De eerste verzorger die ik meemaakte was een ex-bokstrainer, de tweede werkte bij aardappelmeelfabriek AVEBE. Geen mannen bij wie je terecht kon als je geestelijk even moeilijk zat. Wat regelmatig voorkwam aangezien mijn vaardigheden nogal achterliepen bij mijn ambities. In geval van zielenpijn (uit vorm, uit geweest) varieerden de adviezen van ‘trek diezulf moar even goud aan de potlood’ tot ‘weet ik niet’. De verhalen van teamgenoten deden mij besluiten om ook in geval van ernstige blessures níet bij de verzorger op consult te gaan.
Onze laatste man had chronische rugpijn en ik zat met open
bek te luisteren naar zijn belevenissen in het behandelkamertje van de
bokstrainer. Er waren oefeningen met basaltblokken en binnenbanden van
dumptrucks en ik geloof dat ie met een kletsnatte dweil werd geslagen. Hij kwam
telkens kotsend thuis, al hielp het gek genoeg wel. De bokstrainer had meestal
dezelfde diagnose: ‘die boel zit muurvast’. En wat vastzat moest los. Getrokken
of geslagen. Ongeveer zoals ze op scheepswerven vastgeroeste bouten losbeuken.
Met ‘Au!’ moest je niet aankomen. Hij was in de zeventig en had een betere
mentaliteit dan wij. Je kon ook pilletjes en zalfjes krijgen. Daar ging je op
als een speer. Enige bijwerking was dat je drie dagen met een boner liep. Het
was experimenteel spul, luidde de uitleg. Je mocht het aan niemand laten zien.
De teksten op de potjes waren in het Armeens. De Spetsnaz zocht hem en ook de
Mossad kende zijn naam.
De man van de
AVEBE lachte overal om en had op alles één antwoord: “Weet ik niet. Ik ben geen
dokter.”
“Arnold, als ik mijn voet op de grond zet dan zwik ik er
doorheen. Wat kan dat zijn?”
“Weet ik niet. Ik ben geen dokter.”
“Arnold, mijn knieschijf zit aan de achterkant. Is dat erg?”
“Weet ik niet. Ik ben geen dokter.”
Arnold masseerde zich niettemin een ongeluk. Want zo gaat
dat met voetballers. Je hebt een verzorger en iedereen ligt meteen op de
massagetafel. Die stond midden in de krappe kleedkamer en ik vond het niet echt
bevorderlijk voor de concentratie. Of je had het klokkenspel van een teamgenoot
op een halve meter voor je neus, of je keek in een paar harige neusgaten. Bij
echte kwetsuren gaf niemand thuis. Ik brak eens mijn arm. Het deed in de rust
best wel zeer, maar toen ik vroeg of het gebroken kon zijn was het antwoord:
“Weet ik niet. Ik ben geen dokter.”
Ik kon me amper aankleden. Geen mens kwam op het idee dat er
wel eens iets aan de hand kon zijn. ’s Maandags ging ik voor de zekerheid toch
naar de huisarts. Ik kon meteen in het gips. Waarop ik besloot om niemand ooit
nog iets te vragen. Niet bij fysieke kwetsuren en nog minder bij psychisch
onheil.
Leiders had je helemaal niks aan. Zeker niet als het je
eigen vader was. Op een vrijdagavond was ik thuisgekomen in een leeg huis. Mijn
toenmalige vriendin had alleen een briefje in de nog kale kerstboom gehangen.
Veel zin aan voetballen had ik zaterdags derhalve niet. Paps klopte me op de
schouder bij het betreden van het veld en zei: “Alles vergeten, mienjong.” Dus
in plaats dat ie meeleefde, had ie veel liever dat ik mij op de wedstrijd
concentreerde. Ik merkte eens tegen de leider van W.V.V. 5 op dat ik bij hem
een gebrek aan empathie bespeurde. Dat woorde kende hij niet. De man was vijf minuten stil en blafte mij
vervolgens toe dat dit geen praatgroep was en dat ik wel eens de volgende
wissel kon zijn.
Ik heb in dertig jaar tijd geen normaal antwoord gehad. Ook
bij Helpman 4 niet, terwijl de selectie aardig wat academici bevatte. De
aanvoerder/spits/leider/organisator van tripjes naar België/afzender van rare mailtjes, had het alleen over
seks. Zijn oplossing om hoofd en lichaam helemaal ‘leeg’ te maken was een goede
wedstrijdvoorbereiding en die heette S.E.P.
Seks, Ei, Poepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten