De man leidde me naar een groot raam. Ik moest naar de overkant kijken. Daar zag ik staan: Drie Gezusters, met daarnaast een groene balk. Hij zette een zelfbouwmontuur op mijn neus: ‘Dit is wat je zou moeten zien.’
De groene balk werd een woord ‘Heineken’.
Een leesbril had ik al en ik verbeeldde me dat ik ook de dingen
van ver wazig begon te zien. In een sporthal kon ik de reclame niet lezen. Het
is me overkomen dat ik tijdens een wedstrijd van mijn zoon aan het bellen was, een
snelle blik op het scorebord wierp en de duim omhoog stak. Waarop hij verbaasd
terugkeek en met zijn handen het ‘hoezo?’-gebaar maakte. Dat we na een
wedstrijd naar huis reden en niet naar Winschoten of Groningen kwam omdat ik de
weg kon dromen. Niet omdat ik de aanwijzingen op de borden volgde. Op vakantie
in Frankrijk was een ferm opgestoken middelvinger steeds vaker mijn deel, omdat
ik ineens toch de afslag nam, of via de vluchtstrook rechtdoor ging.
‘Tja’, zei ik.
‘Jaja’, zei de man.
Er zijn momenten dat het fijn is als iemand met een ‘je moet
het zo zien, je leeft nog’ een arm om je schouder legt. Het besef dat je een
bril voor alledag nodig hebt is zo’n moment. Maar ik kende de man net een half
uur en als ik niet stomdronken ben is het niet mijn gewoonte om bij
wildvreemden om de nek te hangen.
‘Heb je de laatste tijd vaker hoofdpijn?’
Het was net na de feestdagen dus ik zei voorzichtig ‘ja’. Hoewel
werd bevestigd wat ik vermoedde, krabbelde ik terug. Was het wel zo erg? Goed, Heineken
zag ik als een groene balk, maar wie keek nu van de ene kant van de Grote Markt
naar de andere? Ik kwam zelden in het centrum van Groningen. Het meeste wat ik
moest zien was dichtbij. Daarbij: ik was een mens, niet Lee Majors, de
bionische man. Een mens, daar hoorde iets mee te zijn. Niemand was gelijk, de
een kon dit beter, de ander dat.
Waar ik van schrok was het onomkeerbare. Organen en zintuigen
waren aan het aftakelen. Wat was de volgende stap? Een kunstheup, artritis?
Geheugenverlies? En, probeerde ik, had het niet gewoon met voeding te maken? Te
veel nacho’s en te weinig mango. Ik zoop ook veel teveel.
‘Ik heb dus echt een dagelijkse bril nodig?’
De man haalde zijn schouders op. Dit had hij honderden keren
meegemaakt. Over een nieuwe BMW doet niemand moeilijk, over een bril wel. Hij
zuchtte net niet, toen hij zei dat het natuurlijk aan mij was: ‘Maar als je in
de auto zit is het handig dat je weet wat er op verkeersborden staat. Toch?’
Ik knikte.
Een bril voor alledag. Daarmee verandert je aangezicht. Misschien
je persoonlijkheid. Het zal mensen opvallen als je hem niet op hebt. Alleen al
door die rode afdrukken op je neus. Loop van de koude buitenlucht in een warme kamer
en je bent Willempie. In mijn jeugd was dat een scheldwoord. Iemand met een bril
was debiel of slim. Daar konden we niks mee.
Los van het emotionele aspect: wat voor montuur moest ik?
Een leesbril, die haalde je bij de drogist. Nu kocht je een nieuw uiterlijk. Qua
uitstraling zit ik ergens tussen Jürgen Klopp en Grant & Forsyth. Het zingende
duo heeft goeie ogen, of lenzen. De trainer van Borussia Dortmund draagt een
zwart montuur. Zoiets als Godfried Bomans. Bakeliet. Niet het meest trendy
rolmodel. Een man in de war.
Er is een filmpje van Klopp, die bekend staat als
intelligent, waarbij hij tegen de vierde man staat te schreeuwen. Het speeksel
vliegt de assistent-scheidsrechter om de oren. Was hij zo sinds hij een bril
droeg? Dat je af en toe helemaal door het lint ging? Ik dacht aan Herman Brusselmans.
Zelfde soort bril. Maar dat is weer de andere kant. De schrijver komt bijna
nooit buiten en als ie bij DWDD zit vraagt Matthijs altijd: ‘Hoe gaat het met
je?’
Heineken was weer een groene balk geworden. Ik trok mijn jas
aan en zei dat ik moest nadenken. Hij zag me binnenkort wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten