slechts een elftal had, eindigde het avontuur. Toch werd het
een bijzonder jaar. Ik beschouw de periode bij De Vogels zelfs als het
hoogtepunt van mijn voetballoopbaan. Niet vanwege de sportieve successen, maar
ik ontdekte vrij snel dat Milko Djurovski eveneens op de ledenlijst stond. Wij
waren in dat jaar clubgenoten.
De
Macedoniër was op zeker moment uitgekakt in Groningen, maar wilde zijn conditie
op peil houden. Dat kon bij De Vogels, mits hij lid was. Dat lidmaatschap bleek
hij nooit te hebben opgezegd en dus bestond de, theoretische, mogelijkheid, dat
hij op een zaterdag met een voetbaltas op het sportpark arriveerde en we samen
in de spits zouden staan. Wilbert had geen telefoon, anders had ik hem elke
week gebeld.
‘Misschien
is Milko er vandaag.’
‘Herman,
hij komt nie-hiet.’
‘Het
zou kunnen.’
Ik
heb alle elf thuiswedstrijden gevoetbald met een half oog op de parkeerplaats,
in de hoop een Mercedes cabrio te zien, met aan het stuur de kettingrokende
Djurovski. Ik had er een been voor willen geven om met hem te voetballen. Al was
het vijf minuten geweest, al had ik slechts één bal van hem gekregen. Samen op
de middenlijn, handen in de zij, licht hoofdschuddend kijkend naar dat gepruts
achter ons, een achteloos wegwerpgebaar maken na weer een verkeerde pass. Elke
zaterdag keek ik hopend, biddend, smekend naar de deur van de kleedkamer. Wie
er ook binnenstapte, Hij niet.
Er
staat een filmpje op YouTube, met de titel Milko Djurovski, over zijn laatste
dagen in de Stad. Cameraman en interviewer worden ontvangen door Milko en zijn
vrouw, de Sloveense Andrea. Op de salontafel Macedonische en Sloveense
lekkernijen. Hij is trots en teleurgesteld. Milko zegt nooit gelukkig te zijn
geweest in Groningen. Alleen als hij voetbalde. Het filmpje besluit met beelden
van een training bij De Vogels. Milko op een modderig veld, tussen mannen met
snorren en dikke buiken. Het terrein had decor kunnen zijn voor de film Een tijd voor dronken paarden. Ik was
graag een van die mannen geweest.
Hij
stopte in 2006 helemaal met voetballen. Surfend langs sites als Wikipedia,
linkeballen.nl en doordebenen.nl leer ik dat mijn held trainer is geworden. Van
onder meer Maribor´s Železničar. Hij schijnt zelfs een van de
beste jeugdcoaches van Slovenië te zijn. De trainersloopbaan voerde hem volgens
die informatie langs clubs als FK Rudar Prijedor, NK Draka en NK Nafta en tot
slot de tweede divisionist Belasica. Hij heeft een zoon, Mario.
Kon
dat, de trainer van Belasica die op een maandagmiddag witte sokken verkoopt op
een Zuid-Franse camping? Onwaarschijnlijk. Hij zou dikker moeten zijn. Hij was
van 1963, twee jaar ouder dan ik. De tijd moet zijn sporen hebben nagelaten.
Een buikje, kraaienpootjes bij de ogen, lijnen in het gezicht. Zeker met zijn
levenswandel. Anderzijds: zijn wegen waren ondoorgrondelijk. Waarom zou hij
niet afgetraind kunnen zijn? De leeftijd van de man die met de sokken in de
weer was bleek moeilijk te schatten. Kon 28 zijn, of 48. Wie weet hielp hij
zijn zusters. Oost-Europeanen hebben zigeunerbloed, de onrust van zwervers, die
pakken alles aan. Geboren marktkooplui. Misschien was hij op familiebezoek,
vond hij het gezellig te helpen. Er waren evenveel redenen om te bedenken dat
het hem wel was, als dat het hem niet was.
Ik
had op hem af kunnen stappen: ‘Hello, are you Milko Djurovski? Maar ik kom uit
Oost-Groningen. Wij stappen niet zomaar op mensen af.
Daarom
besloot ik dat het hem niet was. Onmogelijk. Een belachelijke gedachte van een
romantische geest die terugverlangt naar de jaren des onschulds en onder
invloed van een paar wijntjes een schim aanziet voor een oude held. Nadat de
kinderen klaar waren met flipperen en mijn vriendin met kopen, liepen we naar
het restaurant. De moules et frites stonden
op tafel. Een fles witte wijn ernaast. Ik draaide me om, voor een laatste blik
op Milko de sokkenverkoper. Hij stak een sigaret op. Een Marlboro 100.
Ik ga een boek schrijven. Over Milko Djurovski. De beste voetballer die ooit bij FC Groningen speelde. Dat boek ga ik maken met Zora Duvnjak. Zij komt uit Belgrado en zij zal fungeren als mijn oren en mijn ogen. Zonder haar zal in dezen niets gaan. Milko heeft inmiddels zijn medewerking toegezegd. We gaan hem zondag 9 maart 2014 voor het eerst zien, bij FC Groningen - Feijenoord. Afgaand op de reacties op Facebook en Twitter, over de op handen zijnde publicatie, is Milko nog steeds enorm geliefd in stad en ommeland. Daarom alvast een voorproefje. Dit verhaal stond in Hard Gras, februari 2012. Zoals het een Groninger betaamt hou ik 36 slagen om de arm, want er moet nog een hoop gebeuren en ik vermoed minimaal een jaar werk. Als het niet meer is. Om het wachten wat te 'veraangenamen' zal ik na zondag een soort van schrijfboek bijhouden, over ontwikkelingen rond het boek. Ook voor mezelf, want eerlijk gezegd ben ik zelf al even nieuwsgierig over dat wat komen gaat.
Ik ga een boek schrijven. Over Milko Djurovski. De beste voetballer die ooit bij FC Groningen speelde. Dat boek ga ik maken met Zora Duvnjak. Zij komt uit Belgrado en zij zal fungeren als mijn oren en mijn ogen. Zonder haar zal in dezen niets gaan. Milko heeft inmiddels zijn medewerking toegezegd. We gaan hem zondag 9 maart 2014 voor het eerst zien, bij FC Groningen - Feijenoord. Afgaand op de reacties op Facebook en Twitter, over de op handen zijnde publicatie, is Milko nog steeds enorm geliefd in stad en ommeland. Daarom alvast een voorproefje. Dit verhaal stond in Hard Gras, februari 2012. Zoals het een Groninger betaamt hou ik 36 slagen om de arm, want er moet nog een hoop gebeuren en ik vermoed minimaal een jaar werk. Als het niet meer is. Om het wachten wat te 'veraangenamen' zal ik na zondag een soort van schrijfboek bijhouden, over ontwikkelingen rond het boek. Ook voor mezelf, want eerlijk gezegd ben ik zelf al even nieuwsgierig over dat wat komen gaat.