donderdag 26 mei 2016

Een vogeltje op de weg. Bloederig hoopje. Kat, auto, of roofvogel. Ik ben onderweg naar Zuidbroek, voor een afspraak in Van der Valk. De zon schijnt en dat verbaast me, na al die dagen regen, maar de dood, de vergankelijkheid, is opeens overal om mij heen.

Het blijft niet bij de ene vogel in onze straat. Ik zie een dode eend en als ik langs het Slochterbos rij valt mijn oog op nog wat. Koolmeesje of zo, afgaand op de kleuren. Op de Botjesweg, even voorbij het Zandgat, ligt de helft van een egel.

Tja.

Daar lig je dan, qua leven.

Ze zijn de dag, de week, ongetwijfeld als alle andere begonnen, maar nu zijn ze dood. Zoals meer dieren, die ik niet zie. Wij wonen in een bosrijke omgeving en ik realiseer me vaker dat het daar ’s nachts, als wij slapen, moord en doodslag is. Mol eet worm, roofvogel eet muis en vos eet haas. Plus alle huiskatten die er op uit trekken. En wie weet wat voor gruwelijks er op microgebied allemaal gebeurt met pissebedden, slakken, bacteriën, organismen en torretjes. Terwijl wij ons nog eens zuchtend omdraaien moet een aantal soorten maar zien dat ze de ochtend halen.

En dat lukt heel veel natuurlijk niet, anders zouden mol, roofvogel en vos niet overleven.

Zelfde verhaal in het water. Een snoek eet visjes. En snoeken zitten er genoeg, dus zijn er veel visjes bij wie niks is terechtgekomen van hun rol met betrekking tot het in stand houden van de soort.

Ik moet denken aan wat een beheerder van Het Groninger Landschap mij vertelde over gruttojongen. Als die uit het ei komen moeten ze in tien dagen tien keer in gewicht toenemen en dat lukt alleen als ze per dag iets van 2.000 vliegjes eten. Dan zijn er dus 2.000 vliegjes de lul. Ook levende wezens. En omdat er meer dan één gruttojong in Nederland is, gaan er in een etmaal dus honderdduizenden, zo niet miljoenen vliegjes doorheen. Zijn die alleen geboren om als maal te dienen?

Ik loop in de valkuil dat ik het menselijk besef van de eeuwigheid projecteer op dieren. Dat moet ik niet doen, want zij zijn zich dat niet bewust. Dat zei de dierenarts toen ik de hamster liet inslapen. Daar voelde ik me schuldig over, omdat ik een leven beëindigde.

Maar dat moest ik anders zien, zei zij. Het diertje was immers niet bezig met dingen die ze nog had willen doen. Of zo.

Nee, maar even goed was het nu dood.

Daarbij zet ik vraagtekens bij het gebrek aan het besef van de eindigheid der dingen bij dieren. Waarom zet een impala het dan op een lopen als er een leeuw aan komt rennen. Hij weet dondersgoed dat-ie er anders aan gaat.

Maar ook al hebben die dieren dat soort emotie’s misschien niet. Ik wel en ik denk maar niet al te vaak aan hoe het er ’s nachts in het bos aan toe gaat.

Waar ik helemaal van slag van ben is wat gebeurde even nadat ik vanaf de Hoofdweg de Noordbroeksterweg opdraaide, nog voor het begin van het Slochterbos. Er vloog er iets voor de voorruit langs en ik hoorde een bonk omdat dat iets de motorkap raakte en aan de andere kant in de struiken verdween. Ik kon niet zien wat het was - duif, merel, of pinguïn - maar de tik was ferm en ik vraag me al de hele dag af of de vogel met de schrik vrijgekomen was, er slechts een lichte schaafwond aan over heeft gehouden, of erger: een vleugel heeft gebroken en hem niets anders restte dan een trage en wellicht pijnlijke dood.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten