Terwijl hij wel degelijk goed
bezig was.
Wat eveneens meespeelde: complimenten
geven is geen basishouding die we vanaf onze geboorte meekrijgen. Daarbij wilde
ik niet het risico lopen dat hij blij was dat er eindelijk iemand een praatje
aanknoopte. Je was zo een half uur verder. Of nog erger, dat hij zou reageren
met: ‘O joa, mienjong? Magst wel even mithelpen den.’
Wat hij deed intrigeerde me echter
en onderwijl ik langsliep, op weg van de Europahal naar de parkeerplaats bij
Sportpark De Kalwijck, probeerde ik zo naar hem te kijken dat ik wel zag wat
hij deed, maar dat hij niet doorhad dat ik hem in de gaten hield. Ongeveer zoals
je kijkt als je met je vrouw in een schoenenwinkel bent en onopvallend in het
decolleté van de verkoopster probeert te loeren.
De man ging aldus
onverstoorbaar door met zijn activiteit en dat was met een schepnet blikjes, flesjes,
pakjes shag en patatbakjes uit die sloot halen. De meest eenzame bezigheid voor
een vrijwilliger. Uit niets bleek dat hij onderdeel was van een organisatie. Er
waren geen collega’s met reflecterende hesjes, nergens een bejaarde op een
rollator die tegen hem aan stond te lullen en nergens een opzichter. Hij was helemaal
alleen. Ik had sterk het gevoel dat ie dit deed omdat hij vond dat ie het moest
doen. Misschien om even weg te zijn achter de geraniums, misschien omdat de
wereld, al was het een klein stukje wereld in een middelgrote provincieplaats, er
een beetje beter van werd. In ieder geval een beetje schoner.
Het gebied waar ik liep is het
Milanello van Hoogezand. Een zwembad, een sporthal, een school voor voortgezet
onderwijs, een Huis voor de Sport en een tennisclub, een paar
voetbalverenigingen, een hockeyclub en een korfbalclub op een oppervlakte van
zeg tien vierkante kilometer.
De sloot loopt er dwars doorheen
en zo lang mijn zoons er hockeyen en voetballen zie ik er rommel drijven en
vraag ik me af waarom mensen dat doen, rommel in sloten gooien. Ik geef zelf
het antwoord: omdat het mensen zijn en realiseer me dat we het nooit leren. Als
er geen rommel is, maken we dat wel.
Nut en noodzaak van het
waterloopje zijn mij tot dusver ontgaan. Als ik een vis was zou ik daar niet
willen zwemmen, als kikker zou ik er eveneens wegblijven en als reservoir in
geval van brand in een van de nabijgelegen kantines is het nutteloos. Twee halen
met de pomp en het ding is leeg.
Zou kunnen dat het een
overblijfsel is van een oude waterloop, van een van de kanalen die ooit door de
Veenkoloniën hebben gelopen; de levensaders die van en naar de stad liepen en
waarlangs nederzettingen uitgroeiden tot middelgrote provincieplaatsen. Maar
dan is het een miniem overblijfsel. De sloot haalt beide uiteinden van het
gebied niet eens.
Ik zou zeggen: dempen die
handel, de oude man redeneert blijkbaar andersom. Die sloot ligt daar, dat is
natuur (‘een stukje natuur naar de mensen toe’) en daar hebben wij voor te zorgen.
Dus doet hij dat. Ook al wordt hij er nooit om verkozen tot Vrijwilliger
van het Jaar, daarvoor is het werkje te onbetekenend, te klein, ook al is er
niemand die na gedane arbeid gezellig op hem wacht met een kopje koffie, ook
al stopt geen enkele voorbijganger om te zeggen dat hij goed bezig is, hij
zorgt gewoon dat het water weer rommelvrij is. Voor zolang het duurt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten