Ik liep eerst door, toen een stukje terug, keek stiekum om
het hoekje, hopende dat het een droom was, maar zag recht in twee bruine ogen.
Woef, blafte de hond.
,,Fuckaduck’’, zei ik.
Opgegroeid in de Veenkoloniën, waar niks tussen hemel en aarde
was, geloofde ik niet in geestverschijningen of entiteiten, maar de rillingen liepen
me over de rug.
Het was zover, dacht ik. Dit ging in films ook zo. Een
aanzegger van onheil. The Mothman
Prophecies. Ze kwamen me halen. Charon had alvast zijn hond gestuurd.
Woef, klonk het opnieuw.
Dat bracht me bij zinnen. Ondoden deden hun werk in stilte,
niet met olijk geblaf. Misschien was het voor een van de andere leden van het
gezin. Dus riep ik richting slaapkamers: ,,Kom eens jongens. Dit geloof je
niet. Er staat een hond voor de deur.’’
Meteen drie man naast me en meteen bestookte mijn vrouw me
met vragen: ,,Wat moet ie hier? Hoe komt ie hier. Van wie istie? En wat moeten
we hier nu weer mee?’’
Niks, was mijn idee. We hadden nog een uur tot we de deur uitmoesten,
die tijd waren we nodig. Die hond was zielig ja, edoch niet ons probleem. Hij was
buiten en dat moest zo blijven.
,,Laat hem binnen’’, zei mijn vrouw.
,,Nee’’, zei ik, ,,als we hem eten geven gaat ie nooit meer
weg.’’
Wij aten een broodje, kleden ons aan en liepen af en toe
langs de voordeur om te kijken of ie er nog zat. Zo losten wij de dingen op. Je
liep er gewoon bij weg en dan verdween een probleem vanzelf.
Woef, klonk het telkens.
De hond sprong hoopvol op als hij ons zag, maar wij keken zoals
Henk Kamp naar protesterende Groningers. Ik twitterde nog wel even dat een ons
onbekende hond voor onze voordeur lag, maar niemand zei: ‘Hé, die is van mij.’
De situatie was er wel naar om even een punt te maken.
,,Wie wilde er ook alweer een hond’’, vroeg ik onder het
broodje eten, ,,want zie je: het is nu kwart over zeven, het regent en als dit
ons huisdier was, zou er nu iemand hem moeten uit laten.’’
,,Ik kan’t niet wachten’’, zei Hunter, mijn vrouw zei dat ze
nog in pyama was en Reyer keek alsof ik poep op de muren smeerde.
,,Dus’’, vervolgde ik, ,,komt er geen hond. Nu niet. Nooit
niet. Er blijft een iemand over die het moet doen. Daar heeft papa geen zin in.’’
Wij gingen de deur uit. Er was nog geen reden tot paniek. De
hond zag er goed verzorgd uit, lag droog onder het afdakje en het kon niet
anders of hij zou, als wij weg waren, teruggaan naar waar hij vandaan kwam. Of
iemand zou gaan zoeken, al roepende door de straat lopen en tadaaa.
Maar om half vier, toen de rest van het gezin net thuis was,
kreeg ik al een telefoontje: ,,Hij zit er nog steeds. We hebben hem nu wel in
huis gehaald en eten gegeven. Wat moeten we hiermee?’’
Een asiel kenden we niet in het dorp, bij de dierenarts een
dorp verderop was geen vermissing binnengekomen en van het telefonisch contact
met de dierenambulance kreeg ik hoofdpijn. Welke van de zes nummers ik ook
belde, telkens sprak ik met een mevrouw die vertelde dat Slochteren sinds kort
niet meer tot haar werkgebied hoorde en dat ze net een reorganisatie achter de
rug hadden.
,,Da’s niet zo mooi’’, zei ik, ,,nu even terug naar de hond.’’
Als het echt niet anders kon wilde ze hem wel ophalen. Toen zaten
we met een dilemma. De dierenambulance bracht hem natuurlijk naar het asiel en
dat vonden we zielig. Ik wil niet zeggen dat we inmiddels aan het beest gehecht
waren, maar ik zal al te denken hoe het met vakanties moest nu. Ik ben
opgegroeid met honden.
,,Heb je honger’’, vroeg ik.
Woef, blafte de hond en in een twintig seconden schrokte hij
een blikje Pedigree weg.
Ik ging voor het raam staan om na te denken en zag buiten iemand
met een hond. Ik rende naar buiten en vroeg die iemand of hij een ander iemand
kende met een hond die er zo en zo uitzag. Nee, maar ik moest het huis op de
hoek van de straat maar eens proberen. Daar liep er vaak een los. Dat was zo,
zei de zoon des huizes, maar hij was nog niet uitgesproken of ik hoorde achter
hem geblaf.
Laat maar, dacht ik.
Net toen ik naar hun buren wilde, ging de telefoon: ,,Jij
hebt mijn hond!’’
Hoewel ik moest lachen toen ik hoorde met wie ik te doen had
verbaasde me het ook weer niet. Een gemeenschappelijke collega had haar via
Twitter getipt, maar als je in een dorp iets vindt is dat altijd van een
bekende. Ze woonde vlakbij. Nu ja, een kilometer of vijf, zes, verderop. Op het
platteland is dat vlakbij.
Ze stond binnen tien minuten met haar man voor de deur: ,,Jullie
wonen leuk. Oh, mag ik even binnenkijken.’’
De hond kwam, een halve seconde nadat hij haar stemde
hoorde, aanrennen.
,,Het is trouwens een zij’’, zei de vrouw.
We kregen een flesje wijn en even plotseling als de hond er
was, was ze weer verdwenen. Het werd ineens stil in huis. Heel stil.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten