Het is niettemin een populaire uitspanning. Er
zijn altijd mensen. Groningers, een enkele Duitser. Oudere echtparen, mannen
alleen, gezinnen en verliefde stelletjes in gepimpte autootjes. Je ziet er nog
wel eens een Opel Manta. Iedereen parkeert de auto aan de zijkant, of vooraan
en gaat naar de horizon zitten turen. Waarom is niet duidelijk, want het
uitzicht is dramatisch. Eigenlijk is er niets te zien. De lucht is even grijs
als het water, aan de linkerzijde staat chemische industrie, daarachter doemt de
Eemshaven op en alleen als de zon schijnt is aan de overkant Duitsland te
herkennen. Soms vaart een binnenvaartschip voorbij, soms een coaster, meestal niks.
Ik weet dat rechts, achter de horizon, de
Dollard is. Daar schijnen dorpen op de zeebodem te liggen. Iemand vertelde mij
dat een jaar of tien geleden. Ik dacht dat het om inside informatie ging, maar
even googelen leerde dat Torum in 1509 door een vloedgolf werd verzwolgen. Het
lag op vijf kilometer ten zuiden van Emden en staat bekend als het Atlantis van
het noorden. Er is in 2009 zelfs een Duits/Nederlandse manifestatie geweest,
ter herinnering aan de 33 gehuchten die door het water zijn weggevaagd. Ik legde pas later de link met de voorstelling ‘De leste man van Torum’ die
daar onderdeel van was. Nooit bij stil gestaan. Nu ja, ik hoef ook niet alles
te weten.
De meeste mensen blijven in de auto zitten.
Misschien denken ze na over het leven, de vergankelijkheid. Misschien zitten ze
gewoon te wachten totdat Studio Sport begint. Frans Halsema zong erover in
‘Zondagmiddag Buitenveldert’. Hij had hier eens moeten lopen.
Uitstappen is vrij zinloos. Een wandeling over
de pier is even sensationeel als over de parkeerplaats aan de Sontweg, op een
maandagavond. De wind is zo sterk dat de tranen je binnen een minuut in de ogen
springen. Mijn vriendin gaat er nooit uit. Ik wil nog wel eens een poging
wagen. Een keer ging Hunter mee. We liepen tot aan het vuurtorentje en
zagen een speedbootje. Toen vroeg hij klappertandend: ‘Waarom lopen we hier,
papa?’
Reyer probeerde het ook eens. Dat verbaasde
me, aangezien de heren alleen in de auto waren te krijgen door ze patat met
frikadel en kroket te beloven. Mijn jongste zoon probeerde even om te rennen,
maar merkte direct dat het daarvoor te hard waaide. Hij kwam er niet tegen in.
Ik kom regelmatig op die pier. De eerste keer
zal met mijn ouders geweest zijn, lang geleden. Ik reed er vanuit Winschoten
wel eens heen met een meisje, of een vriend. Twee dagen voordat Hunter werd
geboren stonden we er. Ook op een zondagmiddag. Dat zeiden we tegen hem.
‘Dat wéé-héét ik allang. En ik wil straks een frikadel én een kroket. En
AA-drink.’
Dolfijnen hadden er moeten zijn. Of orka’s,
walvissen. De enige levende wezens naast de mens zijn echter de meeuwen, die
krijsend om restjes patat vechten. Een geel strand had hier niet misstaan. Met
schelpjes en zeesterretjes en een paviljoen. Maar wie daar aan het water wil
vertoeven en die mensen zijn er, getuige de camping achter de dijk, die ligt
met zijn handdoekje op beton, tussen stinkend zeewier.
Toch is die pier mij even vertrouwd en dierbaar
als de uitgestrekte polders achter Winschoten en de omloop rond de Euroborg, op
een voetballoze zondag. Ik hou van leegte en verlatenheid. Mijn fascinatie voor
desolate plekken is dat ze zo fraai de machteloosheid van de mens illustreren.
We proberen de aarde te beheersen, naar eigen inzicht te vervolmaken, maar het
wordt nooit wat. Wij zijn slechts voorbijgangers. Wie zal over honderd jaar
weten dat ons gezinnetje daar, op zomaar een zondag, gezellig friet zat te eten? Met een frikadel erbij voor Reyer, voor
Hunter een frikadel én een kroket, voor mama kibbelingen met saus en voor papa
een lekkerbekje.
We winnen land op water, we overbruggen ravijnen,
we zetten gebouwen neer die aan de wolken krabben, maar een beschaving heeft
altijd een achterkant en nergens glipt het bestaan ons meer door de vingers dan
aan de oevers van de Eems.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten