Je vrouw mompelt iets van ‘kom er zo aan’. Dat betekent van
alles, alleen niet dat ze opstaat. Ook in de kamers van de kinderen is het nog rustig.
De kat is wel wakker en wil dat je hem binnenlaat en eten geeft.
Dat doe je. Zoals elke dag. Altijd hetzelfde ritueel. Je opent de schuurdeur,
hij trippelt binnen, maakt geluidjes, jij pakt een schoteltje uit de keukenkast,
een blikje uit de koeling en ondertussen draalt hij mauwend om je heen.
Ongeduld is het laatste restje wild in hem, behalve nu en dan een uiteengereten
muisje voor de voordeur leggen.
Koffie
Er gaat niets boven het geluid van pruttelende koffie op een
zondagmorgen, in de wetenschap dat je die dag niks moet, niks hoeft.
Je pakt een pan, twee eitjes, tomaten, uien, brood, ham. O
ja, boter. Met een mes neem je een lik uit het kuipje en smeert het uit op de
boterham. Raar woord: boter-ham.
Een stukje braadboter gaat in de koekenpan, je snijdt ui en
tomaat in grove stukken en ja, laten we er een teentje knoflook bij doen. Je wacht
tot het boter net niet bruin is en verdeelt de hele handel over de bodem.
Onmiddellijk ruik je gebakken ui, een lucht die doet denken aan vakanties in Indonesië,
Vietnam, Thailand, waar het op elke straathoek ruikt naar kolenvuurtjes,
gebraden kip en kruiden en specerijen.
Dat wordt ook opgemerkt door je vrouw, die net de kamer
binnensloft: ,,Hé, wat ruikt het hier lekker.’’
Dan is er nog niks aan de hand.
Met de krant op de bank
Je schenkt een tweede kopje koffie in. Ook voor je vrouw,
die met de krant op de bank ploft. Er komen nog twee gestaltes de kamer in, met
allebei een deken om. Die schuiven eveneens zo van bed op bank en nestelen zich
voor de televisie.
,,It’s alive!’’, roep ik.
Geen reactie.
Het lekkerste is als ui en tomaat een licht bruin randje
hebben. Met een ‘bite’, zeg maar. Als het bijna zover is, schuif ik tomaat en
ui aan de kant, breek de eieren en laat ze voorzichtig zakken, hopend en
biddend dat de dooiers heel blijven. Bij een uitsmijter Des Pudels Kern.
Als het wit begint te stollen pak ik zout en peper.
,,Ruikt echt lekker’’, hoor je vanaf de bank.
Dan heb je nog niks door.
Van buiten naar binnen
Voorzichtig schuif je alles op een bord, pakt een stoel en
begint te eten. Je werkt van buiten naar binnen. Zoals je vroeger een wit
broodje met hagelslag at. Eerst de taaie korstjes en daarna dat zachte,
heerlijke midden. Geen genot zonder lijden. Zoals je vroeger tomatensoep at.
Eerst het vocht en als laatste, het lekkerste, de balletjes. Een hele mond vol
soepballetjes was een van de grootste geneugten in de kindertijd.
Gestaag werk je de uitsmijter naar binnen. Stukje voor
stukje. Brood met ham, eiwit, tomaat en ui is ook al lekker, maar het slechts
de opmaat. Je werkt snel. Een uitsmijter moet heet zijn.
Des te dichter bij het midden des te spannender. Zaak is om
de dooier heel te houden en het geel niet, door een verkeerde beweging met het
mes, ineens op je bordje stroomt. Dan kun je de boel nog redden door het
broodje er doorheen te halen, maar dan is de lol er in principe af.
Dan...
Dan, als een chirurg bij een open hartoperatie, snij je langs
het gele ronde midden, tot er twee bijna gelijke vierkantjes liggen, met brood,
ham, eidooier en dan, dan ben je toe aan waar je je de hele ochtend op hebt
verheugd en dan doe je je ogen dicht, om je helemaal op je mond te kunnen
concentreren waar in een paar seconden het eigeel over je tong stroomt en dan
schuif je voorzichtig de vork eronder en dan…
,,Oh, Herman, mag ik dat laatste stukje?’’
,,Ik ook, ik ook?’’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten