Dat de aarde die middag beefde, daar had niemand het over.
De kindertjes zwaaiden met lampionnetjes, schreeuwden naar opa’s en oma’s met
iPads, liepen door tuintjes en vertrapten elkaars lichtjes. Zoals kindertjes
altijd doen. De wereld draaide door in Slochteren. De schok was dit keer in de
stad, althans, werd vooral in de stad gevoeld en dat betekent dat vooral de
stad in rep en roer was.
Mijn vrouw zei de volgende dag dat ze op het werk met vijf
man aan een tafel zaten toen die begon te schudden. Waarom ze er met vijf man
zaten weet ik niet. In één opzicht had minister Henk Kamp gelijk. Er veranderde
niks. Aardbevingen hoorden erbij. Voor Groningen dan. Eerst voor
Noordoost-Groningen en nu ook voor de provinciehoofdstad. Nee, er verandert
niks. Dat is het probleem. Dat was al.
Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers zeggen het in Lotgevallen rond een locomotief, een van
mijn favoriete avonturenboeken van het drietal. Als ze in New Mexico een of
andere Latino te pakken hebben die treinen opblaast en hij net doet alsof zijn
neus bloedt, zeggen ze het hem voor: ,,Oh, dat was zeker al?’’ Waarbij ze refereren
aan kinderen die iets kapot hebben gemaakt en dat afdoen met: ,,Nee hoor, dat
was al.’’
Het zal het laatste jaar zijn geweest dat ik mee heb gelopen
in de optocht. De oudste was er nog wel bij, maar op de fiets. Met zijn
vriendjes stond ie op verschillende punten te kijken. Als er reuring in het
dorp is moet je er bij zijn, om het even waar bij. Er waren ouders van kinderen
even oud als mijn jongste, die al niet meer meeliepen. Die gingen iets anders
doen, in de wetenschap dat de grote groep veiligheid genoeg bood en dat als er
iets gebeurde, er genoeg andere ouders waren. Of grote broers of zussen.
Mijn jongste zoon gaf een schouderduw, kreeg er een terug,
botste daardoor tegen een ander en die viel op de grond. Ik waarschuwde de
groep en tilde het ventje overeind. Gaat het? Ja hoor.
De straf voor die van mij was een verkreukelde lampion.
,,Moet ik hem uitdeuken’’, vroeg ik. Nee, dat hoefde niet. Zijn jas mocht ik
wel vasthouden. Het was warm voor de tijd van het jaar.
Een minuutje later tikte ik een mij onbekend kind op de
schouder: ,,Stop je even met stokken gooien?’’
,,Was jij dat hele eind met de auto’’, had een moeder
gevraagd. Ze wist dat ik op tweehonderd meter woonde van het Olderloug, het
traditionele beginpunt van de optocht. Ja, zei ik, ik moet straks direct weg. Werken.
,,Ok, dan is het goed.’’
In de stad wonen pak hem beet tweehonderdduizend mensen. Dat
zijn er veel. Heel veel. In ons dorp tweeduizend. Dat zijn er minder. Een stuk
minder. Maar het aantal mag niet uitmaken. Ook daarin sprak Kamp een waar
woord. Ze zijn me even lief, zei hij. Nu ja, een waar woord… Als ik hem was zou
ik voorzichtig zijn het woord ‘lief’ in combinatie met ‘Groningen’ te gebruiken.
Hoeft niet. Zeg maar helemaal niks. We weten het wel.
De beving van dinsdag, die goed in de stad en op Twitter
werd gevoeld, was geen reden tot paniek in Slochteren. Angst heeft bij ons al plaatsgemaakt
voor berusting. De woede is er nog wel, maar als er niemand luistert heeft
schreeuwen weinig zin.
Of ik nog naar het feest ging?
Nee. Ik had niet gelogen tegen die moeder. Ik moest echt
werken. Ook al was dat niet het geval geweest, is het de vraag of ik zou zijn
gegaan. Op zeker moment kom je op een leeftijd dat je niet alles meer hoeft. Ik
denk dat het bij mij zover is. Laat ik het maar benoemen: ik ben klaar met
rennen en vliegen. Een pan boontjessoep op tafel om zes uur, dat is wat ik wil.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten