Als je, zoals ik, bent opgegroeid in de Veenkoloniën, is
pummel geen onbekend woord. Die zijn daar veel. Het zijn jongemannen, met een
zekere houding. Een houding die te maken heeft met afkomst en die jongemannen
worden door mensen van buiten de Veenkoloniën, bijvoorbeeld uit Haren,
doorgaans aangeduid als boerenpummels.
Onbehouwen
Voor mensen die nooit een pummel van dichtbij hebben gezien
en het fenomeen alleen van horen zeggen kennen; zijn doen en laten is te
omschrijven als ‘onbehouwen’.
Een pummel is geen subtiel mens. Hij is een man die in woord
en gebaar door het leven klautert en de dingen doet zoals hij vindt dat het
moet en zich weinig gelegen laat aan de gevolgen voor ‘naasten’ of ‘geliefden’,
termen die in het achterland even zelden worden gebruikt als ‘emotiemomentje’.
De pummel gaat in de regel gekleed in houthakkersblouse, spijkerbroek
en Uggs, niet omdat hij op de cd-speler in de tractor naar Swinder luistert, of
in zuipketen de hipster uithangt, maar omdat Veenkolonialen al decennia
houthakkersblouses, spijkerbroeken en Uggs dragen, domweg omdat het de meest
praktische kleding is.
Kwajongen
Pummel in het Servisch heeft een andere betekenis.
Kwajongen. En ik hoef denk ik niet uit te leggen dat het Servische pummel,
zoals het opduikt in het boek ‘Braća Durovski’ (Broers Djurovski) uit 1986 van
Mladen Gvero en Slobodan Reljic, een meer dan geschikte typering is voor Milko
Djurovski.
Hij voetbalde van 1990 tot 1994 bij FC Groningen en wat is
bijgebleven van die tijd en wat wordt bevestigd door het archiefonderzoek dat
ik in de Euroborg verricht, in het kantoor van Bas Kammenga, is dat de
Macedoniër die op 27-jarige leeftijd naar de Martinistad kwam, zich als
kwajongen gedroeg.
In de Veenkoloniën leer je dat de wereld ingedeeld is
middels een hiërarchische ladder en dat de Veenkoloniaal met één pink aan de
half vergane onderste sport hangt. De kleine kans die wij - in
houthakkersblouse, spijkerbroek en Uggs geklede pummels - hebben op zicht op de
een-na-onderste sport van de ladder was doen wat ons werd opgedragen. Door
baas, leraar, ouders, trainer, agent.
Van niemand iets aan
Het fascinerende aan Djurovski was dat hij dat juist niet
deed. Anders dan wij trok de Macedoniër zich van niets en niemand iets aan en
negeerde adviezen van baas, trainer, agent en zelfs rijinstructeur. Vanwege een
ingewikkelde geschiedenis, daarover alles in mijn boek, waardoor hij in
Belgrado zijn rijbewijs kwijtraakte, moest hij in Nederland opnieuw rijexamen
doen. Omdat Joegoslaven fietsers vooral als hinderlijk ervaren zag Djurovski
het, tot schrik van de rijinstructeur, als geoorloofd om ‘kill, kill’ te roepen
bij het zien van een mens op een tweewieler.
Milko Djurovski was Groningens enige echte vedette ooit,
maar er is een verschil met het therapeutisch gedrag van grootheden van nu,
zoals Balotelli, Tevez en Castaignos. Het doen en laten van de Macedoniër in de
Martinistad was geen moment gespeeld. Zoals hij zich opstelde, zo was hij.
Oorspronkelijk. Oprecht. Open. Goed, er gebeurde wel eens wat, maar daar zat
geen kwade gedachte achter. Een sociaal mens. Eerder naïef dan berekenend. Een
kwajongen.
Veel verhalen
Dat blijkt ook uit de verhalen die ik tegenkom. Veel
verhalen. Er was nooit geen verhaal over hem. Al zijn de meeste een eigen leven
gaan leiden. Toen hij begin 2014 naar Nederland kwam om eens kennis te maken en
ik hem, aan de keukentafel bij Zora, vroeg naar het waarheidsgehalte van al die
anekdotes – slapend onder de tribune, op moonboots op de training – schudde hij
het hoofd.
Alcoholist? Hij dronk al twintig jaar niet meer. Gokken. Wie
gokte er nooit? Die maillots? Het was soms koud hier. Bleven de spieren warm.
Dat van die moonboots klopte ook niet. Had ik wel eens geprobeerd met die
dingen te trainen?
Djurovski verbaasde zich zelfs over de titel ‘De
Rookmagiër’. Die bijnaam had-ie gekregen van Volkskrant-journalist Paul
Onkenhout. Waar sloeg dat op? Wij haalden onze schouders op, terwijl hij naar
het balkon ging om een sigaretje te roken. De zoveelste die dag.
Bijvangst
Het ontzenuwen van al die halve waarheden is bijvangst, maar
er is een tweede, belangrijker reden voor een boek over Milko Djurovski. Ik ben
nieuwsgierig naar zijn leven voor 1990. Daar weten Groningers weinig van. Hoe
was zijn jeugd, waar groeide hij op, wat beweegt hem, hoe groot was hij in
Joegoslavië en vooral: waar komt dat onwaarschijnlijke talent vandaan. Want
Milko Djurovski was vooral een geweldige voetballer.
‘Milko klasse apart’, kopte de Telegraaf op 18 november 1991
en in een paar zinnen kenschetst verslaggever Bert Dijkstra dat waar Djurovski
voor stond: ,Gisteren maakte Milko duidelijk dat hij (met Romario in de
ziekenboeg) de meest geniale voetballer op de vaderlandse velden is. Dat bleek
vooral uit het gemak waarmee hij beslissingen kan forceren; een handjevol
onnavolgbare voetbewegingen dat meer rendement opleverde dan negentig minuten
onsamenhangend gedraaf van zijn ploeggenoten.’
Niet aan komen waaien
Dat talent is, anders dan zijn verschijning doet vermoeden,
niet aan komen waaien. In Braća Durovski doen Gvero en Reljic uit de doeken hoe
vader Cvetko zijn zoons vanaf het moment dat ze konden lopen aan een strak
regime onderwierp. Omdat hij een doel had. Ze moesten en zouden het shirt van
Rode Ster Belgrado dragen.
Het verhaal van hun jeugd sterkt mij in de visie dat, zelfs
in de Veenkoloniën, succes in een keuze is. Training en training is het
verhaal, met tussen de bedrijven door trainingen.
Dát deed Cvetko Durovski in het Macedonische Zilce, een dorp
dat volgens Gvero en Reljic op geen enkele geografische kaart stond, maar wel
twee Joegoslavische internationals voortbracht. De droom van vader Djurovski
was groot. Zijn zoons niet alleen in het roodwit van Rode Ster, maar ook in het
blauw van Joegoslavië, spelend voor 100.000 toeschouwers in het Braziliaanse
Maracana-stadion.
Cvetko was zelf een getalenteerd voetballer die in de jaren
vijftig, ook in Joegoslavië de jaren van de wederopbouw, indruk maakte als
laatste man van Zilce. Hij was klein van postuur, maar heerste in het eigen
strafschopgebied. Ging vol de duels aan en had altijd nummer 4. Dat mocht
niemand anders dragen, ook niet als hij er zelf niet was.
Maniakaal
Vader Djurovski was fanatiek, om niet te zeggen maniakaal.
De twaalf kilometer van zijn huis in Zilce naar de fabriek in Tetovo zag hij
als training. Toen de man een fiets kreeg vertrok hij altijd iets te laat,
zodat hij sneller moest rijden. Zijn talent werd ook opgemerkt en er kwamen
aanbiedingen, maar toen puntje bij paaltje kwam wilde hij in het dorp blijven.
Cvetko en Stojna trouwden in 1960 en een jaar later, op 28
december 1961 werd eerste zoon Bosko geboren, op 26 januari 1963 gevolgd door
Milko. De twee jongens vormden voor Cvetko een kans om zijn niet waargemaakte
dromen alsnog te vervullen.
Hij begon ze te trainen. Cvetko in Braća Durovski: ,,Eerst
met Bosko. Hij was nog klein, luisterde soms en soms niet. Maar dan kocht ik
iets voor hem, chocola of bonbons, als beloning. Milko was niet zo gemakkelijk
om te kopen.’’
Louis van Gaal avant la lettre
Als een Louis van Gaal avant la lettre legde pa Djurovski
alles vast in tabellen en schema’s. Hoe laat ze moesten opstaan, wat ze moesten
eten, hoeveel liter melk per dag. Ze dronken 200 eieren per jaar, fruit was
verplicht en tussen één en drie uur ’s middags werd gerust. Van een goede slaap
ging een mens immers groeien.
Ze kregen wel loon naar werken. Op een dag kwam Cvetko met een plastic bal aan, in de jaren zestig een bijzonderheid op het Joegoslavische platteland, en trainingspakken van Rode Ster. De tenue's waren veel te groot en met het strakke elastiek om de middelen leken de mannetjes op plofkippen. Iedereen lachte ze uit, maar de twee waren apetrots.
Wanneer Cvetko van huis was ging het trainen gewoon door. Dan nam Stojna
de honneurs waar. Soms streek ze, zoals het moeders betaamt, over haar hart en
vinkte iets aan, ondanks dat het niet was uitgevoerd. Het zal geen verrassing
zijn dat dat bij Milko vaker het geval was.
Bosko herinnert zich: ,,We moesten workouts doen: met
trekveer, springtouw. We begonnen al op zes-, zevenjarige leeftijd. ’s Ochtends
eerst oefenen, daarna naar school, ’s middags slapen, weer naar school,
huiswerk en daarna weer trainen. We leken wel profs.’’
Rondjes om het huis
De dorpelingen van Zilce stopten altijd even voor het huis
van de familie Djurovski, als de jongens aan het trainen waren. Soms renden de
knapen rondjes om het huis. Dan vroegen de mensen zich af wat die rare Cvetko
toch wilde met die twee zwakke, onvolgroeide zoontjes van hem.
Nu en dan was er verbazing. Dan kwam Bosko alleen voorbij.
Er zou toch niks met Milko zijn? Maar als ze achter de woning keken, lag hij in
het gras. Uitrusten. Een rondje later sprong de jongste weer in, alsof hij de
hele tijd mee had gedaan.
Zo serieus als Bosko was, zo ondeugend was broertjelief.
Milko merkte dat hij de mensen amuseerde met zijn gedrag. Dat vond hij leuk.
Hij merkte welke invloed hij had op publiek en het was ook in Zilce dat ze hem
al die bijnaam gaven. Mangup.