Otto en ik kijken achterom. De weg is leeg. Daar
had een auto moeten rijden. De zwarte Vectra van Koetje. Nu is het mijn beurt
mijn stem te verheffen: ‘Het is niet te geloven. We rijden deze weg al honderd
jaar en elke keer rijdt ie verkeerd. Zo’n waffel, maar tot drie tellen blijkt
een onmogelijke opgave. Wedden dat ie weer de afslag Eerste Veendiep heeft
genomen, in plaats van Tweede Veendiep? Bel hem.’
Daar was Otto al mee bezig. Hans neemt blijkbaar
niet op, want de heer Patzke begint aan een betoog waarin de woorden Scheisse en Arschloch nogal vaak voorkomen en zegt, ten overvloede: ‘Neemt niet
op.’
‘Hoe laat is het?’, vraag ik.
‘Twee uur’, aldus Jurrie.
‘Daar gaan we weer.’
‘Maak je niet druk. Ze zijn al lang blij dát we komen.’
Daar heeft ie een punt. In de kelder van het
amateurvoetbal is het wekelijks afwachten of de tegenstander op komt dagen.
Onze competitie bevat het laagste van het laagste van elk club. Niet qua
maatschappelijke achtergrond, wel qua voetbalintellect, discipline en
organisatievermogen. Daarover blijf ik me verbazen.
Dat je niet kunt voetballen, dat snap ik, maar als
je weet dat je elke week ergens wordt verwacht, dan hou je daar mee. En als je
geen elftal op de been kunt brengen, dan bel je een dag van tevoren. Dat
gebeurt nu in de regel een uur voor aanvang. Voor een man van de klok als ik is
dat een gruwel. Ik neem aan voor de competitieleider ook.
Wij staan vierde met 14 uit 8, de koploper heeft
20 uit 12, de nummer twee 16 uit 10 en de nummer drie 17 uit 9. De nummer
laatst heeft slechts 7 wedstrijden gespeeld. Er is geen touw aan vast te
knopen.
Een groot deel van het seizoen is onmogelijk te
analyseren waar we echt staan. Tijdens de laatste drie speelronden, als er
midweeks ingehaald moet worden, blijkt hoe de krachtsverhoudingen daadwerkelijk
hebben gelegen. Tanger Erfscheidenveen bijvoorbeeld, tegen wie we straks
moeten, staat een punt onder ons, met twee wedstrijden minder.
Achter Bere aan draaien we de parkeerplaats van
sportpark de Strubben op. Een lege parkeerplaats. Doodse stilte. Het complex
ziet eruit alsof er een nucleaire aanval heeft plaatsgevonden. Geen auto’s,
geen licht in de kantine, nergens fietsen en vooral: geen mensen. Jurrie zet de
motor uit en kijkt mij via het achteruitkijkspiegeltje aan: ‘En nu?’
‘Goeie vraag.’
‘Bel even dan’, zegt Otto.
‘Met wie?’
‘Met de Weihnachtsmann.
Misschien met de wedstrijdsecretaris van Tanger?’
‘Heb je daar een telefoonnummer van dan?’
‘Lul, je hebt een smartphone. Iedere club heeft
een website, met contactgegevens. Jij bent soms weltfremd Jeroen.’
Die opmerking van Patzke negeer ik. Ik zou heus
wel op de mogelijkheden via internet zijn gekomen, maar ik was met mijn
gedachten net even ergens anders. Ik pak mijn iPhone.
‘Hé, een echte’, constateert Otto.
‘Is van de school’, mompel ik.
‘Waarvoor hebben jullie zo’n ding nodig dan’,
vraagt Jurrie, ‘je staat de hele dag voor de klas.’
‘Bereikbaar zijn voor ouders. Rond elke klas
hangen minstens drie commissies: een voor activiteiten, je hebt een cognitieve
klankbordgroep en het klassenouderschap is in tweeën gesplitst. Daarnaast heb
je de mr, de or, de cor, verblijfmoeders, de bibliotheek op
school-coördinatoren en de bevo-hulpen.’
‘Ook in Wedderveen?’
‘Ook in Wedderveen.’
De wedstrijdsecretaris van Tanger blijkt W.
Steinfelder te heten. Al na de eerste keer overgaan hoor ik een stem: ‘Wiebe.’
‘Da’s snel.’
‘t Is zaterdag. Wie is dit?’
‘Oh sorry, met Jeroen de Lange, aanvoerder
Wedderveen 3. We staan bij jullie op de parkeerplaats. We zouden tegen…’
‘Is verplaatst.’
‘Verplaatst? Naar wanneer?’
‘Uur later.’
‘Naar half vier?’
‘Ja.’
‘Wat een rare tijd.’
‘Ja.’
‘Dus we moeten even wachten?’
‘Ja.’
‘De kantine is nog niet open?’
‘Nee.’
‘Hoe laat gaat die open?’
‘Kwart voor drie.’
‘Ok. dan wachten we.’
‘Succes.’
‘Bedankt,’ en terwijl ik het gesprek afbreek,
‘godverdomme, waarom weten wij weer niks? Heeft die klotenklapper van een
Brouwer weer niks doorgegeven. Die moeten ze eens met zes man in de kont
kabouteren. Een rondje van zijn sterretje maken.’
‘Jeroentje toch. Over wie heb je het um Himmels willen?’, vraagt Adolphe.
‘Melle ‘tegen de wind in’ Brouwer. Onze
wedstrijdsecretaris. Die man kan echt geen fuck. Als je hem vraagt het licht
aan te doen is het drie dagen donker. Je gaat me niet vertellen dat je die niet
kent?’
‘Wees eerlijk Jeroen’, verzucht Adolphe, ‘ik ben
toch niet de persoon die innige contacten onderhoudt met het gepeupel.’
‘Misschien moet je dat eens doen. Dankzij het
gepeupel kun jij elke week voetballen.’
(…)
‘Zou Hans hier onderhand niet eens moeten zijn?’,
zegt Jurrie opeens.
‘Eigenlijk wel ja.’
Ik kijk Jurrie aan. Hij kijkt mij aan. We blijven
elkaar aankijken. Een seconde of vijf zes. Dan zegt Adolphe: ‘Lijkt me een goed
idee hem te bellen.’
‘Duh-uh!’, reageer ik snibbig, ‘het kan toch niet
zo zijn dat ik bij een simpele uitwedstrijd als dit achter Jan en alleman aan
moet bellen. Maar ik bel toch.
‘Met Háááns’, klinkt het snerperig, ‘wat is er,
Jeróen?’
‘Waar zitten jullie?’
‘We zijn onderwééégens.’
‘Wat hebben
jullie gedaan?’
‘Hoezóóó?’
‘Jullie reden achter ons en ineens niet meer.’
‘Beetje omgereden. Roelf dacht dat er een nieuwe
weg was.’
‘Hoezo nieuwe weg?’
‘Dat dacht Roelf.’
‘Wat is dat nou voor onzin? Er is hier geen nieuwe
weg. Er komt hier geen nieuwe weg. Alle wegen liggen hier al honderd jaar en
zullen er de komende honderd jaar liggen. Er is ook geen enkele reden tot een
nieuwe weg, want dit is al de kortste weg. En al zouden we een nieuwe weg
willen, dan komt die er niet, omdat dit een uithoek is. Er woont hier niemand
en niemand wil hierheen. En er wil hier niemand heen omdat er nooit iets
gebeurt. Dus hoeven er geen nieuwe wegen bij. Bovendien: hoe kan Roelf dat
weten? Roelf heeft geen krant en Roelf volgt het nieuws niet. Roelf komt nooit
het huis uit. Roelf doet niks. Roelf ligt elke dag tot drie uur in zijn nest.
Roelf kijkt alleen naar Discovery Channel
en National Geographic Channel. Die programma’s gaan over
werelden van vroeger en werelden ver weg, niet de wereld van nu. Zelfs daar
krijgt ie weinig van mee, aangezien hij tijdens het kijken naar de geheimen van
de pyramides van Cheops zijn verstand naar de knoppen blowt met joints zo groot
als een verkeerskegel. Waar zou die nieuwe weg langs moeten gaan dan?’
‘Wulpsenberg.’
‘Wulpsenberg! Dat ligt toch totaal niet op de
route?’
‘Zei Omko ook al. Overigens kan Roelf je horen, ik
heb hem op de luidspreker staan.’
Is dit je publicatie op 2nul of is het verhaal wat uitgebreid?
BeantwoordenVerwijderen