Mijn eerste kennismaking met een game was dat tennisspel dat
je op de tv kon aansluiten. Het werd in 1972 geïntroduceerd en heette Pong. De
speler zag zichzelf terug als een verticaal streepje dat op en neer kon. De
enige variatie was dat je het tempo kon opvoeren. Het balletje was niet eens
rond, vierkant.
De virtuele wereld is behoorlijk later dan de echte van
start gegaan, zeg tienduizend jaar na het begin van de moderne mens, maar in
een periode van nog geen veertig jaar is de computerwerkelijkheid ons voorbij
gestreefd qua ontwikkeling.
De mannen die er in rondlopen hebben borstkassen als
aambeelden, kinnen als skischansen en spierbundels als staalkabels. Ze zijn koel
en berekenend in elke situatie; sterk, slim en onvermoeibaar. De vrouwelijke
heldinnen zijn nog fascinerender. Borsten als skippyballen en billen als
meloenen. Verleidelijk en dodelijk en ze doen wat ik wil. Doodgaan bestaat niet.
Het kan wel, maar dan begin je opnieuw. Er is geen plek voor verliezers.
De digitale werkelijkheid neigt dus naar perfectie.
De mogelijkheden zijn bovendien veel uitgebreider dan in de
echte samenleving. Je kunt het zo gek niet bedenken of het is in spelvorm. Kaarten,
autoracen, Wendy Aankleden of zeehondjes doodtrappen. Wat wil een mens nog meer?
Edoch… in de virtuele evolutie is een stap overgeslagen, die
van de ontwikkeling van de eigen identiteit. Bij het scheppen van de mens, de
personages, is meteen een universeel ideaal gemonteerd, zonder dat daar eerst
half ontwikkelde vormen als provincialen aan vooraf zijn gegaan. Zodra je de
computer aanzet is iedereen gelijk.
Dat klinkt prachtig, maar dat is het niet. Er is zelfs geen
reet aan.
In het echt zijn we ook niet gelijk en dat is veel leuker. De
een is Amsterdammer en het Groninger zijn vormt de basis van onze
persoonlijkheid. In een game ben je dus jezelf niet.
Er ontbreekt iets. En als er iets ontbreekt is dat een lacune
en volgens de 21st-eeuwse economische principes vertalen we een lacune als een gat
in de markt.
Daarmee zouden we eerst eens aan de slag moeten.
Is het immers niet belangrijk dat Groningers, Friezen, Drenten
en Limburgers zich kunnen herkennen in Groningse, Friese, Drentse en Limburgse
games, compleet met eigen taal?
Limburgers willen vlaaien gooien, Friezen gaan uit hun dak als
ze op hun Playstation met salvo’s van kaatsenballen skûtsjes tot zinken kunnen
brengen en Drenten doe je geen groter plezier dan ze met hunebedden laten
gooien.
De Groninger wil niet een game met de Terminator in de
hoofdrol, maar met Staarke Derk van t Botterdaip. Voor het Drentse afzetgebied is
Ellert en Brambo een idee. Twee mastodonten die pittoreske dorpjes uitmoorden.
Daar moet een markt voor zijn.
Dirty Harry rijdend in de prairie is mooi, het is nog leuker
hem op paard te zien in het Hogeland, met in de verte de lucht achter Oethoezen
en in de sleutelscène zegt hij dan niet ‘make my day’, maar ‘kom moar op
mienjong.’
Die zenuwenmuziek van het Groningse folktrio De Tuutjefloiters
past prima bij de voortrazende SuperMario en in een muziekspelletje zou je zo
maar Lou Reed en Laurie Anderson achter het klavier van de Martinikerk kunnen
zetten, iets wat in de werkelijkheid natuurlijk godsonmogelijk is.
Het doel moet zijn: in de plaatselijke gameshop of bij de
VVV een schap met Groningse games. De thema’s zijn niet zo moeilijk te
bedenken. Bezigheden als mandvlechten, vlegeldorsen, strodokken binden of
bijenkorven ontbreekt het ietwat aan thrillelement, maar je kunt wel denken aan:
Kredietcrisisje (Gok met het geld van de Groningers!), Mien Toentje (kweek de
groenten van Ede Staal en zorg dat vijandige tractors de boel niet omploegen!)
en Clean Mutua Fides (Maak die smerige studentenbunker helemaal schoon, onderwijl
vervelende Vindicaters de boel onderkotsen!) en uiteraard RAM BAM NAM (voorspel waar de volgende aardbeving komt en als beloning mag je het hoofdkantoor bestormen). Van de avonturen van Johan Willem
Ripperda moet een boeiend spel zijn te maken en de moeder aller onderwerpen
voor een Groningse game is natuurlijk: Bommen Berend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten