donderdag 5 juni 2014

FC Hopeloos, een voorpublicatie

Boekhandel Godert Walter is vanavond, 5 juni 2014, het (uitverkochte) podium voor de presentatie van mijn debuutroman FC Hopeloos. Een voorpublicatie


Otto en ik kijken achterom. De weg is leeg. Daar had een auto moeten rijden. De zwarte Vectra van Koetje. Nu is het mijn beurt mijn stem te verheffen: ‘Het is niet te geloven. We rijden deze weg al honderd jaar en elke keer rijdt ie verkeerd. Zo’n waffel, maar tot drie tellen blijkt een onmogelijke opgave. Wedden dat ie weer de afslag Eerste Veendiep heeft genomen, in plaats van Tweede Veendiep? Bel hem.’

Daar was Otto al mee bezig. Hans neemt blijkbaar niet op, want de heer Patzke begint aan een betoog waarin de woorden Scheisse en Arschloch nogal vaak voorkomen en zegt, ten overvloede: ‘Neemt niet op.’

‘Hoe laat is het?’, vraag ik.

‘Twee uur’, aldus Jurrie.

‘Daar gaan we weer.’

‘Maak je niet druk. Ze zijn al lang blij dát we komen.’

Daar heeft ie een punt. In de kelder van het amateurvoetbal is het wekelijks afwachten of de tegenstander op komt dagen. Onze competitie bevat het laagste van het laagste van elk club. Niet qua maatschappelijke achtergrond, wel qua voetbalintellect, discipline en organisatievermogen. Daarover blijf ik me verbazen.

Dat je niet kunt voetballen, dat snap ik, maar als je weet dat je elke week ergens wordt verwacht, dan hou je daar mee. En als je geen elftal op de been kunt brengen, dan bel je een dag van tevoren. Dat gebeurt nu in de regel een uur voor aanvang. Voor een man van de klok als ik is dat een gruwel. Ik neem aan voor de competitieleider ook.

Wij staan vierde met 14 uit 8, de koploper heeft 20 uit 12, de nummer twee 16 uit 10 en de nummer drie 17 uit 9. De nummer laatst heeft slechts 7 wedstrijden gespeeld. Er is geen touw aan vast te knopen.

Een groot deel van het seizoen is onmogelijk te analyseren waar we echt staan. Tijdens de laatste drie speelronden, als er midweeks ingehaald moet worden, blijkt hoe de krachtsverhoudingen daadwerkelijk hebben gelegen. Tanger Erfscheidenveen bijvoorbeeld, tegen wie we straks moeten, staat een punt onder ons, met twee wedstrijden minder.

 

Achter Bere aan draaien we de parkeerplaats van sportpark de Strubben op. Een lege parkeerplaats. Doodse stilte. Het complex ziet eruit alsof er een nucleaire aanval heeft plaatsgevonden. Geen auto’s, geen licht in de kantine, nergens fietsen en vooral: geen mensen. Jurrie zet de motor uit en kijkt mij via het achteruitkijkspiegeltje aan: ‘En nu?’

‘Goeie vraag.’

‘Bel even dan’, zegt Otto.

‘Met wie?’

‘Met de Weihnachtsmann. Misschien met de wedstrijdsecretaris van Tanger?’

‘Heb je daar een telefoonnummer van dan?’

‘Lul, je hebt een smartphone. Iedere club heeft een website, met contactgegevens. Jij bent soms weltfremd Jeroen.’

Die opmerking van Patzke negeer ik. Ik zou heus wel op de mogelijkheden via internet zijn gekomen, maar ik was met mijn gedachten net even ergens anders. Ik pak mijn iPhone.

‘Hé, een echte’, constateert Otto.

‘Is van de school’, mompel ik.

‘Waarvoor hebben jullie zo’n ding nodig dan’, vraagt Jurrie, ‘je staat de hele dag voor de klas.’

‘Bereikbaar zijn voor ouders. Rond elke klas hangen minstens drie commissies: een voor activiteiten, je hebt een cognitieve klankbordgroep en het klassenouderschap is in tweeën gesplitst. Daarnaast heb je de mr, de or, de cor, verblijfmoeders, de bibliotheek op school-coördinatoren en de bevo-hulpen.’

‘Ook in Wedderveen?’

‘Ook in Wedderveen.’

De wedstrijdsecretaris van Tanger blijkt W. Steinfelder te heten. Al na de eerste keer overgaan hoor ik een stem: ‘Wiebe.’

‘Da’s snel.’

‘t Is zaterdag. Wie is dit?’

‘Oh sorry, met Jeroen de Lange, aanvoerder Wedderveen 3. We staan bij jullie op de parkeerplaats. We zouden tegen…’

‘Is verplaatst.’

‘Verplaatst? Naar wanneer?’

‘Uur later.’

‘Naar half vier?’

‘Ja.’

‘Wat een rare tijd.’

‘Ja.’

‘Dus we moeten even wachten?’

‘Ja.’

‘De kantine is nog niet open?’

‘Nee.’

‘Hoe laat gaat die open?’

‘Kwart voor drie.’

‘Ok. dan wachten we.’

‘Succes.’

‘Bedankt,’ en terwijl ik het gesprek afbreek, ‘godverdomme, waarom weten wij weer niks? Heeft die klotenklapper van een Brouwer weer niks doorgegeven. Die moeten ze eens met zes man in de kont kabouteren. Een rondje van zijn sterretje maken.’

‘Jeroentje toch. Over wie heb je het um Himmels willen?’, vraagt Adolphe.

‘Melle ‘tegen de wind in’ Brouwer. Onze wedstrijdsecretaris. Die man kan echt geen fuck. Als je hem vraagt het licht aan te doen is het drie dagen donker. Je gaat me niet vertellen dat je die niet kent?’

‘Wees eerlijk Jeroen’, verzucht Adolphe, ‘ik ben toch niet de persoon die innige contacten onderhoudt met het gepeupel.’

‘Misschien moet je dat eens doen. Dankzij het gepeupel kun jij elke week voetballen.’

(…)

‘Zou Hans hier onderhand niet eens moeten zijn?’, zegt Jurrie opeens.

‘Eigenlijk wel ja.’

Ik kijk Jurrie aan. Hij kijkt mij aan. We blijven elkaar aankijken. Een seconde of vijf zes. Dan zegt Adolphe: ‘Lijkt me een goed idee hem te bellen.’

‘Duh-uh!’, reageer ik snibbig, ‘het kan toch niet zo zijn dat ik bij een simpele uitwedstrijd als dit achter Jan en alleman aan moet bellen. Maar ik bel toch.

‘Met Háááns’, klinkt het snerperig, ‘wat is er, Jeróen?’

‘Waar zitten jullie?’

‘We zijn onderwééégens.’

 ‘Wat hebben jullie gedaan?’

‘Hoezóóó?’

‘Jullie reden achter ons en ineens niet meer.’

‘Beetje omgereden. Roelf dacht dat er een nieuwe weg was.’

‘Hoezo nieuwe weg?’

‘Dat dacht Roelf.’

‘Wat is dat nou voor onzin? Er is hier geen nieuwe weg. Er komt hier geen nieuwe weg. Alle wegen liggen hier al honderd jaar en zullen er de komende honderd jaar liggen. Er is ook geen enkele reden tot een nieuwe weg, want dit is al de kortste weg. En al zouden we een nieuwe weg willen, dan komt die er niet, omdat dit een uithoek is. Er woont hier niemand en niemand wil hierheen. En er wil hier niemand heen omdat er nooit iets gebeurt. Dus hoeven er geen nieuwe wegen bij. Bovendien: hoe kan Roelf dat weten? Roelf heeft geen krant en Roelf volgt het nieuws niet. Roelf komt nooit het huis uit. Roelf doet niks. Roelf ligt elke dag tot drie uur in zijn nest. Roelf kijkt alleen naar Discovery Channel en National Geographic Channel. Die programma’s gaan over werelden van vroeger en werelden ver weg, niet de wereld van nu. Zelfs daar krijgt ie weinig van mee, aangezien hij tijdens het kijken naar de geheimen van de pyramides van Cheops zijn verstand naar de knoppen blowt met joints zo groot als een verkeerskegel. Waar zou die nieuwe weg langs moeten gaan dan?’

‘Wulpsenberg.’

‘Wulpsenberg! Dat ligt toch totaal niet op de route?’

‘Zei Omko ook al. Overigens kan Roelf je horen, ik heb hem op de luidspreker staan.’

1 opmerking: