woensdag 10 september 2014

Voorbij de Watertoren (26) - Het diner

Ze wist dat ik tot kwart voor zes zou werken, om half zeven bij het voetbalveld was om onze jongste zoon Reyer en diens vriendje op te halen, dat ik om vijf voor zeven thuis zou zijn en tien minuten later weer in de auto stapte voor gitaarles en toch vroeg mijn vrouw die ochtend: ,,Wat eten we vanavond?’’

Het verbaasde me dan ook niet dat, toen ik om vijf voor zeven thuiskwam in een leeg huis en haar belde, in de hoop dat ze onderweg was, zij constateerde dat het niet ging lukken: ,,Ik zit nu in Veendam achter de patat.’’

Ik hou van mijn vrouw, maar ik hou ook van een logisch verloop van de dingen van de dag. Na bijna twintig jaar samen moet ik constateren dat het niet gelukt is die twee grootheden te matchen. Ik accepteer het leven zoals het komt. Beter: zoals zij het voor mij neerlegt. Of niet.

Er zat weinig anders op dan Reyer in twee minuten van voetbalkleren in gewone plunje te hijsen en hem mee te nemen naar gitaarles. Hij was moe, hongerig en had geen zin. Totdat ik zei dat de iPad meemocht en dat wij daarna, net als mama, een patatje gingen eten.

Of pizza.

,,Jaaaa, pizza.’’

Een gok, want in een straal van tien kilometer rond ons huis ken ik één pizzeria en ik wist niet of die op maandag open was. Dat bleek zo te zijn en de pizzeria zag er uit als een plattelandspizzeria op maandagavond.

Er was één andere klant.

Nu ja, klant.

Met een moeilijk te duiden emotie bezie ik de mensen die op godsonmogelijke tijdstippen in snackbars en bij frietkramen en viskarren rondhangen. Meestal is het een hij die ellenlange verhalen ophangt over het een of het ander en net als ik denk: die eigenaar knikt gewoon op goed geluk van ja en nee, zegt ie ineens een volzin of drie terug waaruit blijkt dat ie wel degelijk van de hoed en de rand weet. Ik denk altijd: what went wrong? Waarom sta jij hier op zaterdagavond in de snackbar?

Of op maandag.

Ik wil niet negatief doen over mijn vrouw, maar het blijft verbazingwekkend dat onze belevingen van dag en wereld niet synchroon lopen. Ik denk compleet anders dan zij en nog belangrijker: zij denkt compleet anders dan ik.

We ruilden woensdagochtend van auto. Ik moest ’s middags naar Holwerd en ik vertrouwde de mijne niet. De motor trilde. Behoorlijk. De wagen had net een kleine beurt gehad, dus ik vermoedde een niet helemaal goed aangedraaide motorsteun.

,,Jij moet met die van mij langs de garage. Zet hem neer, vraag een leenauto en je kunt verder. Duurt vijf minuten.’’

,,Ik sta op tijd. Hoe erg is dat trillen? Is die leenauto geregeld?’’

,,Nee, Johan zit in Italië, maar der zijn monteurs. Dat trillen is erg. Het is niet verstandig om door te rijden.’’

,,Volgens mij kan ik nog wel op en neer naar Groningen.’’

Dan stop ik met aandringen. Ze gaat toch niet naar de garage.

Als om zeven uur de wekker gaat sta ik in de stand dat binnen het uur de hele meuk de deur uit moet, maar soms klinkt om kwart over zeven gerinkel.

,,Wat was dat?’’

,,Een glazen stolp. Op de grond gevallen. Ik wilde dat fotoboek over New York even bekijken.’’

Het was de eerste keer dat mijn jongste zoon en ik dineerden. Dat zei ik hem. Dat dit een restaurant was en dat wij nu aan het ‘uit eten’ waren. Dat heette een diner.

,,Mag ik cola?’’

Ik heb gegeten in toprestaurants als De Vlindertuin, De Seghesteen en De Kleine Benjamin en daar hou ik van, maar ik hou ook van een plattelandspizzeria op maandagavond, met stoelen opgestapeld in een hoek, een koelkast waar je zelf de blikjes uit moet pakken en één andere klant, hangend aan de bar.

We aten met beide handen en Reyer vond het de lekkerste pizza ooit. Helaas kon ik er slechts een bestellen. Iemand had die ochtend geld uit mijn portemonnee gepakt. Met de honger min of meer gestild, maar blij vanwege het onverwachte uitje waren we rond negen uur terug. In een nog steeds leeg huis.

Naschrift: reed ik vanochten, toevallig hoor, langs de garage, bleek dat ze de wagen toch had heen gebracht. Dat bedoel ik dus: geen touw aan vast te knopen.

1 opmerking: