Dankzij de persberichten die wij als redacteuren
krijgen toegestuurd, heb ik redelijk zicht op het leven in het
verspreidingsgebied van de kranten waarvoor ik werk. Van alles snap ik een
beetje en ik kan er over meepraten zonder bokken te schieten. De dingen van de
dag in Fivelingo zijn veel ongrijpbaarder. Ik had echt geen idee waar die
preilucht vandaan kwam. Bang om als onwetende te worden neergezet, vroeg ik
niets. Al was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Tot mijn opluchting bleek ik niet
de enige.
‘Gek hé, die ui-lucht’, zei een moeder.
‘Nee, prei’, zei een andere moeder.
‘Ik dacht aan haring met uitjes’, mengde ik mij in
het gesprek.
Toen keken beide moeders mij wél vreemd aan.
Wij wonen tegenover een bos. Daar staat een
boerderij. In onze eerste jaren in Slochteren verbouwde de boer ook prei, op
het land voor zijn woning. Die prei, die bleef lang staan. Dat werd beetje bij
beetje geoogst. Ik hoorde later dat je prei gewoon in de grond kunt laten
zitten, totdat je het nodig hebt. Tussen alle landbouwwerktuigen in het bos
stond een handkar. Daar lagen zakken aardappelen en soms een bos prei. Als het
er niet op lag, belde je aan en dan sneed de boerin wat voor je af. Dat was
voor mij een bijzondere ervaring. Dat vond ik echt plattelands. In het bos rook
het echter nooit naar prei.
De eerste keer dat ik bij die kar stond, zag ik een
oude vrouw bij het huis scharrelen. Ik stak mijn hand op, bij wijze van groet.
Zoals alle plattelanders dat doen. Iedereen groet elkaar de hele dag, al kom je
iemand voor de zesde keer tegen. Groeten betekende zoiets als ‘goed volk’, ‘we
zijn onder ons’. Zij kwam echter onmiddellijk om mij af gestekkerd: ‘Mout ik
joe kennen?’
Nee, want we woonden er net, maar ik wilde graag
prei.
Ze keek nog vreemder toen ik geen drie of twee kilo
hoefde. Dat was blijkbaar de normale hoeveelheid die bij een Slochters gezin op
tafel stond. Ik hoefde maar één prei.
Bij ons in huis eet bijna niemand dat. Hunter en
Reyer, dat zijn mijn zoons, vallen al flauw bij de gedachte aan groente. De
geur van prei is overigens geen onaangename geur en in een dorp, dat omgeven is
door landbouwgrond, ruikt het altijd naar iets. ’s Winters is er in elke straat
wel een huis waar de open haard brandt en na het blussen van de Paasbult stinkt
het drie dagen naar zure melk. Als de Napoleontische legers de tenten hebben
opgeslagen bij de Fraeylemaborg hangt op de Hoofdweg een kruitlucht en in de
zomer, rijdend langs wuivende gele vlaktes, verbeeld ik me dat ik het graan kan
ruiken. Na de regen bespeur ik een zandlucht en zelfs de dauw op het gras is
niet reukloos.
Als de bedrijvigheid in het voorjaar weer toeneemt
is het een en al mest wat in de lucht hangt. Tankwagens met koeienstront racen
voor het huis langs, op weg naar de akkers, waar de vloeibare derrie door
angstaanjagende machines in de grond geïnjecteerd wordt. De geur van
koeienstront hoort bij de lente.
Ik was op een zaterdagochtend in de tuin aan het
werk, toen er een auto stopte. Een Engelsman stapte uit en vroeg de weg naar
het Schildmeer. Ik legde het uit.
Tot mijn eigen verbazing hoorde ik mezelf vragen:
‘Do you smell that? Cowshit. I love the smell of cowshit in the morning. It
smells like… harvest.’
(ook dit is een oude column, eerder gepubliceerd in de Groninger Gezinsbode, oktober 2010)
(ook dit is een oude column, eerder gepubliceerd in de Groninger Gezinsbode, oktober 2010)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten