De laatste vakantiedag samen. De rest van de week werk ik,
daarna is er weekenddienst en maandag moeten zij weer naar school. We gaan niet
vissen, voetballen, een eindje rijden of naar de bioscoop. We doen niks.
Net als andere ouders maken we ons zorgen over dat kinderen
beginnen te trillen als ze een uur geen beeldscherm voor zich hebben, maar net
als andere ouders weten wij dat het soms goed uit komt. Je kunt even de was
doen, een telefoontje plegen. De woensdag is mijn vrije dag en dan schrijf ik.
Mijn zoons vinden het leuk als ik iets met ze doe, maar het
hoeft niet per se. Gewoon in de buurt zijn, liefst in dezelfde kamer, is
voldoende.
‘Hunter?’
‘Ja, pap.’
‘Als Reyer zegt stoppen met hem te killen, moet je dat ook
doen.’
‘Ok.’
‘En Reyer?’
‘Ja, pappie.’
‘Het klinkt niet netjes als een jongetje van zeven ‘kutzooi’
zegt.’
De enige voorwaarde die ik aan het dagje gamen heb gesteld
is dat ze eerst ontbijten en tanden poetsen. Anders kijk ik ’s avonds tegen
gebitten aan die bruin zien van de chocomelk en drop.
Ik zit aan de keukentafel. Soms kijk ik naar buiten. Het is
rustig in de tuin, in onze straat, in het dorp. De zon schijnt. Ik zie blaadjes
bewegen. Het waait een beetje.
‘Of zullen we vanmiddag naar het zwembad,’ opper ik, ‘het is
mooi weer.’
‘Mwoah’, zegt Hunter.
‘Misschien’, zegt Reyer.
Als ik aandring weet ik dat hij meegaat. Maar ik vind het
best, blijf liever zitten waar ik zit, werkend en luisterend naar het geklets
van twee jongetjes die zitten te gamen en te skypen met hun neefje in Veendam.
Ik hou van schrijven. Het idee dat je met een wit scherm en
26 letters plus leestekens een tekst kunt maken die, als je klaar bent, een op
zichzelf staand iets is, met een titel, inhoud en sfeer, dat fascineert me. Het
is soms een gepruts van jewelste, maar er komt altijd een verhaal. Soms goed,
soms slecht, maar hoe dan ook een verhaal.
Als man van de klok doe ik om twaalf uur mijn laptop uit, loop
naar de keuken, schenk een glas rosé in en roep: ,Willen jullie knakkies?’
Nederlanders zijn geen mensen die vroeg op de dag naar de
fles grijpen, maar op zo’n woensdag moet een glaasje kunnen, vind ik. Zo lang
het geen zes zijn zie ik het probleem niet. Ik hou het bij een. Nu ja,
anderhalf.
Ik pak een blik knakworstjes en doe de inhoud in een
steelpan. De heren willen ook een gebakken eitje, met brood en ham. Eten doen
we aan de keukentafel. Op de bank wordt dat niks. De mannen praten me bij over
de game en als ze het op hebben kijken twee paar ogen mij vragend aan: ‘Mogen
we weer?’
‘Ja hoor.’
‘Je bent lief pap’, zegt Hunter en omhelst me. Ik krijg ook
een knuffel van Reyer en dan rennen ze weer naar hun plekje.
Ik ruim af, doe de afwas en loop naar het washok. Ik zie de
lege wasmand en strijkmand en denk ‘o ja, mijn moeder was hier’ en keer terug naar
de keukentafel. Ik check Twitter en Facebook en pleeg een telefoontje.
De middag verloopt eender als de ochtend. Ik schrijf, zij
gamen, buiten schijnt de zon. Af en toe roep ik ‘rustig aan, jongens’ en om
drie uur uur is het tijd voor een appeltje. Om half vijf is het mooi geweest.
Ik gun me een volgend glas rosé en maak het avondeten klaar. Dat wat ze het
liefst hebben. Kip met jus, gekookte aardappelen en doppertjes met worteltjes.
Ik krijg het er zelf bijna niet meer door, maar het is zowat het enige dat ze
lusten. Daarna pak ik een tas in, gooi hengels en viskoffers in de auto en
breng ze naar hun neefje in Veendam, voor de laatste logeerpartij deze vakantie.
Als ik weer thuis ben, ga ik op de bank zitten en wacht tot mijn vrouw
thuiskomt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten