woensdag 29 april 2015

Voorbij de Watertoren (58) – Over de Vaste Maar Zo Langzamerhand Totaal Ongeloofwaardige Patronen van de Moderne Thriller(serie).

Oost-Groningen, mijn land, zou het perfecte decor zijn voor een thriller of detective (film of serie). De depressief makende leegte, de zwijgzame en bokkige Veenkolonialen, alsmede het abominabele klimaat zijn gemaakt voor een urenlange whodunnit.

Zoals Hollands hoop zonder schaamte Breaking Bad kopieerde, zo is eenvoudig een storyboard te verzinnen op basis van mijn kijkervaringen bij Silent Witness, Morse, The Following, The Killing, Dalziel & Pascoe, Witnesses, Wallander, Varg Veum en The Bridge. De patronen in al die series zijn immers dezelfde.

De Hoofdpersoon

 
Man, vrouw, jong of oud, alles kan, mits een loner. Sociaal onaangepast. Humeur om op te schieten. Je ziet nooit een protagonist die geld inzamelt voor het jaarlijkse personeelsuitje of op kraamvisite gaat. Alcoholist. Zorgt slecht voor zichzelf. Loopt er slonzig bij. Eten is bijzaak. Vertoont echt therapeutisch gedrag. Lacht nooit. Kijkt veel voor zich uit. Hannest met mobieltje, die te pas en te onpas afgaat, zonder dat ie ooit aan de lader hoeft.

De Assistent

 
Sullig type. Jan Modaal, Otto Normalverbrauch. Komt nooit met beslissend inzichten, maar is wel nodig, bijvoorbeeld om af en toe te zeggen: ‘Ga er niet alleen op af.’

Wat de hoofdpersoon natuurlijk wel doet. Een keer of wat springt hij of zij in de auto en gaat in zijn/haar uppie een verlaten gebouw/bos/loods/kelder in. Wat vrij dom is, maar waarschijnlijk luidde de instructie op de politieschool: wat je ook doet, vraag nooit om back-up.
 

De Chef

 
De protagonist staat op gespannen voet met baas/chef/hoofdcommissaris. Minstens twee keer per aflevering hebben ze ruzie, waarbij een van de twee boos wegloopt. Op zich bijzonder omdat de hoofdpersoon nauwelijks op het bureau is. De held schrijft geen rapporten, levert geen urenbriefje in en ATV hoort er niet bij. Het is 24/7 op de zaak. Ondanks bewezen diensten en een voor elke werkgever jaloersmakende betrokkenheid, hangt hem of haar voortdurend een schorsing boven het hoofd.
 

Gezin/Familie

 
Gescheiden. Altijd. Net als moeizame relatie met ex. Rechercheur heeft nergens tijd voor. De zeldzame keren dat er thuis gegeten wordt, met de kinderen, komt al snel een telefoontje. Je ziet hem of haar nooit op ouderavonden, ’s ochtends de broodtrommels inpakken, of een pleister op een zere knie plakken.
 

De Zaak

 
Moord. Bij voorkeur. Kinderen of vrouwen. In bizarre settings. Nooit eens iemand die gewoon boos wordt en een rivaal omlegt, volgens het vertrouwde recept van de Maffia: oog om oog, tand om tand. Dader is standaard een freak. Vecht persoonlijke vete met rechercheur uit.
 

Het Verloop

 
Na de eerste dode volgen er meer. Allemaal gruwelijk. Aanwijzingen worden op ingenieuze manier verstopt, maar stuk voor stuk door rechercheur ontrafeld. Hij of zij neukt soms met verdachte/getuige/collega.

Als halverwege confrontatie met dader volgt (hoeft niet), kan hij/zij de held eenvoudig vermoorden. Hoewel dat de zaak voor de freak zou vergemakkelijken laat hij/zij dat om onduidelijke redenen achterwege.

De patholoog/anatoom doet tussentijds uitspraken. Levert nooit een afgerond rapport in, dat in een team besproken wordt. Doet die mededelingen uit de losse pols, als rechercheur toevallig de sectiekamer binnenloopt, waar het lijk (nog) steeds klaar ligt.

Het hele politieapparaat kampt tot zeker driekwart van film/aflevering/seizoen met alleen maar tegenslag en loopt voortdurend achter de feiten aan. Rechercheurs overleggen door elkaar vaak zwijgend aan te kijken.
 

Het Verhoor

 
Hoofdpersoon verhoort soms verdachten, maar doet dat op een Allejezus halfbakken manier. Maakt het nooit af. Altijd wordt hij of zij geroepen en gaat dan de verhoorkamer uit om in zijn/haar auto te springen richting bosje/loods/verlaten huis.
 

Ziekenhuis

 
Protagonist belandt minimaal een keer in het ziekenhuis. Met gebroken ribben/hersenschudding/schotwond. Zit de herstelperiode niet uit. Trekt opeens de kleren aan, die gewoon op de stoel naast het bed hingen en hinkt, al dan niet met een bebloed verband om het middenrif, de afdeling af. Dat lukt ongezien, omdat er op zo’n moment nooit een verpleegster in de buurt is.

Als verdachte of slachtoffer in het hospitaal ligt, is er wel bewaking, maar ook die is in geen velden of wegen te bekennen als de gewonde ontsnapt (verdachte) of alsnog wordt vermoord (slachtoffer).
 

De Ontknoping

 
In dezelfde verlaten schuur/bos/huis als waar de hoofdpersoon al eens is neergeschoten. Eindigt steevast in één-tegen-één duel met moordende freak. Dat blijkt iemand die aan het begin even te zien was, verder niet meer in het verhaal voorkomt en aan het einde plotseling opduikt en vlak voor het eindgevecht met een onduidelijk verhaal zijn daden verantwoord. Heeft iets met vroeger te maken.

Daarna volgt slotduel, waarbij de held eerst in kansloze positie wordt gemanoeuvreerd, zijn wapen kwijtraakt, zich op miraculeuze wijze herstelt en de freak uitschakelt. De held loopt dan naar de auto, terwijl zijn mobieltje afgaat.
 

Einde

zondag 26 april 2015

Een negatief stukje


De dag na de uitreiking van de Groninger Persprijs 2013, toen ik een 'spraakmakende' column had voorgelezen, getiteld Een positief stukje, werd ik gebeld door de hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden. Hij begon met: ,,Geloof jij in toeval?’’

Eh.. Nee.

Waar ik vandaan kom, Oost-Groningen, is niks tussen hemel en aarde. Toeval, lotsbestemming, karma en zen, daar doen wij niet aan. We verwachten nooit iets. We nemen het leven zoals het komt en het komt zoals we het verwachten: drie keer niks.

Het enige waarmee de Sorghvliethal in Veendam volstroomt met iets wat ons boven de pet gaat is de Kamasutra-beurs.

Mijn verwachtingen van het gesprek waren dan ook niet hooggespannen, maar de hoofdredacteur meldde dat ik een kans kreeg bij het Dagblad van het Noorden.

Ik zat zeventien jaar bij de huis-aan-huisbladen. Stukjes schrijven voor titels als de Veendammer, HS-krant, Gezinsbode, Kanaalstreek/Ter Apeler Courant, Eemsbode, Westerkwartier, Noorderkrant.

Positieve stukjes.

Zeventien jaar

 
Zeventien jaar is een lange tijd en ik had ook wel wat anders gewild, maar op sollicitaties, bij eerst het Groninger Dagblad en later bij het Dagblad van het Noorden, kreeg ik brieven terug die eindigden met: ‘Bedankt voor de belangstelling in ons bedrijf’ en ‘We wensen u veel succes met uw carrière elders.’

Ik hoef denk ik niet uit te leggen dat als je dat drie keer leest, je bij de vierde vacature niet denkt: hé, een kans.

Dus ging ik door met wat ik deed: positieve stukjes schrijven. En als er eens geen Kamasutra-beurs was, zat ik thuis aan de keukentafel. Mijn ambities leefde ik vooral buiten het bedrijf uit en dat resulteerde in elf boeken, drie literairjournalistieke prijzen, twee viersterren recensies in de Volkskrant, het lidmaatschap van het Genootschap Groninger Pers Prijs en boeken nummer twaalf, dertien en veertien zijn in de maak.

Een beetje snakken

 
Dat was een beetje snakken, maar ik dacht: op zeker moment zal het wel opvallen dat ik best iets kan, maar dat gebeurde niet. Ik heb lang getwijfeld of ik voorgaande op zou schrijven omdat je dat niet doet, pochen over jezelf, maar ik krijg nu van Dagblad-mensen terug dat het idee bestond dat ik ‘daar wel lekker zat, bij de weekbladen’. Dat is bij deze dus rechtgezet.

Het telefoontje van de hoofdredacteur kwam ook nadat ik me al lang en breed had neergelegd bij het feit dat ik bij de NDC Mediagroep in ieder geval geen carrière zou maken. Ik was 48 jaar. Dat ging hem niet meer worden. Ik vond het ook goed. Als het zo moest zijn, dan moest het zo zijn. Sterker: het hoefde niet eens meer. Op mijn leeftijd moest je geen beginnend regioverslaggever willen zijn.

Dat alles zei ik echter niet. Omdat het alternatief, nog eens zeventien jaar bij de huis-aan-huisbladen, toch niet zo aanlokkelijk leek, hoorde ik mezelf antwoorden: ,,Ja, leuk. Mooie uitdaging. Bedankt.’’

Een andere wereld

 
Waarna ik belandde in een compleet andere wereld. Positieve stukjes kon ik bij het Dagblad vergeten. Dat wat binnenkwam via de mail, de basis voor alle huis-aan-huisbladen, werd zowat volledig genegeerd. Het was andersom: het werd pas interessant als er stront aan de knikker was. Daarover kreeg je meestal geen mail.

Het duurde even voordat ik dat door had. Op het voorstel voor een artikel over een schoenlapper die geld inzamelde voor een goed doel reageerde mijn chef met een vies gezicht.

Ik dacht aan wat ik fotograaf Hans Zuidema eens hoorde zeggen: ,,Tja, mevrouw. Als iedereen gewoon doet wat ie moet doen komt er nooit meer een krant uit.’’

Die quote gebruikte ik vorig jaar ook in de column, net als die van David Bernstein: ,,Nieuws is alles wat ongerijmd is.’’

Na twaalf maanden bij het Dagblad weet ik dat echt niemand doet wat ie zou moeten doen en dat ‘ongerijmd’ beter kan vertaald worden als ‘een puinhoop’.

Tynaarlo

 
Mijn werkgebied is de gemeente Tynaarlo en in het jaar dat ik er werk scheelde het niet veel of het geliefde Sprookjeshof had de deuren gesloten, ging de Prins Bernhardhoeve failliet, schreef ik dat er een nieuwe bestuurscrisis in de maak was en werden alle bijenvolken in de driehoek Stadskanaal, Hoogezand-Sappemeer en Haren preventief uitgemoord vanwege Amerikaans vuilbroed.

De plaatselijke bakker schuimbekte door de telefoon dat ik die vertrouwelijke brief onmiddellijk moest verscheuren en ik zat een half uur met de nieuwe burgemeester aan de telefoon omdat ik had geschreven dat de raadsvergaderingen wel wat compacter mochten.

Een komisch bedoeld stukje van mij over het behoud van de bitterbal tijdens raadsvergaderingen werd door SBS6 en GeenStijl opgeklopt tot krokettenoorlog en tot mijn schrik zag ik GroenLinks Tynaarlo en CDA Tynaarlo ’s avonds op de televisie. De een met een schaal humus voor zich, de ander met een schaal bitterballen.

Het ging maar door. Op mijn vrije dag had ik woedende voorzitters van belangen- en dorpsverenigingen aan de telefoon, met teksten als ‘We zijn er he-le-maal klaar mee’ en tijdens debatten zaten ondernemers hoofdschuddend op de publieke tribune.

Alles mis

 
Afgaand op bronnen die niet via de mail werkten ging alles wat mis kon gaan in Tynaarlo mis in de sectoren bouwen en wonen, verkeer en vervoer, welzijn, cultuur, economie, sport en onderwijs. Ik begreep niet hoe iemand daar nog kon wonen. Niks was geregeld.

Het ging te ver om te zeggen dat ik de positieve stukjes miste, maar als iemand mij vroeg hoe het bij het Dagblad ging zei ik: ,,Leuk. Wel even wennen.’’

Dat heeft ook met mijn afkomst te maken. Als je een hele jeugd lang hoort dat het niks wordt, dan is het desastreus voor je wereldbeeld als blijkt dat het inderdaad niks is geworden.

Ik, brenger van al dat slechte nieuws, begin me ook medeverantwoordelijk te voelen. Ik durf amper nog de afdeling voorlichting te bellen en omdat ik elke dag vanuit Slochteren naar Assen rij heb ik het gevoel dat zelfs de aardbevingen mij achterna zijn gekomen. Ook Noord-Drenthe is nu rampgebied.

Ik probeer het af en toe minder hard op te schrijven, zodat de mensen niet depressief van de krant worden, maar een collega adviseerde mij om het college juist naar huis te schrijven.

,,Waarom?’’

,,Omdat het een slecht college is’’, was het antwoord.

,,Hoezo? Het zou toch best kunnen dat het beter gaat nu?’’

,,Nee.’’

Leuke dingen

 
Goed, er zijn leuke dingen. Zoals dat alle overuren en onkosten gecompenseerd worden. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Zoals een interviewtraining bij Frénk van der Linden.

Zoals dat ik als voetballer die niet verder kwam dan de vierde klasse KNVB voor de voorpagina een beschouwing mocht schrijven over Louis van Gaal.

Maar ik leverde mijn interview met klotsende oksels in en verwachtte half en half een telefoontje van een briesende bondscoach.

Twijfels of ik een echte journalist ben heb ik altijd gehad. Ik ben een naïeve man die nog steeds hoopt dat het een keer goed gaat met de wereld, terwijl je er bij het Dagblad van uit moet gaan dat elke burgemeester, wethouder, clubbestuurder en evenementenorganisator, zelfs de schoenlapper met zijn goed doel, er een potje van maakt en dat al liegend en bedriegend probeert te verdoezelen, ondertussen tonnen gemeenschapsgeld verdonkeremanend.

Het zal geen verrassing zijn dat mijn twijfels in dienst bij het Dagblad van het Noorden alleen maar groter zijn geworden. Al hoor ik soms lovende woorden, ik sluit niet uit dat de hoofdredacteur morgen, of op een andere dag na de uitreiking van de Groninger Persprijs 2014 belt en zijn verhaal dit keer begint met ‘Tja…’
 
(uitgesproken op 23 april 2015 in Lola, tijdens de uitreiking van de Groninger Persprijs 2014)

woensdag 22 april 2015

Voorbij de Watertoren (57) Bed wakker staan

Bed alarm wakker staan. Gang kat keuken vloek. Bord stuk vloek pleister. Brood boter hagel melk. Kachel kraan magno koker. Schreeuw alarm herhaal schreeuw. Vrouw zoon zoon zitten. Daar nee hier daar. Game nee game ja. Kauwen kauwen kauwen klaar. Tas trommel beker klaar. Shirts sokken broeken kleden. Nu.
Tv aan eet tv uit. Tempo wc douche poetsen. Traag gek boos huil. Gel föhn washand geklier. Tas jas deur gaan. Oprit deur auto deur. Stop vergeten vloek deur. Slot sleutel open terug. Start weg kruising fietsers. Middelvinger zwaai licht gas. Rijden rijden rijden stop. School plein hal groet. Kus dag juf binnen.
Phone check mail gaan. Bocht stop weg bocht. Pomp stop klep geld. Links rechts links gas. Bocht rotonde stop file brug. Vloek berm middelvinger fuck. You. Bocht truck langs truck. Voorbij links voorbij rechts. Gaan radio Freeze volume. Bedrijf rechts lucht links. Auto’s auto’s auto’s auto’s.
Stop bocht rood groen. Stop bocht rood groen. Rechts fiets voet brom. Gebaar terug boos o ja. Kijk mensen terug hoi. Plaats stil uit tas. Loop zebra brink deur. Krant zit start koffie. Vrouw praat man praat. Tafel blok groet werk. Bel schrijf bel schrijf. Praat zoek kijk check. Brood koffie melk appel.
Schrijf praat bel tweet. Lijstje check lijstje check. Kijk horen zwijg vraag. Auto sleutel weg deur. Schrijf vraag schrijf vraag. Grap lach grap lach. Water appel water kroket. Nieuws weg fuck en fuck. Bel zwijg mail vraag. Loop plas handen was. Zit werk muziek lach. Druk mensen tafel veel.
Krant verhaal morgen nieuw. Vraag antwoord vraag antwoord. Weg rust werk tijd. Auto sleutel huis bocht. Rechts rechts rechts rechts. 80, 100, 120, 130. Druk stad file vloek. Tijd tekort te laat bots. Langzaam bocht rotonde bos. School huis borrel rust. Groen, deeg vlees vuur. Borrel roer borrel klaar.
Praat school werk dag. Vaat was tv koffie. Pyama poets zeur niet. Lezen lampje nog even. Schreeuw licht uit nu. Wakker toch poepen ok. Blijven tv nee slapen. Nu. Serie crime moord politie. Nieuw leuk door moe. Bank slaap mond open. Schrik tijd kachel uit. Kat vreten schuur plas. Bed lees gaap slaap.

woensdag 15 april 2015

Voorbij de Watertoren (55) – Langzame Man J.J. Cale

Een man met een gitaar op een parkeerplaats. Waarschijnlijk in Tulsa, Oklahoma. Hij oogt sympathiek, maar ziet er verder alledaags uit. Grijzend haar, grijs baardje, T-shirt, overhemd erover, spijkerbroek, cowboylaarzen. Het aparte is dat-ie daar zit, een liedje speelt en hoe hij dat speelt. Het is J.J. Cale.

In de documentaire To Tulsa and Back – On Tour With J.J. Cale, doet de hoofdpersoon een krap uur lang niet veel meer dan dat. Hij zit of staat te gitaarspelen, sjokt naar een podium, stapt de toerbus in en uit, eet een hapje en kletst wat. Alles in zijn eigen tempo. Hij is een langzame man.

Zenuwelijer als ik ben, zit ik er met open bek naar te kijken. Ik ben als Johan Cruijff. Altijd bezig met wat komt. Nooit in het nu. Aan het trainen dacht hij aan de avond. In de avond aan het ontbijt en bij het ontbijt aan de training. Terwijl ik dit stukje schrijf ben ik al aan het strijken.

Laid-back

Lees over Cale en de term ‘laid-back’ is nooit ver weg. De door hem ontwikkelde Tulsa-sound straalt het uit. Komt het vandaag niet, dan morgen. Van zijn kalmte word ik heel onrustig. Hij is iemand die vragen beantwoordt met ‘mwoah’, ‘och’, ‘tja’ en ‘zo gaan die dingen’.

Dat is ook voor Oost-Groninger begrippen bijzonder. Stadjers denken dat wij, mensen van het achterland, de seizoenen geduldig over ons heen laten komen. Niets is minder waar. Het is twentyfourseven met de bek op het stuur en als je ’s avonds om half elf op de bank ploft, ligt er iemand op de andere bank die zegt:

,,Je moet eigenlijk nog een klusje voor me doen.’’

,,Kan dat morgen niet?’’

,,Nee.’’

,,Godverdomme.’’

Kind noch kuiken

Cale had, afgaand op de documentaire, kind noch kuiken en is zijn hele muzikale leven een beetje door Amerika geboemeld. Optreden hier, plaat opnemen daar en zijn thuis was soms een caravan op een trailerpark. Kon doen en laten wat-ie wou, al had zelfs deze man soms geen zin in een optreden: ,,Maar ja, dat heb ik mezelf op de hals gehaald.’’

Ik zie J.J. Cale op zondagavond, op de Belg. Ik zit op de bank met een borrel en dat zit goed, maar in mijn hoofd is het maandagmorgen en draai ik de N33 weer op richting Assen. Met een beetje fantasie kan de weg tussen de Eemshaven en Assen voor een road door Amerika’s backyard doorgaan, maar niet op maandagochtend om half negen.

,Hoe ziet jouw dag er morgen uit’’, vraagt mijn vrouw.

,,Naar de krant, Reyer en Demy ophalen van training, gitaarles en voorlezen in De Wolthoorn & Co, bij Sport in Stad.’’

,,Is ook zo. Levert dat nog wat op?’’

,,Nee.’’

,,Oh.’’

In de buurt van de N33

Mijn wereld heeft zich altijd in de buurt van de N33 afgespeeld, maar ik had graag een staartje meegekregen van ‘de wilde jaren in Californië’, waarover Cale vertelt. Met de weinige noten die deze zoon van Tulsa qua persoonlijk leven op zijn zang heeft, kan het niet anders of hij stond nooit halverwege de maand dik in het rood.

Alleen al omdat de halve wereld nummers van hem speelde. Van Eric Clapton tot Johnny Cash en van John Mayer tot Randy Crawford. Cale moet rijk zijn geweest en zal geen moment hebben zitten graaien in de spaarpotten van de kinderen die hij nooit had.

Wij wel.

,,Zoveel werk is het toch niet om even dat schilderijtje op te hangen?’’

,,Mag ik misschien ook even zitten?’’

,,Je wilt nooit iets voor me doen.’’

Het moet anders

Als ik Cale zie denk ik: het moet anders. Maar hoe? In de tien jaar dat ik mijn zoons van school haalde stond ik er om kwart over drie. Die keer dat ik het niet ging redden omdat de TomTom 15.18 als aankomsttijd aangaf, belde ik de directeur dat hij ze niet zo het dorp in mocht sturen, maar op mij moest wachten.

Ik was er om precies kwart over.

Mijn vrouw lag in een deuk toen ik dat vertelde. Zij doet het nu en afgaand op de klaagzangs van de mannen staat ze er meer niet dan wel om kwart over drie. Maar dan ben ik raar.

JJ Cale is dood.

1919

Ik kende hem eigenlijk niet zo goed. Alleen van naam. Een cd had ik volgens mij van hem. Maar 1919, aangeschaft na een lezing van Herman Brusselmans die zei dat het een zijner favoriete platen was, heb ik drie keer beluisterd. Ik vond er geen bal aan. Die was naar later bleek ook niet van J.J., maar van John Cale. Dat is iemand anders.

Toch kon ik niet anders dan aan de man denken toen ik woensdagochtend om zeven uur, nog voordat ik broodjes ging smeren, met closetpapier naar de schuur liep om daar een in stukken gescheurde jonge merel op te ruimen.

Dat ligt deels aan mij. Ik laat me meeslepen door het beeld dat in zo’n documentaire van zo’n man wordt geschetst. Anderzijds: ik weet zeker dat Cale nooit van zijn leven een handoekenrekje heeft opgehangen.

donderdag 9 april 2015

Voorbij de Watertoren (54) – Goede Moeder, Slechte Vader

Een herinnering: ik sta bij de schoorsteenmantel in het ouderlijk huis en ik ben boos. Ik roep: ‘Ik leer niet meer voor jullie.’ Mijn vader schampert: ‘Je leert niet voor ons, je leert voor jezelf.’

Wat er aan voorafging weet ik niet meer. Ik vermoed dagen, weken, wellicht maanden strijd. Of erger, een discussie zonder begin en eind, over het al of niet huiswerk maken. De rolverdeling is duidelijk: zij willen dat ik mijn best doe, ik heb geen zin. Deze echo uit mijn jeugd klinkt als een wanhopig slotakkoord van iets. Een kind met de kont tegen de krib, ouders die ik weet niet wat geprobeerd hebben.

Al is het allesbehalve symptomatisch voor mijn jonge jaren, want er was weinig om mij te doen. Mijn zusje, die was pas moeilijk. Althans, afgaand op dia’s van vakanties aan de Moesel. Zij met de bokkenpruik op omdat ze niet wilde wandelen. Met geen stokken voor- of achteruit. Het was ook in die zomer dat mijn moeder na een middagje Koblenz moest huilen, helemaal klaar met het oeverloze gebekvecht tussen oudere broer en jongere zus.

Of het een keerpunt was is me na zoveel jaren onduidelijk. Ook hier zijn de voor- en naverhalen gewist. Je kunt je nu eenmaal niet alles herinneren uit 49 jaar leven.

Ik zeg nee, zij zegt ja

 
Een moment: oudste zoon vraagt of ie bij zijn moeder mag slapen. Ik zeg ‘nee’, zij zegt ‘ja’. Zoals we ook doen in kwesties als ‘mag ik langer opblijven?’, ‘ik ben ziek, kan ik thuisblijven van school?’ en ‘heb ik mijn bordje genoeg leeggegeten?’

Mijn vrouw en ik hebben elk een rol. Good cop, bad cop. Zij is meegaand, begrijpend, biedt ze een sigaretje aan, ik ben de hardliner. Nog geen advocaat mogen ze bellen.

Het verschil tussen het warme bed van een goede jeugd dat je wilt bieden en de les dat je niks cadeau krijgt in het leven: dat je daar wel wat voor moet doen. Werken bijvoorbeeld.

Onze houdingen hebben we niet bedacht, is nooit afgesproken. Zo zijn we er in gegroeid. Het zal des mans en des vrouws zijn, patronen uit het collectieve bewustzijn.

Ik heb me laten vertellen dat het goed is. De een aan deze kant, de ander aan de overzijde. Links-rechts, Yin-Yang, licht-schaduw, hard-zacht, boos-lief. Het een bestaat bij het ander. Zonder Duivel geen God.

Basis voor later

 
Zoekend naar balans kom je uit in het midden. Basis voor later. Kweek je evenwichtige persoonlijkheden mee die de juiste afwegingen kunnen maken. Wanneer dat zal zijn is nog onduidelijk. Als er iets te vragen is, lopen ze nooit naar mij. Soms, voor de vorm. Mijn zoons volgen de aanwijzing op het bord langs de N33: Afslag gemist, neem de volgende. Krijg je het bij de een niet, dan bij de ander. Of nee, we lopen meteen naar de ander.

Nog een herinnering: op vakantie aan de Edersee, Achensee, of Sorpesee. We staan bij stuwdam, Middeleeuws kasteel, stoomtrein, rondvaartboot, zoiets. Zusje en ik willen een ijsje. Nee, zegt mijn vader. Dou toch, zegt mijn moeder, die haar man meteen uitmaakt voor zunige poiter. Hij blijft onvermurwbaar, pas na lang emmeren kan er een raket af. Weet je wat een cornetto kost? Zo ging het door: Bratwurst, fünfzig Pfennig voor de gokkast in de Raststätte, niets kwam ons zomaar toe.

Tien paar sportschoenen

 
Een beeld: in de gang een kast met tien paar sportschoenen, in de hoek vier hockeysticks. Nauwelijks gebruikt. In de tuin zes ballen. Ze vormen tezamen een overzicht van de jongste spaaracties van de lokale supermarkten en de recente geschiedenis van het mondiale voetbal. De Brazuca (WK 2014) ligt achter de rododendrons, de Capitano (Champions League 2014) in de vijver en de Jabulani (WK 2010) vast in de Laurier. Lek of vergeten.

Wellicht ten overvloede: niet door mij gekocht. Ik vind: alles moet eerst op of kapot, pas dan denken we na over vervanging. Geld groeit me niet op de rug. Net zo min als geduld.

Ergens in de toekomst: herinneringen van twee mannen aan een jeugd in Slochteren, begin 21e eeuw. Wat hangen blijft is te voorspellen. Gezellig onder de dekens bij mamma. Net even langer opblijven. Broodje hamkaas net na het warm eten. Ik ben niet zielig, ik ken mijn plek, maar ik hoop dat ze zich op een dag realiseren dat ‘nee’ zeggen moeilijker is.

woensdag 1 april 2015

Voorbij de Watertoren (54) – In De Bus, De Whisky En De Dichter

Er is eigenlijk niet een heel goede reden te bedenken waarom mannen naar een whiskyfestival zouden moeten gaan. Het argument ‘we zijn liefhebbers’ houdt geen tien minuten stand, omdat de eerste de beste single malt een brandend spoor over je tong trekt, de smaakpapillen verdooft en een trekkend gevoel in je mond veroorzaakt, zodat je vanaf dat moment evengoed benzine of loog in je keel kunt gieten omdat je dat ook blij knikkend zou goedkeuren met: ‘ik proef amber, een beetje hazelnoot en Thaise curry’.

Ik zit in de bus naar huis. De tweenalaatste richting Slochteren. Omdat ik de volgende dag om zeven uur op moet heb ik die van 21.55 uur gepakt.

Katjelam, dat dan weer wel.

Achter me zit het meisje van de C1000, ik luister via oortjes naar Umar bin Hassan, een van The Last Poets, de Amerikaanse groep dichters en musici, die vanaf eind jaren zestig furore maakte. Mijn vrouw en ik zagen hem ooit in Vera. De cd die ik toen kocht is zelfs gesigneerd. ‘To Jotke’, staat er op, ‘Thanks, Umar’.
Joke is verkeerd gespeld. Engelsen en Amerikanen snappen die naam niet. Ook aan Salman Rushdie moest ik eens uitleggen dat mijn vrouw zo heet. Hij geloofde het niet. ‘Grepje’, verduidelijkte ik. Hij schudde zijn hoofd.

We seek an answer and become the question

Met de smaak van de Old Pulteney Navigator nog op mijn tong en de alcoholnevel in mijn hersenen klinkt Bin Hassan als God himself. Hij rijgt in zijn politiek en sociaal geladen rijmzinnen de een na de andere verpletterende wijsheid aaneen. Op de grens tussen Scharmer en Harkstede bedenk ik dat het gedicht ‘Personal things’ zo in de plaats van het ‘Onze Vader’ kan.

Blessed with live but then afraid to give

Rengerslaan, Kolham. Er is geen plek op de wereld verder weg van Harlem, New York, het thuis van de Poets en toch klinkt elk woord, gedragen door hypnotiserende ritmes van Bill Laswell, Ayib Dieng en Hamid Drake alsof het voor precies deze busrit is gemaakt. Met een pittig gangetje snellen we door het donker.

We rush towards beginnings that might be the end

Een meisje stapt uit en roept ‘Bedankt’ tegen de chauffeur. Hoezo, denk ik, die man doet gewoon zijn werk. Al weet ik dat ik straks ook door de bus lal: ,,Bedankt voor alles! We blijven contact houden!’’

Meer nog dan voor de whisky ga ik naar het festival voor een avond met mijn neef en oom. De een woont in Zuidlaren, de ander in Emmen. Familie kies je niet en toch zijn ze me even vertrouwd als mijn ouders. We hebben weinig woorden nodig om elkaar te begrijpen.
Al benaderen we de proeverij op onze eigen manier. Mijn neef en ik houden van zilte, rokerige malts, alsof je de open haard leegdrinkt, mijn oom houdt van fruitiger, vanille-achtiger sferen. Dalwhinnie, dat werk. Oompjelief zorgt ook een beetje voor ons en bestelt halverwege de avond voor ieder een portie ‘Irish stew’. Om te voorkomen dat neef en ik alleen maar de stands aflopen, wijzend naar alles dat in ons glas moet.

Pointing fingers while our insides bleed
Committing suicide to fulfill a need

Ik kijk naar buiten en zie mezelf in het raam. Althans, dat wat anderen zien. Wat dat is weet ik niet. Mijn beeld zegt me niet zoveel. Het is wat het is. Ik zeg dat ik ‘katjelam’ ben, maar dat valt mee. Ik hou van het woord, omdat ik het vertaal naar vrolijk dronken. Zonder schuld, zonder weet van morgen. Leven in het hier en nu, het is mij niet gegeven. Ik denk altijd aan vroeger en later, aan wat ik heb gedaan, wat nog moet.

We speak of existing but have nothing to say
We touch religion and make it seem like hell

Denkend aan Umar bin Hassan, denk ik aan mijn vrouw en ik en toen we nog jong waren, alle tijd hadden. Dat ik nu om tien uur de bus neem is omdat de jongste zoon de volgende dag om negen uur moet voetballen. In Nieuw-Buinen. Dat is overigens geen opgave. Ik hou van simpele dingen, de eenvoud van het bestaan. Goed, mijn wieg stond in dat deel van de wereld waar je zo kunt denken, maar volgens mij is oorlog ook een keuze.

We make war reality
And call peace a dream

Altijd kijk ik in het voorbijaan naar de kerk in Slochteren. De koster heeft generaties kinderen laten zien waar de kogels in de toren zitten, overblijfselen van de Tachtigjarige oorlog. De troepen van weet ik niet meer wie trokken over de Hoofdweg richting Heiligerlee. Bij het godshuis denk ik echter vooral aan die ene winter, toen mijn oudste zoon meedeed aan een toneelstuk en de wereld bij het uitkomen van de kerk wit was en dikke vlokken naar beneden dwarrelden. Ik weet nog dat ik dacht: ,,Ja, zo moet het zijn.’’

Als ik vijf minuten later uitstap vergeet ik toch de chauffeur te groeten. Ik steek de weg over en wandel richting huis. Bij de jeu de boules-baan van woonzorgcentrum ’t Olderloug stop ik even en braak de Irish Stew in de bosjes.

Because we all must struggle
We all must try
Because somewhere in the future we all must die
But to leave al legacy that will long unfurl
That ours too was a struggle for a better world