De lobby in Hotel Moskva deed je denken aan vervlogen
tijden, aan eeuwen waarin geschiedenis werd geschreven en keer op keer de nieuwe
grens met het bloed van het oude volk werd getekend.
Je zag goedkeurend de obers in zwart en wit, met
vlinderstrik, zoals ze op die plek sinds mensenheugenis over het marmer lopen.
Om je heen, weggezakt in fauteuils en banken, zoals je kent van vergeelde
foto’s van oude koffiehuizen, zochten gasten, schuilend voor de regen, troost en
vonden dat in koffie, gebak, bier en wijn en in vriend, liefde, of familie.
Tijdens het verblijf in het oude hotel, voor de tijd die het
duurt om geïnterviewd te worden door een journalist die zijn huiswerk heeft
gedaan, voel je je even onderdeel van die lange geschiedenis. Hoe langer je in
de deze stad bent, deze blanke vlek in donker Balkanland, Belgrado betekent
letterlijk witte stad, hoe meer de geschiedenis en de mensen onder je huid
kruipen en je ze beetje bij beetje begint te begrijpen.
Het was zo’n dag waarop je vroeg wakker werd, na een nacht
van slecht slapen omdat het zaterdagavond was met lawaai in straat en in hotel
en je, in afwachting van de dingen die komen gingen, lag te luisteren naar de regen
en begon te lezen in The Post Office, om er achter te komen dat de
hoofdpersoon, het alter ego van schrijver Charles Bukowski, er niet veel beter
aan toe was.
Weer een kater na weer een nacht drinken, weer afgeblaft
worden door zijn baas The Stone, weer een zware route, weer tot op de draad
doorweekt na weer een stortbui en weer geen lunch. De ellende werd bijna
tastbaar en je hoopte maar dat down and out in Los Angeles vandaag voor jou
niet down and out in Belgrado zou worden.
Daar moest je aan denken toen je, na het interview, een
wandeling door de stad maakte. Over gladde wegen, langs een markt met meer
verkopers dan klanten en je broekspijpen nat werden van het opspattende water
van langsrijdende bussen. Je stond even stil boven de oude rivier en keek langs
de oude stad naar het oude land.
Je zag ook jezelf. Een man op een brug, weggedoken in een
oude legerjas. Op het eerste oog met vastberaden tred, op weg naar ergens, geleid
door een innerlijk vuur, maar in wezen op de vlucht, weg van zichzelf,
verlangend naar zin en rust.
Het was zo’n dag waarop je dacht: waarom ben ik hier? Waarom
stap ik in een vliegtuig, weg van huis, vrouw, kinderen, op zoek naar het
verhaal van een andere man? Die er niet is en waarvan het afwachten is of hij
komt.
Maar het antwoord weet je wel: het is dat wat alle mannen
drijft. Als jongens werden ze aan de hand genomen door hun vaders, die hun
wegwijs maakten. Zij vertelden verhalen over belangrijke momenten, over mensen
die geschiedenis schreven.
Mannen blijven jongens. Ook als die hand loslaat willen ze
verhalen horen en dus gaan ze zelf op zoek. Naar nieuwe verhalen, nieuwe
helden. Om zich aan te laven, omdat het leven zich in de verhalen van helden in
al zijn glorie ontplooit. En ook: om zich aan te spiegelen en aan op te
trekken. In de nabijheid van een held raak je een kort moment aan de mythe en
dat geeft, hoe kort dat moment ook, stof om te dromen en dromen is wat een mens
verder brengt.
Daaraan dacht je toen je door het nieuwe Belgrado liep, je
bier en voedsel liet brengen en terugkeerde over de brug, naar de oude stad, via
de betegelde gangen onder de straten, waar zwervers en muzikanten, de
verworpenen, de antihelden, je vragend aankeken en je niet durfde terug te
kijken omdat je begreep wat ze wilden en je geen excuus had om nee te zeggen en
het was zo’n dag dat je doornat in je hotel aankwam, je spullen uittrok, een
borrel inschonk, een boek pakte en een zakje ‘sport mix’ en zag dat het nog
steeds regende.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten